De stem van Foch
Parijs, 10 Mei [1929]
Wanneer ik Foch beschouw als een der grootste mannen van alle tijden, dan doe ik dat niet om zijn strategische gaven. Hij heeft gecommandeerd op drie kritische punten en op drie kritische oogenblikken: het Fransche centrum, vier dagen lang met bovenmenschelijke inspanning gerammeid gedurende den eersten slag aan de Marne; daarna den linker-vleugel der geallieerden tijdens de Yzer-gevechten, waar een nederlaag een ramp geworden zou zijn; ten laatste de campagne van 1918, toen uit drie catastrofen (de Duitsche offensieven van Maart, April en Juni) een overwinning groeide, behaald met wat Foch noemde het bezinksel, de restantjes.
Het is mogelijk, dat de Wereld-Oorlog in geen van beide kampen krijgskundige genieën voortbracht, die onbekende feiten stelden, nieuwe banen openden. Wij weten niet, of een jonger en stoutmoediger generaal de verhoudingen had kunnen wijzigen van wat de formule werd der uitstekende aanvoerders: 1/100 inspiratie, 99/100 tenuitvoerlegging. Alle beschouwingen hierover bewegen zich op het gebied der hypothese, der fantasie. Wij weten alleen, dat Foch zich door gelijke problemen beter heensloeg dan de Duitsche generaals. Wij weten, dat dit een voldoende reden tot bewondering en appreciatie kan vormen.
Maar de hoedanigheid, waarin Foch zich groot toonde, grooter dan al zijn voorgangers, uniek, ongeëvenaard, omdat de termen van vergelijking ontbreken, omdat hij onder de menschen verscheen als een prototype, als een voorbeeld in den striktsten zin (‘iets dat nagevolgd wordt of moet worden’), de hoedanigheid van Foch, welke mij boven alle vereerenswaardig lijkt, is deze: hij was méér dan generaal, méér dan opperbevelhebber van tien millioen soldaten, - hij was mensch, een redelijk, harmonisch mensch.
Geen enkele der beroepsziekten of beroepsmisvormingen, welke onder militairen menigvuldig voorkomen, had zijn wezen aangetast. In het geestelijk organisme van Foch speelde zijn vak, d.i. de strategie, en alles wat op zijn vak betrekking had, een ondergeschikte, bijkomstige rol. Zijn vak, dat hij in de perfectie verstond, was onder alle omstandigheden middel, géén doel. Eén woord van Foch, onmisbaar in November 1918, en de oorlog ware voortgezet. Foch, voor de poorten van de eclatantste, de buitensporigste der Overwinningen, welke de Historie zou hebben opgeteekend, Foch, in het zenith van den roem, heeft de ongelooflijke kracht bezeten, om dit woord niet te spreken. Hij had den vijand kunnen verpletteren, een leger van millioenen tot overgave kunnen dwingen, hij heeft dit niet gewild. Hij ontwapende dat leger en liet het onder eerebogen van dennen-loovers terugkeeren in het vaderland. Het deerde hem niet, wat men later zou zeggen en wat gemakkelijk te voorzien viel: dat de kamp op het slagveld onbeslist was. Het feit, dat de vijand de wapenen uitleverde en machteloos werd, was hem voldoende.
Tegenover dit feit zette hij de reusachtigste der machines, die nauwelijks werkte, stop. Het leven van één soldaat, noodeloos geofferd, woog op tegen de verlokking en de exaltatie van een veldtocht, die foudroyant en subliem beloofde te worden.
Noch Napoleon, noch Caesar, noch Alexander, noch een der andere beroemde aanvoerders van het verleden, hadden dit vermocht. Voor hen was de oorlog altijd min of meer doel, en overschreed gaarne de grenzen van het noodzakelijke. Voor Foch was de oorlog middel, het kwaadste van alle middelen, het rampzaligste, het verwerpelijkste, en zoodra het doel bereikt was, trok hij de eindstreep onder de som der dooden.
Laat men twisten wie wil, over de krijgskundige talenten van Foch, laat men eraan twijfelen gelijk de Duitschers deden: Foch was de eerste, die den mensch plaatste boven den strateeg. Niet de overwinning stempelt hem voor mij tot held. Maar dàt.
