Les extrêmes se touchent
Parijs, 6 April [1929]
Tot nu toe kon men in de Republiek zeggen, schrijven, drukken wat men ongeveer wilde en het geval van den man die betaalt voor zijn vrouw wier tong te rad en te scherp was, gelijk dit kan gebeuren in Engeland, bleef in Frankrijk onbekend. Men kon iemand vervolgen ter zake van laster, maar de procedure was lang, duur, en met een beetje handigheid ontsnapte de kwaadspreker altijd aan de straf. In werkelijkheid had de Franschman slechts één practisch middel tot verdediging van zijn eer en goeden naam: het duel. Tusschen de 21 en 60 jaar mag men duelleeren, mits men het niet op den openbaren weg doet en mits het niet slecht afloopt.
Hoewel het duel allengs een comedie was geworden, waarbij de fotografen en de getuigen de grootste rol speelden, bestond er tegen de achterklap, tegen de kwaadwillige critiek, tegen de maîtres chanteurs geen beter bescherming dan het pistool of de degen. Na den oorlog echter, die de dapperheid niet schijnt te hebben doen toenemen, raakte ook het duel in onbruik. De jonge generatie had te veel gevochten en daarenboven ondervonden dat vechten niets bewees. Alleen nog lieden van zekeren stand en zekere traditie gaan ‘sur le terrain’, achter de muren der groote landgoederen in Louveciennes, Marly of elders. De politici, ministers en Kamerleden, zijn bijna allen over de 60. Zoo zij van nature nog geen dikhuiden waren, de parlementaire zeden dwongen hen zich te pantseren in onverschilligheid. Met een parlement als het tegenwoordige zouden zij elken morgen te vijf uur op moeten staan om een smaad uit te wisschen en een treffer te riskeeren. Daar voelen zij niets voor.
Ik weet niet of de Engelschen gelukkig zijn met hun wetten tegen den laster. Er bestaat geen beter verweer tegen eerroof dan fatsoenlijk te zijn of zeer stiekem en misschien passen zij beiden toe met een gunstig resultaat. Maar de Franschen, die een andere methode volgden, waren verre van ongelukkig. Door het gif in onbeperkte dosis te absorbeeren hadden zij zich om zoo te zeggen immuun gemaakt en iederen dag kon men zien dat niemand stierf van kwade praatjes.
Er bestond geen scheldwoord meer, geen verdachtmaking, welke men niet had aangewend, tegen de hoogste persoonlijkheden van den staat, op elk gebied, politiek, kunst, mode, financiën, industrie, overal. Het merkwaardige gevolg was, dat het publiek ook immuun werd. Het had zóóveel gehoord dat het niets meer geloofde. Iemand te beschuldigen van de ergste vergrijpen stond gelijk met te zeggen dat zijn neus u niet beviel. En als het nog geloofde, het reageerde niet meer. Hoogstens verkneuterde men zich, mompelde: nog een schoelje, en ging over tot de orde van den dag, welke bestond in hard werken van den morgen tot den avond. Handhaafde de Engelschman zijn kasteel (my house is mij castle) de Franschman leefde in een glazen huis.
Een der voornaamste oorzaken van de verdwijning der maskers en vermommingen op Carnaval is de ervaring dat zij tot niets meer dienden. Het had geen zin meer zich te verbergen. Men deed wat men wilde en ieder kon er van zeggen of schrijven wat hem goeddacht.
Zoo ontstond langzamerhand en bij stilzwijgende afspraak de ‘geoorloofde beleediging’. Een rechtbank b.v. heeft onlangs geweigerd zekere individuen te veroordeelen wegens smaad tegen officieren, onder voorwendsel dat de ten laste gelegde termen behoorden tot ‘de klassieke beleedigingen jegens het leger’, gelijk het vermakelijke arrest zich uitdrukt. Hoe klassieker een hoon, hoe minder strafbaar, was een der nieuwste vormen van rechtspleging.
Een journalist maakte een bloemlezing van de scheldnamen welke de Senatoren (de Fransche Eerste Kamer) slikken moeten in dagen dat de verhouding tusschen de ouderlingen en de vox populi der kranten eenigszins gespannen is. Het waren: apen, meerkatten, gorilla's, chimpansées, krokodillen, kaaimans, alligators, senatoriale haaien, oude sijzen, bloot wild dat rood wild wordt, merinos, verscheurende beesten, genten (mannetjesganzen), taksen (dashonden), kindsche suffers, stompzinnigen zwak-hoofden, invaliden, ongeneeslijken, slappelingen, hersen-lammen, oude hinkepooten van het Luxembourg, tandeloozen, ader-spatters, zeerhoofden, jichtigen, dikzakken, krombeenen, krukkers, waterzuchtigen apoplectischen, bulten, zieltogenden die doen als tegenspartelende geguillotineerden, etc. etc. Voor een verzameling van honorabele heeren zijn deze kwalificaties met zorg gekozen. Zij vormen de lijst der ‘geoorloofde beleedigingen’, welke nog veel langer is. Men behoeft niet te vragen hoe de ‘ongeoorloofde’ er uitzien. Dit heette de vrijheid van drukpers zooals ze bij wet van 20 Juli 1881 werd vastgesteld. Zij was een der steunpilaren van den republikeinschen tempel.
