Wordt vervolgd...
Parijs, 24 April 1929
Toen Stresemann het herbergtafeltje der laatste conferentie deed rammelen van zijn Bismarckiaanschen vuistslag, was er niemand aanwezig om van den schrik een beroerte te krijgen. De Poolsche afgevaardigde bleek solide en Briand beschouwt alle aardsche dingen sinds langen tijd met een lodderoog dat zich over niets meer verwondert. Toen Schacht op de zesde verdieping van het Hotel George V zijn welberekend memorandum deponeerde, sloeg de verontwaardiging de onafhankelijke experts zóó om het hart, dat de beminnelijke, sympathieke, conciliante Lord Revelstoke, huisvriend van den Engelschen koning, den volgenden morgen dood gevonden werd in zijn bed. De Duitschers, die van sensatie houden, hebben hun bekomst. Het was juist Revelstoke die over het memorandum rapport moest uitbrengen. Wat zullen de nationalisten Herrn Doktor Schacht ter herinnering zenden aan deze schokkende gebeurtenis? Aan Stresemann stuurden zij eene in eikenhout gebeeldhouwde vuist...
Wanneer ik u zeg dat Le Petit Parisien, het meest gelezen Fransche blad, zonder omwegen schrijft ‘dat de tactiek van den directeur der Reichsbank, door Lord Revelstoke te dooden, den genadeslag toebracht aan alle mogelijkheid om in vertrouwen met Duitschland te onderhandelen, de gezindheid van Locarno voor altijd te niet deed, en den vrede zelfs bedreigde’, wanneer ik u zeg dat het totaal der Fransche Pers, de communistische uitgezonderd, een gelijkluidende appreciatie geeft zonder noemenswaardige varianten, dan kunt gij u voorstellen welk een ontsteltenis Schacht's memorandum verwekt heeft in al deze gemoederen die geen vuiltje aan de lucht dachten. Zij waren niet geprepareerd op zulk een ontnuchtering, want de regeering, optimistisch tot het laatste moment, had de zesde verdieping van het Hotel George V, gelijk ik schreef, met opzet geïsoleerd van alle polemiek, van alle nieuwsgierigheid.
Wat een deel der Duitsche Pers beweert: dat de Fransche kranten de atmosfeer systematisch vertroebelden, de geesten ophitsten, is een dier onwaarheden waarin zij van oudsher heeft uitgemunt, ik kan u dat zweren. Geen oogenblik week men te Parijs af van het gegeven parool: dat de experts onafhankelijk zouden zijn. De werkzaamheden van het Comité waren er niet naar om ons te boeien en zelfs de Internationale Betalingsbank, na even gedreigd te hebben met haar silhouet van tralies, verdween geruischloos in de schermen als op een draaibaar tooneel. Die bank was het eenige wat men ons te zien gaf en wij kregen niets om te dramatiseeren. Wie dramatiseerde was het eigengereide, bemoeizuchtige toeval. Waarom moest Revelstoke aan zijn hart lijden? Waarom moest zijn dood, de menschelijke vergankelijkheid tè onheilspellend belichtend, juist samenvallen met zijn rapport? Waarom moest men in den morgen een lijk vinden waar men een verslag verwachtte? Het kon niet anders of bij zulke pathetische omstandigheden zou de publieke opinie reageeren als onder een schok.
En wie dramatiseerde, wie het verschil op de spits dreef, was Schacht. Men verwachtte hier te Parijs niet alles waarop men billijke rechten kan doen gelden, men verwachtte niet veel, maar men verwachtte iets. Poincaré had aangekondigd dat hij een bedrag zou eischen, waarmee de Fransche oorlogsschuld aan Amerika en Engeland gedekt zou zijn en ten overvloede een ‘substantieele som’ voor het verwoeste gebied. Men heeft voor 120 milliard gerepareerd, waarvan het grootste deel in francs van driemaal betere waarde dan de tegenwoordige. Men hoopte op vijftig milliard vergoeding in huidige munt, gauwdieven-munt gelijk Philip Snowden waagde te zeggen, die nooit zulke harde en ware termen vond voor de biljoenen en triljoenen spoorloos verdwenen marken.