En ik geloof, dat langzamerhand dit besef zal bovendrijven in de gevoelens der overlevenden, en dat het voor hen, die vertrouwen in de missie van Frankrijk, de duidelijkste aanwijzing zal beteekenen. Zoolang Foch leefde, moest het essentieele, wat deze figuur kenmerkte, in het duister, of in den schemer blijven. Het Fransche leger, in den wandel genoemd La Muette, de Groote Stomme, verdient dezen bijnaam tot in zijn aanvoerders. Wie deel uitmaakt van het Fransche legerbevel, breekt alle verbindingen af met de buitenwereld en als hij niet het recht verbeurt een persoonlijke opinie te bezitten over het beheer van den Staat, waarbij inbegrepen is het beheer van het Leger, hij verbeurt het recht om deze opinie te uiten. Het werd voor de Derde Republiek meer dan een axioma, het werd een dogma, dat de militair onder alle omstandigheden afhankelijk is van den civiel, een sprakeloos instrument, in handen van het burgerlijk gouvernement. Zij zijn verantwoordelijk voor alle mislukkingen, doch in de gewichtigste kwesties der landsverdediging werden zij nauwelijks geraadpleegd.
Het instrument dat zij vormen, wordt door niet-militairen gefatsoeneerd, ieder gegradueerde kende vóór 1914 de tekorten der leger-organisatie, niemand verhief zijn stem. Deze zelfverloochening, welke de eminentste resultaten oplevert in politiek opzicht (- niets te vreezen van een militaire dictatuur -), welke in principe voortreffelijk is, want wie de wapens draagt moet het meest onderworpen zijn, levert de gevaarlijkste resultaten uit een militair gezichtspunt.
Een zoo gecompliceerd geheel als een modern militair organisme, eischt competenties, welke men minder dan ooit van de burgerlijke autoriteiten, beheerscht door partij-belangen, kan verwachten. Maar ondanks deze nadeelen geldt het principe eener zelfverloochening, welke alle verbeelding te boven gaat, bij het Fransche legerbevel voor zóó onaantastbaar, dat het bij geen enkel generaal zal opkomen, om zich tegen het civiele gouvernement, dat hij nochtans zou kunnen buigen of breken, te insurgeeren, en dit wordt des te treffender, als men bedenkt, dat de overweldigende meerderheid der kaders conservatief is.
Geen der Fransche generaals, in tegenstelling tot de Engelsche, Duitsche en Oostenrijksche, heeft Mémoires gepubliceerd. Allen hebben zonder eenige vergoeding afgezien van een honorarium, dat hun in een kwalijk vergulde armoede welkom geweest zou zijn. Maar een Fransch generaal is bij ongeschreven afspraak stom en ik weet niet, wat er zou moeten gebeuren, om hen te dwingen het zwijgen te verbreken. In den hoogsten, zuiversten zin, zijn zij dienaars, blindelings gehoorzamend aan de fluctuaties van het leven, dat door de muren hunner kazernementen niet heendringt.
Deze eigenschap werd bij Foch nog geaccentueerd door de structuur van zijn karakter. Foch had een boven-persoonlijke manier van de dingen te zien, te wegen, te wikken, welke hij doorvoerde tot de verste limiet. Hij wist zijn individualiteit te objectiveeren tot een uiterste en met een fanatisme, dat men waarneemt bij asceten, die, door zich te verontpersoonlijken, zich een persoonlijkheid construeeren van ongehoord geweld. Deze transformatie, geheel strookend met het ascetische leven, dat hij leidde, had zijn intelligentie, zijn wil, zijn zelfvertrouwen, zijn onwrikbaar geloof, zijn energie, toegespitst tot het fenomenale, en tevens zijn vermogens vermeerderd tot een kracht, die nog huisde in de gestalte, welke den naam Foch droeg, maar die tot de physieke persoon van Foch slechts in een verwijderd verband stond, haar overwoekerde, haar vergat. De opperste functie van den geest is niet, dat hij denkt, maar dat hij denken kan dat hij denkt, en vanuit deze regionen ageerde Foch in den derden persoon.
Kinderen doen dat ook, evolueerend in hun tooverland. En ook de kunstenaars, die zich uit de gedachte een hooger uitzicht bouwen, vanwaar beelden, klanken, rhythmen naar hen toevloeien. En zoo ook had deze opperbevelhebber zich gemechaniseerd tot een redelijke energie. Zij volgde den stroom, bepaalde hem niet. Zij was steeds bereid met het maximum sterkte in te grijpen, te hulp te snellen, zich te offeren, zij weigerde daarentegen, te domineeren. Zij was een bewuste macht, die van alle zelfbeschikkingsrecht had afstand gedaan.
Maar niet van hare rede, niet van hare critiek. En hier stelt zich de gewetensvraag: moeten wij het standpunt van Foch, dat in een ietwat lageren graad ook het standpunt van Joffre is, waardeeren of veroordeelen?