***
Een jaar geleden nog zou niemand eraan hebben durven tornen, want de vrije gedachte was een der idealen waarvoor de ‘groote voorzaten’ hun bloed stortten. Tot de vrije gedachte behoorde, dat men Painlevé, minister van Oorlog, vrijelijk een sinisteren idioot kon noemen, Barthou, van Justitie, een masochist, Briand, van Buitenlandsche Zaken, een ouden souteneur, Herriot, een valschen munter, Foch, een moordenaar, Poincaré, een bankroetier, elk officier een gegalonneerden bruut, en zoo verder. Zeker waren dit inconvenienten, maar men verdroeg ze met heldenmoed. Onder geen enkele voorwaarde zou men het spoor volgen der ‘tyrannen’ tegen wie men binnen de eeuw vier revoluties ontketend had. Zelfs tijdens den oorlog voerde men met weerzin de censuur in en alleen omdat het niet anders kon. Vier jaar lang heeft ze gediend tot kop van Jut. Men verfoeide haar nog meer dan den oorlog.
Als dus alles goed ging en naar ieders genoegen, als het risico der schimptaal en de kans om de risée te worden van het land nooit een aspirant-senator, minister of Kamerlid terughield van een candidatuur, als het principe der vrijheid van drukpers met al zijn consequenties voor ieder waar republikein een der mooiste veroveringen der democratie beteekende, wat dreef dan het gouvernement om bij wijze van Paaschei, dit is bij wijze van surprise welke veel heeft van een overrompeling, een wetsontwerp in te dienen dat met één pennestreek een der fundamenteelste beginselen naar den rommel-zolder verwijst en bij de afgedankte spullen opbergt? Niet meer en niet minder!
De nieuwe wet ‘tegen den laster’, gedeponeerd op den dag dat de Kamers met vacantie gingen, en die bij het parlement unaniemen bijval gevonden heeft, beduidt de afschaffing van een recht waarvoor men vroeger geheime genootschappen stichtte, barricaden oprichtte, den brandstapel besteeg en sneuvelde. Niet meer en niet minder. Ieder die voortaan iets beweert wat een ander eenigermate kan beschouwen als laster (want de regeering specificeert in geen enkel opzicht wat zij onder ‘laster’ verstaat of wenscht te verstaan), ieder die voortaan iets zegt, schrijft of drukt waarover het een ander believen kan te struikelen, zal bij summiere, bondige procedure, zonder onderzoek, binnen de tien dagen, zonder voorafgaande pogingen tot vergelijk, met recht van voorrang en zonder uitstel, veroordeeld kunnen worden tot onbegrensde schadevergoeding. Er is niet alleen kwestie van om personen te beschermen, maar ook de staatsinrichtingen, de gemeenschap en zelfs abstracties als de Vrede! Jan en alleman zal zich civiele partij kunnen stellen voor alles en nog wat. Zoowel de schrijver en de drukker als de uitgever zullen aansprakelijk zijn en wanneer de een of ander niet solvent zou blijken, dan alle drie te zamen. Slechts tegen openbare persoonlijkheden, voor ambtenaren belasterd wegens fouten in hun publieke of administratieve functies, zal het geoorloofd zijn het bewijs te leveren.
Om u de waarheid te zeggen gaat dit alles mijn verbeelding te boven en is 't mij alsof ik droom. Nooit van mijn leven zag ik een wet waarvan spitsboeven, deugnieten, oplichters, flesschentrekkers, handelaars in waardelooze effecten, onbenullige romanschrijvers, kladschilders, kreupele-verzen-makers, wormstekige kunsthandelaars, allerlei ondernemingen met een luchtje eraan, smerige zaakjes, en boven alles de maîtres chanteurs zelf, een doeltreffender en veiliger protectie mogen hopen.
Wanneer deze buitensporige wet, om een voorbeeld te noemen, zes maanden geleden gestemd was, dan zat moedertje Hanau nog aan de kassen van de Gazette du Franc, en hare aanklagers in de nor. Want verondersteld dat de Rechtbank veroorloven zou ten overstaan van iemand met zulke overweldigende en officieele relaties als moedertje Hanau het bewijs te leveren van den ‘laster’, hoe dikwijls, hoe ontelbare malen gebeurt [het] dat de gegevens aanwezig zijn, maar dat het bewijs niet onmiddellijk gefourneerd kan worden of uit de instructie moet voortvloeien?
Deze wet is een premie op alle mogelijke soorten van boeven en misdadigers. De chanteur zelf tegen wien men zich verdedigen wil, zal u met een dergelijke wet voor den rechter kunnen dagen onder pretext dat gij hem belastert. Het is een wet waarbij willekeur, eigenmachtigheid, gouvernementeele pressie onder duizend gedaanten zullen zegevieren. Kortom: het is een wet der verrotting.