Ik zeg: men hoopte vijftig milliard. Men eischte ze niet. Alleen Amerika dient bij de overwinnaars nota's in, waarbij niet gevraagd wordt naar betalingscapaciteiten, niet geprecautionneerd wordt voor de transferten, waarbij men geen betaling aanneemt in natura, noch pingelt, noch discuteert. Alleen Amerika legt den overzeeschen schuldenaars een ‘Diktat’ op, het Diktat waarover de Duitschers misbaar maken, doch waaraan zij ontsnappen. De Franschen hoopten dus vijftig milliard. Dit wil zeggen dat zij tevreden zouden zijn geweest met dertig, wellicht met twintig.
Wat echter doet de looze, machiavellistische en onafhankelijke Schacht? Hij bood aan om Amerika te betalen en reserveerde Duitschlands heele disponibiliteit voor de Vereenigde Staten, zestien honderd vijftig millioen marken, te voldoen gedurende een tijd van 37 jaren, wat een kapitaal veronderstelt van ongeveer zes en twintig milliard. Daar de geallieerden bij de U.S. schulden hebben die loopen over 59 jaren, zouden de eerste 37 jaren gedekt zijn; voor de 22 overige, de zwaarste, wijl de termijnen in stijgende lijn gaan, zou ieder zelf maar moeten zien hoe hij er komt. Hij weigerde bovendien om wat ook te betalen voor de oorlogsschade.
Aangezien de Amerikaansche schulden complementair zijn, het herstel der oorlogsschade daarentegen ingeschreven staat in het Verdrag van Versailles, behoefde ieder goed verstaander geen toelichting: de voorstellen van Doktor Schacht beteekenden een indirecte verwerping van het Verdrag. Hij had hiermee kunnen volstaan. Hij voegde erbij, dat hij niet van plan was om Duitschlands schuld te laten commercialiseeren, zoodat de Internationale Bank, waarover men wekenlang gedelibereerd had, met één slag haar kapitaal verloor. Wenschten de geallieerden de commercialisatie der Duitsche verbintenissen, dan konden zij haar koopen. Tot overmaat van driestheid liet hij meer dan duidelijk doorschemeren, dat zonder koloniën, zonder den Poolschen corridor, zonder de verloren landbouwprovincies, alles en alles nog zeer dubieus bleef. Dat was het toppunt, want dat bracht de schulden uit het domein der financiën opnieuw in het domein der politiek, waaraan men ze, voor den lieven vrede, juist had willen onttrekken.
Het bleek dat men twee maanden beraadslaagd had over de huid van den beer. Toen men de streep zette en de optelling maakte kreeg men nul. Voor hun fatsoen protesteerden de Amerikanen, en vroegen of zij daarvoor de zeeën waren overgestoken. Zij voelden zich gecompromitteerd, om niet den schijn op zich te laden van medeplichtigheid. Het was te kort geleden dat de cijfers van het Plan-Dawes en de rapporten van Parker Gilbert door alle experts, Duitschers inbegrepen, beschouwd werden als een feillooze, onbetwistbare basis. Kon men ze een-twee-drie in de papiermand werpen? Schacht had zijne collega-bankiers, die hun tijd nuttiger kunnen besteden, tien weken aan 't lijntje gehouden. Wat was er omgegaan in zijn hoofd? Weet hij niet dat de binnen- en buitenlandsche schuld van Duitschland vijfmaal lager is dan die van Frankrijk, dertigmaal lager dan die van Engeland? Weet hij niet dat het traktement van den directeur der Reichsbank driemaal hooger is dan het traktement van den gouverneur der Banque de France? Denkt hij dat het in Frankrijk onbekend blijft dat Duitschland, liever dan de minste bezuiniging in te voeren, geld leent tegen woeker-rente, of wat er op lijkt?
Men vond Schacht's voorstellen even belachelijk als onbeschaamd, en deze meening, uitgesproken door veertig journalisten, werd op staanden voet en met enorme dosis ingeënt op veertig millioen Franschen. En men redeneerde aldus: terwijl wij aan den Rijn staan treden zij zoo op; hoe zullen zij optreden wanneer wij den Rijn eenmaal ontruimd hebben? Nu discuteeren wij nog. Dan zullen wij moeten smeeken. Het wonderlijkste is dat Herr Doktor Schacht dat zelf niet begrijpt noch vermoedt. Is zulk een gebrek aan psychologischen kijk verklaarbaar, zelfs bij een Duitscher? Of begaat hij dergelijke leepheden met voorbedachten rade? En dan met welk doel? Om af te dingen op de eindsom had hij zonder moeite een doeltreffender methode kunnen kiezen.
