Kleine anticipatie
Parijs, 12 April 1929
De vernieuwing der Triple Entente door toetreding van Italië in het Fransch-Engelsche accoord is een mijner hartgrondigste wenschen en als de lezer zich herinneren wil, meende ik reeds in 1927, ondanks de opschudding van het Fransch-Servisch verdrag, de voorteekenen te bespeuren eener harmonie welke noodzakelijkerwijze moet resulteeren uit de politieke gegevens. Het gevaar bestond zonder twijfel dat ik de werkelijkheid verwisselde met mijn verlangen en menigvuldige Fransch-Italiaansche incidenten schenen mij herhaaldelijk te logenstraffen. Maar er is geene diplomatie zoo geheim dat men er niet een zekere oriëntatie uit kon afleiden. Het lijkt mij onmogelijk dat de Engelsch-Italiaansche samenwerking en de Fransch-Engelsche toenadering binnen zeer korten tijd niet gevolgd zal worden door een verdrag dat Italië voorgoed verzoent met Frankrijk en de drie landen vereenigt in eene nieuwe Entente Cordiale.
Mocht Frankrijk, of, gelijk ik reeds vroeger uiteenzette, een gedeelte van het hooger personeel van den Quai d'Orsay en van de politie niet willen, het zal zóó gemanoeuvreerd worden door Engeland dat het geleidelijk in den stroom wordt opgenomen waar het een sprong waant te doen. Mocht Italië weerstand bieden, het kan zich slechts verzetten om uit de regeling de grootste voordeelen te slaan. Mussolini is te schrander om niet te bespeuren dat een schikking met Frankrijk de eenige weg is welke voor Italië openligt, wanneer het niet in zijn isolement wil volharden of wanneer het pas-verworven gebieden niet wederom op het spel wil zetten of wanneer het zich dekken wil voor de haast onvermijdelijke Anschluss van Oostenrijk bij Duitschland. En als de Duce uit eigen beweging niet zoo schrander mocht zijn, Austen Chamberlain is er om het hem te maken.
Want wat ook de oude Welsche, onherroepelijk gediscrediteerde toovenaar David Lloyd George moge beweren - dat Engeland op sleeptouw zou varen van Frankrijk - dit alles is Engelsche politiek, en dit alles is uitstekende, nuchtere, gezonde, helderziende en vèrziende Engelsche politiek. Er is niemand in Frankrijk, noch in Italië, welke talenten men ook toekenne aan den Duce, die de autoriteit, het crediet, de argumenten en de intelligentie bezit om zulk een plan te ontwerpen en te volvoeren. Niemand die genoegzaam boven diplomatieke verdenking staat om zulke veranderingen aan den gang te brengen. Kwame het initiatief eener dergelijke opwelling van Frankrijk, het zou geïnterpreteerd worden als imperialisme en mislukken. Kwame het van Italië, het zou door een deel der Franschen beschouwd worden als een indiscretie, als een bewijs van onmacht, en evenmin slagen. Alleen Old England kan zich dergelijke mouvementen permitteeren met een onvervaard honni soit qui mal y pense.
Vanuit dezen gezichtshoek, en geen anderen, moet de bijeenkomst gecommenteerd worden, welke Sir Austen Chamberlain de vorige week te Florence gehouden heeft met den Italiaanschen dictator, en waarbij zijn dochter Diana Chamberlain aan Mussolini een levende schildpad ten geschenke gaf die zijn monogram in kostbare steenen op den rug gegraveerd draagt. Bij zulk een cadeau krijgt men den indruk alsof men een aantal eeuwen terugtreedt, in een wereld waar plaats was voor eene charmante, hoffelijke, origineele fantasie, en zulk een wereld bestendigd te zien, te denken aan de edelsmeden die het pantser bekloppen van dit op zich zelf reeds praehistorische dier, vervult mij met bewondering. Daar de schildpad de reputatie heeft van taai te zijn en een hoogen ouderdom te bereiken, mag men de keuze van het huldeblijk houden voor een symbool, dat niet aan welsprekendheid te kort schiet. Zoolang de Duce er zijn zal wandelt de schildpad met zijn cijfer op haar rug rondom de vijvers van het Palazzo Chigi. En zelfs daarna.