Er zijn reeds twee boeken verschenen over Foch; het eene van Raymond Recouly, die een groot journalist is in den trant van Wickham Steed, en Le Mémorial de Foch samenstelde, het andere van Commandant Bugnet, zijn ordonnans-officier, die een reeks gesprekken uitgaf onder den titel En écoutant Foch, en welke beide werken een in de hoogste mate poignanten indruk achterlaten. Zonder twijfel zullen er nog andere verschijnen. Als Joffre eenmaal dood is, zullen er ook verschijnen over Joffre. En ook deze zullen een poignanten indruk maken, men kan daarvan overtuigd zijn.
Want Foch, die de zelfverloochening dreef tot een climax, welke maar zelden benaderd wordt, critiseerde de personen, aan wier directie hij zich onderwierp, en hij week niet, zonder beproefd te hebben, wat in de grenzen, welke hij zich getrokken had, mogelijk was. En het ergste is niet, dat de leidende figuren, het civiele gouvernement, beschikten over de loudspeakers der Pers, en dat de actie van den Generalissimus besloten moest blijven tusschen de wanden der ministerieele cabinetten en conferentiezalen, wat een absurd inconvenient is, waarvan men zich nauwelijks rekenschap geeft.
Het ergste is niet, dat Foch zich onvoorwaardelijk neerlegde bij alle beslissingen, zoodra de beslissingen eenmaal gevallen waren. Het ergste is verreweg, dat Foch, die naast een buitengewoon strateeg, een all-round diplomaat, een voortreffelijk historicus, een scherpzinnig psycholoog was, kortom, die een volledig staatsman had kunnen zijn, alle kans heeft de zaken juister, reëeler doorgrond te hebben, dan de politici, aan wie de volkeren de hergroepeering van Europa hadden toevertrouwd. Het ergste is, dat naar alle waarschijnlijkheid Foch's oordeel door de Geschiedenis bevestigd zal worden.
In de oogen der civiele autoriteiten was Foch een militair, die zich te bemoeien had met de zaken, welke hem aangingen: het voeren van den oorlog. Voortreffelijk. Maar als deze militair, die zijn métier kende, bewijst, dat de oorlog beëindigd had kunnen worden in 1917, wat moet dan ons oordeel zijn over het burgerlijk gouvernement? Het zette Joffre eind 1916, na den slag bij Verdun, na den slag aan de Somme, aan den dijk, en Joffre liet zich afdanken zonder protest, volgens het traditioneele stoïcisme van den militair. Doch toen Joffre geloosd werd, prepareerde hij een offensief, dat in begin Februari 1917 had moeten uitbreken.
Het was zijn stelling, dezelfde stelling, welke Foch in 1918 met succes zou toepassen, dat men alles verhinderen moest om de Duitschers, ten zeerste verzwakt door de moorddadige gevechten bij Verdun en langs de Somme, op adem te laten komen. Toen het beraamde offensief van Joffre moest losbarsten, was het Duitsche opperbevel juist doende, om zijn front terug te leggen en in te krimpen tot de fameuze Hindenburg-linie en Joffre zou hen overvallen hebben te midden der verhuizing! Toen de plaatsvervanger van Joffre, Nivelle, zijn taak kon beginnen in April 1917, was het te laat: Rusland stortte in en de Duitschers lagen verschanst achter geduchte bolwerken.
‘De wijziging van het Fransche opperbevel was zeker een ongeluk, en zelfs een groot ongeluk,’ zegt Foch, en dit klinkt des te merkwaardiger, daar de onverdiende ongenade van Joffre de fortuin van Foch zou worden. Wie zal zulk een pertinente verklaring van Foch, gestaafd, zooals hij zegt, door de Mémoires van Ludendorff, kunnen lezen, zonder zich ontsteld te voelen? Alle Europeesche moeilijkheden dateeren van 1917 en uit het laatste jaar van den oorlog. Welk een besparing van menschenlevens, geld, goederen, wanneer de oorlog ware geëindigd in 1917! Alle financieele, economische, diplomatieke problemen zouden zich minder scherp, minder ingewikkeld hebben voorgedaan. Geen interventie van Amerika, een even groote kwaal, als een zegen.
Naar alle waarschijnlijkheid geen bolsjewisme in Rusland, of hoogstens een zeer gematigde revolutie. Wanneer men denkt aan de onmetelijke consequenties, welke de bezuiniging van één jaar beduid zou hebben voor de gansche aarde, waant men te droomen. En Foch verzekert de mogelijkheid dezer bezuiniging (honderdduizenden levens...) als de gewoonste zaak ter wereld.