Natuurlijk zullen de besprekingen op een of andere manier hervat worden. Natuurlijk zullen de geallieerden toegeven omdat zij geen lust hebben legers te zenden naar Berlijn. Maar Schacht had deze resultaten kunnen bereiken zonder een druppel kwaad bloed te zetten over en weer. Wat wij dank zij zijne inconsideratie nu ademen, is gesatureerd met wantrouwen en misnoegdheid als sinds lange jaren niet gebeurde. De verantwoordelijkheid voor deze nieuwe verbittering kome neer op Herrn Doktor Schacht.
***
Er was een tijd dat de Duitschers anders dachten aangaande het probleem der schadeloosstellingen, en de onthullingen welke Alain Mellet hierover doet in de Revue Universelle van 15 April, gevoegd bij de machtige stem van Foch, die begint te spreken uit het geenerzijds omdat zij nu eerst spreken kan, dragen er toe bij om de publieke opinie van Frankrijk te verontrusten.
Deze mededeelingen, afkomstig van Foch, die door zijn functie van opperbevelhebber en zoolang hij leefde gebonden was aan 't strikste zwijgen, stellen een feit dat tot dusverre onbekend bleef: bij de Duitsche afgezanten, die zich op 8 November 1918, 's morgens om 9 uur, onder leiding van Erzberger tot den Maarschalk wendden, om te onderhandelen over de voorloopige voorwaarden van een wapenstilstand, bevonden zich twee financieele experts. Zoodra Foch de namen der gevolmachtigden gelezen had, liet hij Weygand, den chef van zijn Staf, naar Clemenceau telefoneeren om te weten of de niet-verwachte financieele experts begrepen moesten worden in de delegatie van Erzberger.
Na enkele minuten kwam het antwoord:
‘Clemenceau oordeelt dat het over kwesties gaat welke in wezen de regeling van den vrede raken en niet de schorsing der vijandelijkheden.’
Het antwoord uit Parijs wordt ter kennis gebracht van Erzberger, die er zich zeer ternedergeslagen over toonde. Zonder talmen liet het hoofd der Duitsche delegatie den Maarschalk opnieuw polsen, en dezen keer met formeele bijzonderheden: de twee experts waren alleen aan de Duitsche delegatie toegevoegd om met de geallieerde bevelhebbers te discuteeren over het bedrag eener oorlogsschadeloosstelling[,] dadelijk te storten door het Reich om een onmiddellijken wapenstilstand te verkrijgen. Ten overvloede deed Erzberger zeggen dat een groote som gouds wachtte in de Duitsche achterlinies en binnen enkele uren geleverd kon worden. Het gold een eerste storting, welke naar gelang der eischen van de overwinnaars door andere gevolgd kon worden.
Tegenover een feit van dergelijke importantie neemt Foch zelf de telefoon en bericht Clemenceau dat de chef der Duitsche delegatie er op insisteert om de financieele experts toe te laten met den anderen.
Ditmaal komt Clemenceau aan de telefoon en geeft op zijn gewone manier bescheid met een snauw:
‘Laat het u voor gezegd zijn dat de zaak u niet aangaat. Ik maak den vrede; gij eindigt den oorlog. Punt en daarmee uit.’
Drie dagen later, 11 November, toen Erzberger in den historischen wagon terugkeerde om de voorwaarden te teekenen, insisteerde hij nogmaals dat financieele experts gewenscht waren. Foch kon slechts antwoorden: ‘Tot later.’
Hij hield het er voor dat de geallieerden door deze weigering een grooten veldslag verloren hadden.
***
Maar Alain Mellet, en tegelijk Raymond Recouly, onthullen een ander feit, dat aan beiden werd toevertrouwd door Foch, en waarvan de gevolgen nog niet te overzien zijn.
De Duitschers, die experts wenschten bij de wapenstilstandsvoorwaarden, waren realisten. Foch ook was realist, en hij had deze noodzakelijkheid reeds begrepen vóór dat de overwinning behaald was. Drie weken vóór den wapenstilstand schreef hij aan Clemenceau, aan Lloyd George en Colonel House, den vertrouwensman van Wilson, een uiterst dringenden en zeer preciesen brief, welke als volgt kan worden samengevat:
‘Geen enkele vredesvoorwaarde zal door Duitschland worden vervuld wanneer de wezenlijke eischen niet opgelegd en aanvaard zijn bij de onderteekening van den wapenstilstand.’