Wanneer wij de geschiedenis kennen van het tandelooze kruipdier, wij weten niet wat de Engelsche minister van Buitenlandsche Zaken en het hoofd der Italiaansche regeering besproken hebben van half elf tot kwart over twaalf dat hun beraadslaging duurde. Er ligt niets bijzonders in het feit dat een Engelschman zijn Paaschvacantie doorbrengt te Florence, en vele Engelschen moeten dat goede idee tegelijkertijd gehad hebben met Sir Austen Chamberlain. Bij toeval deed Mussolini een rustkuur te Predappio, zijn geboorteplaats, welke per auto op twee passen afstands ligt van de stad der Medici en van Dante.
Een officieel communiqué van beide staatslieden heeft ons ter kennis gebracht, dat de relaties tusschen Italië en Groot-Brittannië vriendschappelijker waren dan ooit te voren. Officieele communiqués dienen dikwijls om ons te zeggen wat wij reeds weten of wat wij niet moeten vergeten. Doch daarvoor woont Chamberlain niet eene revue bij van twaalf duizend zwarthemden, met gevaar van zich op den vooravond der Engelsche verkiezingen door Lloyd George of door Ramsay MacDonald te hooren uitmaken voor fascist. Zelfs niet om met Mussolini te praten over de Italiaansche schuldvordering op Duitschland. De Florentijnsche lunch trouwens werd genuttigd in gezelschap van Grandi, den secretaris-generaal der Consulta, het Italiaansche ministerie van Buitenlandsche Zaken.
Zoo wij moeten raden wat er in Florence besproken werd, wij weten van welke gebeurtenissen de demonstratie vergezeld ging en mogen er onze conclusies uit trekken. Op 31 Maart ging de militaire commandant van Parijs, generaal Gouraud, met een regiment oud-combattanten, gedelegeerden van ‘De Vlam’, de onuitdoofbare vlam op het gaf van den Onbekende, naar Londen om onder toejuiching der bevolking te defileeren in de Britsche hoofdstad en rondgeleid te worden in de Westminster-paleizen aan de oevers der Theems. Onder leiding van een der beroemdste en populairste generaals wordt zulk een tocht meer dan een plezierreisje. Men bedenke verder, dat de Prins van Wales te elfder ure besloot in plaats van zijn jongere broeder persoonlijk den begrafenisstoet van Maarschalk Foch te volgen, en dat geen enkel protocol, geen enkele convenance hem dwong tot deze handeling, welke hem over een weg van meer dan drie kilometer, stapvoets en in de imposante maar omslachtige tenue der foot guards een ware corvée moest lijken. Het was louter sier van den toekomstigen Engelschen koning, die reeds optreedt als soeverein, louter overdaad, een ondubbelzinnige manifestatie, welke in Parijs en in Frankrijk een ongemeenen indruk achterliet.
Op 1 April ten slotte vierde de Engelsche colonie van Cannes, dat, zooals men weet, ‘ontdekt’ werd door een Engelschman - Lord Brougham - op brillante wijze de Fransch-Britsche herdenking van den 25sten verjaardag der Entente Cordiale, het bondgenootschap gesloten door Edward VII, Paul Cambon en Delcassé, dat Engeland en Frankrijk tien jaar later zou redden van de Duitsche overheersching. De hertog van Connaught, broeder van Edward VII, passeerde eene revue van chasseurs en mariniers en hield een toespraak tegenover het standbeeld van den overleden vorst, dat op de esplanade Cannes domineert onder de palmboomen.
Er was een message van Briand, die verhinderd was, maar die sprak van ‘de gemeenschappelijke oogmerken welke zich elken dag tusschen de beide gouvernementen naar voren dringen en die de veilige waarborgen zijn voor de hechtheid eener entente, waarvan onze opvolgers verzekerd kunnen zijn den vijftigsten verjaardag te zullen zien vieren en welke ik, wat mij betreft, voorstel in 't vervolg te noemen “l'Entente fraternelle”: de broederlijke verstandhouding.’
Aldus Briand. Zoo er verschillende manieren zijn om een zilveren feest te vieren, men had er gemakkelijk eene kunnen kiezen welke, zonder Franschen of Engelschen te ontgoochelen, minder éclat vertoond en minder duidelijk gewezen hadde naar de toekomst. Men heeft dit echter, hoewel binnen de officieuse perken blijvend, niet willen doen. De tijd is verre dat Lord Curzon zure nota's wisselde met Poincaré!