Foch was ‘maar’ een militair. Doch wanneer men zulk een militair in plaats van een politicus de expedities van Antwerpen en Gallipoli had toevertrouwd, zouden zij niet mislukt zijn. Deze militair waarschuwde er voor, dat een diplomatieke actie om Roemenië tot den oorlog te bewegen, op straffe van een ramp, vergezeld moest gaan van een militaire actie. De gebeurtenissen gaven hem gelijk. Deze militair eischte, naast de stichting van een onafhankelijken Rijnstaat, voor onbeperkten tijd de bezetting der bruggehoofden van den Rijn, naar voorbeeld van het Barrière-tractaat, dat aan Holland in 1715 recht gaf als weermiddel en bescherming tegen Frankrijk, troepen te leggen in de z.g. Barrière-steden op niet-Hollandsch gebied - een recht, dat geduurd heeft tot 1783!
Achter de schermen heeft Foch heroïsche pogingen gedaan om de Fransche Noordgrens, die in 1815 met voorbedachten rade opengelaten was, om een inval in Frankrijk bij een eventueelen Bonapartistischen opstand te vergemakkelijken, gerectificeerd te krijgen, om een Duitschen inval, nu de rollen waren omgekeerd, te bemoeilijken.
Het heeft niet gebaat. Zullen de gebeurtenissen hem te eeniger tijd in 't gelijk stellen? Welk een marteling, zonder te spreken van zijn honderdmaal gekrenkte eigenliefde, waar hij gemakkelijk overheen stapt, maar om te spreken over de liefde voor zijn land, over zijn bezorgdheid voor de toekomst, over de verantwoordelijkheid tegenover de dooden, welk een marteling zijn de Vredesonderhandelingen en het foutieve, dwaze Vredesverdrag geweest voor dezen opperbevelhebber, die meer dan wie ook wist, wat de Overwinning gekost had, en wat de veiligheid vergde.
Deze militair weigerde de mogelijkheid te overwegen, op te rukken naar Berlijn, toen een vooraanstaand politicus hem polste aangaande een dergelijk plan. Hij weigerde omdat het tot niets zou dienen.
Hij sprak ook de woorden, welke iedereen bepeinzen mag: ‘De Overwinnaars hebben niet de minste reden, niet het minste voordeel, een nieuwen oorlog te beginnen, evenmin als in 1914; zulk een gevaar kan slechts dreigen van de overwonnenen.’ Hij zei nog onder zoovele dingen, welke ik zou willen citeeren: ‘Meen niet, dat de zwakheid van den tegenstander uw eigen kracht kan uitmaken.’ Maar wat gegrift moest worden in alle kanselarijen, tot in het Paleis van den Volkenbond, is deze stelling: ‘De avontuurlijke, grillige, deels onlogische constructie van het nieuwe Europa, kan niet gewijzigd worden, zonder een serie van rampen, zonder een algemeene conflagratie. Daar Engeland geen leger bezit, en voor zijn koloniale macht de handen overal vol heeft, berust de bewaking van dit wankele bouwwerk uitsluitend bij Frankrijk. Als de Fransche kracht weifelt, als de Fransche steun ontbreekt, valt alles in duigen.’
Foch beschouwde geen enkel probleem van een louter Franschen gezichtshoek, hij zag alles met den blik van een Europeaan. Men kan zonder overdrijving zeggen, dat iedereen ter wereld er belang bij heeft, elk woord van Foch met aandacht te lezen. De civiele autoriteiten van Frankrijk hebben deze stem gesmoord, de censuur zelfs heeft den Maarschalk verhinderd, zijn opinies te uiten. Had hij zijn degen in de balans moeten werpen, om zijn ideeën te redden? Wie zal het zeggen?
Gedane zaken nemen geen keer, is een spreekwoord, dat Foch telkens ter harte nam, wanneer hij de afbrekende activiteit van anderen moest betreuren en herstellen. Hij paste zich aan bij elke gegeven omstandigheid, om er met al zijn kracht het beste van te maken. Hij bleef onwankelbaar vertrouwend. Wanneer men zijn voorbeeld volgt, zal deze stem van over het graf, die lange echo's oproept (Le Mémorial de Foch is het boek, waarop Clemenceau met een ander boek gaat antwoorden) niet vergeefs weerklinken.
Doch toen Raymond Recouly zei, dat hij voor Foch wilde zijn, wat Las Cases, die het Mémorial de Sainte-Hélène schreef, was geweest voor Napoleon, gaf hij meer dan een litteraire vergelijking: Bonaparte zat gevangen op de rots in den Oceaan. Foch zat gevangen op zijn bureau van den Boulevard des Invalides No. 8-bis.
Daar de Conferentie der Experts nog niet weet, of zij moet eindigen als drama, of als klucht, zal ik u den volgenden keer schrijven over het boek van Commandant Bugnet, en een derde, van Charles Le Goffic.
[verschenen: 21 juni 1929]