Noch Clemenceau, noch Lloyd George, noch House namen nota van deze ernstige, voorspellende woorden. Foch echter wilde een vrede die definitief en àf zou zijn, géén vrede welke een eindelooze voortzetting zou worden van de strijdigheden der oude tegenstanders, tot 1929 en verder. Om Clemenceau te overreden tot klare en redelijke vredesvoorwaarden, vraagt hij in Mei 1919 audiëntie aan bij den Tijger. Geen antwoord. Hij roept de hulp in van den President der Kamer. Geen antwoord. Samen vragen zij de bemiddeling van den president van den Senaat. Geen antwoord. Met hun drieën verzoeken zij de tusschenkomst van den president der Republiek, toen Poincaré. Geen antwoord. De drie hoogste waardigheidsbekleeders van Frankrijk waren machteloos om den overwinnaar en opperbevelhebber Foch een onderhoud te verschaffen met Clemenceau.
Eindelijk, weinige dagen voor de onderteekening van het Verdrag van Versailles, wordt Foch als expert geroepen voor het triumviraat van den Vrede: Wilson, Lloyd George en Clemenceau. Aan Foch's zijde bevinden zich de ambassadeur Jules Cambon en André Tardieu, in gelijke kwaliteit.
Foch arriveert met notities, welke hij in verschillende exemplaren heeft laten tikken. Hij ontwikkelt in deze notities de gezichtspunten, welke hij in zijn brief van October 1918 heeft uiteengezet.
Na voorlezing wachtte de Maarschalk op een discussie, welke niet plaats greep.
‘De heeren experts kunnen zich terugtrekken’, verklaarde Clemenceau droogjes.
Foch schikte zorgvuldig één voor één zijn aanteekeningen. Toen de drie experts zich in de antichambre bevonden, waagde Jules Cambon met een glimlach de opmerking:
‘Hé, monsieur le Maréchal! gij raapt uw papiertjes bij elkaar?’
‘Ik bewaar ze, monsieur l'Ambassadeur’, antwoordde Foch, ‘en gij zult goed handelen door hetzelfde te doen met de uwe, want vroeg of laat, zullen u en ik voor den Hoogen Raad verschijnen.’
Dit was de reden van het paradoxale, opzienbarende en tot dusverre niet verklaarde feit dat noch Foch, noch een der andere Maarschalken bij de onderteekening van het Verdrag van Versailles (28 Juni 1919) aanwezig waren.
Dit is de reden waarom de Duitsche schadevergoeding, welke eenmaal geschommeld heeft rondom de 400 milliard goudmark, gevallen is tot nul. Dit is de reden waarom Europa tien jaar na den ‘Vrede’ nog zucht onder voortdurende conflicten welke geen einde willen nemen, geen einde kunnen nemen. Het is logisch dat Duitschland niet wenscht te betalen. Maar het is monsterachtig, het is onaannemelijk dat Frankrijk, Engeland, Italië en België alléén zouden betalen voor een oorlog welke, voor zoover het Frankrijk en België betreft, door Duitschland verklaard werd.
Wat Clemenceau aangaat, wiens beleid door deze onthullingen zoo ernstig is aangetast, hij kondigt voor het najaar een boek aan waarin hij trachten zal zijn eer te redden.
Voor de ziekte zelf, welke volgens de beschikking van het Amerikaansche gouvernement in Europa genadeloos zal voortwoekeren tot 1988, zie ik slechts één middel tot genezing:
Wat eerst den politici, wat daarna den bankiers niet lukte: een financieel arrangement met Duitschland, laat dit in hoogste beroep beslist worden door een plebisciet der volkeren.
Men vrage den Franschman, ja dan neen, of hij oorlogsgeld wenscht van Duitschland. Het is mijn overtuiging dat een ontzaggelijke meerderheid zal antwoorden: neen.
Men vrage ook den Amerikaan of hij oorlogsgeld wenscht van Europa.
Daarvan hangt alles af. Doch zelfs al [wenscht] de Yankee de schatting, ik zou ze weigeren wanneer 't mij te doen stond. Liever onverschillig wat, liever het ergste dan deze slavernij en deze vergiftigde debatten tot 1988.
[verschenen: 7 juni 1929]