Dit alles evenwel wisten wij, min of meer. Doch terwijl Mussolini en Chamberlain lunchen te Florence, terwijl Gouraud naar Londen vertrekt, terwijl het gepavoiseerde Cannes met schittering de Fransch-Britsche Entente herdenkt, publiceeren de Parijsche gouvernementeele bladen beschouwingen over Fransch-Italiaansche onderhandelingen, waarin voor den eersten keer gewezen wordt op de volmaakte oplosbaarheid der geschillen, welke de beide Latijnsche naties scheiden. Dit is nieuw, absoluut nieuw. Dit was zelfs twee jaar geleden nog moeilijk denkbaar.
Wat wenschen de Italianen? Een rectificatie der grenzen tusschen Tunis en Tripoli, welke in 1915 beloofd werd en sindsdien hangende bleef. Een paar oasen welke de route open maken naar het Tchad-gebied en Fransch Soedan. Met andere woorden: een flink stuk van Tunis en een ander flink stuk van Fransch-Afrika. Oasen in onze dagen van rups-auto's? Daar de Italianen ze verlangen kunnen zij ze krijgen. Er bestaat niet het geringste bezwaar meer tegen. Het geschil over de Tunisiaansche naturalisaties is neteliger, maar evenmin onbeslechtbaar met een beetje goeden wil. Een conventie, dateerend van 1896, welke de nationaliteit der Italiaansche geëmigreerden in Tunis handhaafde, werd bij het einde van den oorlog door het Fransche gouvernement onverwacht en eenigszins onvriendschappelijk opgezegd. Frankrijk had mannen noodig, het fascistisch Italië, waar Mussolini propaganda voert voor groote gezinnen, wilde geen mannen verliezen.
De zaak had reeds lang geregeld kunnen zijn vanaf het moment dat het Fransche naturalisatie-régime voor Tunis door het Haagsche Hof verworpen werd, doch de onophoudelijke wrijvingen tusschen beide landen rekten het conflict tot op den dag van heden. Zoodra echter twee partijen besluiten kunnen hun geschillen uit den weg te ruimen - en Chamberlain moet daartoe te Florence niet weinig hebben bijgedragen - vervallen de bezwaren automatisch.
Het arrangement, dat Frankrijk in 1923 sloot met Engeland, betreffende de Malteezers die emigreerden naar Tunis (naturalisatie bij optie voor de tweede generatie, gevestigd in Tunis, naturalisatie de jure voor de tweede generatie geboren in Tunis), zal de basis vormen waarop de oneenigheden kunnen worden bijgelegd. Frankrijk laat er veeren bij, vooral in Centraal-Afrika. Maar de toeschietelijkheid is geringer van Franschen dan van Italiaanschen kant. Van Nice en Corsica, van de Italianen in Frankrijk wordt afgezien. Hetgeen niet beletten zal dat Mussolini, na het accoord met het Vaticaan, zijn tweede sensationeele diplomatieke succes kan boeken - als niets tusschen beide komt.
Men is hier geneigd voor de aanstaande Engelsche verkiezingen een redelijke hoewel niet glansrijke meerderheid te voorspellen ten gunste van de conservatieven. Maar zelfs al zou het gouvernement van Stanley Baldwin geslagen worden en Ramsay MacDonald zegevierend uit den strijd treden, ik geloof niet dat dit de onderhavige besprekingen beïnvloeden zou. Daarvoor zijn ze niet enkel te ver gevorderd. Daarvoor zijn ze te duidelijk gemerkt met de teekens van het noodzakelijke en het onafwendbare.
De Europeesche politiek duurzaam gestabiliseerd en geëquilibreerd te zien door een Engelsch-Fransch-Italiaansche Alliance moet elken Brit, elken Franschman, elken Italiaan, die naast de belangen van zijn land, de belangen van zijn werelddeel, de belangen der menschheid wil vrijwaren, een steen van het hart wentelen. Een steen van het hart tegenover den geduchten Tweebond Duitschland-Rusland. Een steen van het hart tegenover Amerika, dat de onheuschheid zóó ver drijft om de Zuidpool met haar robben, pinguïns en ijsvelden op te vorderen van Engeland, dat exploreert in deze ‘wateren’. Wie huivert niet even als hij de nakomelingen van Monroe met vooropgezette bruuskheid hun plaats ziet eischen niet alleen onder de zon, maar zelfs onder de middernachtszon?
Een Engelsch-Fransch-Italiaansch blok zal niets verhinderen, niets bespoedigen evenmin als de Entente van 1904 iets verhinderde of bespoedigde. Maar een Engelsch- Fransch-Italiaansch blok, versterkt met de Kleine Entente der Middel-Europeesche staten, is tegen alles bestand. En dat zou een dankzegging waard zijn.
[verschenen: 24 mei 1929]