Wanneer de mogelijkheid van zulke plannen boven mijn begrip gaan, ik sta nog meer verbaasd over het enthousiasme waarmee de gansche Pers, twee organen uitgezonderd, het wetsontwerp verwelkomd heeft. Het is waar dat, dank zij de geld-schietingen van machtige financiers en machtige industrieelen, die de kranten dwingen hunne belangen te dienen; dank zij de subsidies van de ambassades, die hun de buitenlandsche politiek dicteeren; dank zij de geheime fondsen der regeering; dank zij de contrôle van het ministerie van Binnenlandsche Zaken op de Nieuwsagentschappen; dank zij den invloed der Politie, het is waar dat wegens al deze onregelmatigheden der Fransche Pers slechts een minimum van onafhankelijkheid overbleef. Maar dat greintje onafhankelijkheid redde de rest. Zoo de vrijheid daadwerkelijk verkwanseld werd, in potentie was zij aanwezig. Elken dag kon zij hernomen worden.
Met dit wetsontwerp echter verdwijnt de laatste illusie, de laatste hoop. Zóó weinig achtte de Pers een met moeite verworven privilege dat zij het zonder tegenstand prijsgeeft. Als hare serviliteit nog bewezen moest worden, duidelijker kon zij niet te voorschijn treden dan door de willigheid waarmee zij zich den strop laat omdoen.
***
Welke evenwel zijn de drijfveeren tot deze ingrijpende koersverandering van een gouvernement, dat bijna een halve eeuw schimp, hoon, spot, laster en smaad geduldig verduurd heeft als geen ter wereld?
De oorsprong ligt bij de oprichting van L'Ami du Peuple, juist een jaar geleden. Als één figuur der Republiek sinds jaren belasterd wordt zonder dat hij zich heeft willen of kunnen verweren, dan is het François Coty, de fabrikant van parfumerieën, milliardair en kranten-eigenaar. Het schaadde hem niet. De morgen-editie van zijn volksblad (tien à twaalf pagina's voor één cent!) steeg binnen korten tijd tot een oplage van achthonderdduizend exemplaren. Een paar maanden later richtte hij met een andere redactie L'Ami du Peuple op, die 's avonds verschijnt. Hij wilde niet alleen de ochtendbladen beconcurreeren, hij wilde ook de avond-kranten nekken. L'Ami du Peuple berokkent de verschillende Parijsche kranten-directeuren elken dag een schade van anderhalf millioen nummers, welke zij minder drukken.
Coty beweert, dat het déficit van zijn overdreven lagen verkoopsprijs mettertijd op Amerikaansche manier gedekt zal worden door de advertenties. Hij beweert ook dat niemand er iets mee te maken heeft of hij zijn geld wil verliezen in een krant. Hij heeft het in zijn hoofd gezet om den republikeinschen augiasstal te zuiveren en coûte que coûte de massa's te bereiken. Het was L'Ami du Peuple, die de versperringen brak waarachter de hoogste personnages der Republiek de Gazette du Franc beschermden, L'Ami du Peuple die de schandalige zaak aan 't rollen bracht, L'Ami du Peuple, die de felste campagnes voert, niet tegen het régime, maar tegen de misbruiken van het régime, welke de Fransche journalistiek ooit te aanschouwen gaf. En zoowel tegen den prijs van het blad als tegen de campagnes staat de regeering, staat de gansche Pers machteloos. Want het moet niet alleen erkend worden, dat L'Ami du Peuple uitstekend geredigeerd is, maar ook dat hij de belangstelling der massa veroverde.
Daar men geen wet kon indienen welke de vereischte hoedanigheden van een kranten-directeur zoo nauwkeurig omschreef, dat zij alle Coty's voor het heden en voor de toekomst onmogelijk maakte, een wet welke een milliardair zou verbieden een krant, een theater, een orchest of andere intellectueele instellingen te onderhouden, in plaats van danseuses of comédiennes, daar de redactie van zulk een wet, welke inderdaad overwogen werd en die den steun gekregen zou hebben van alle concurrenten, absoluut ondoenlijk bleek, zocht men zijn heil in een omtrekkende beweging en vond men het wetsontwerp uit tegen den ‘laster’.
De directe aanleiding tot het wetsontwerp is het incident dat de oud- combattanten, wier défilé bij de begrafenis van Foch door een aantal députés op onhebbelijke wijze onderbroken werd, slaags deed raken met de leden der volksvertegenwoordiging. De ex-soldaten van den Maarschalk rukten reeds aan op het parlementsgebouw en zonder de tusschenkomst van generaal Gouraud, den populairen commandant van Parijs, die hen met de nagedachtenis van Foch tot kalmte bezwoer, ware het incident verloopen in een oproer.
De afgevaardigden hebben zich als kwajongens beklaagd dat zij ondanks hun herkenningsteekens mishandeld waren en gaven eensgezind L'Ami du Peuple de schuld der ongeregeldheden. Als de députés tijdens dit zittingsjaar geen enkele gelegenheid verzuimd hebben om zich voor het volk grondig te discrediteeren, zij zijn daarbij uit alle macht geholpen door Coty's kranten, welke geen enkele kans verwaarloosden om hen aan de kaak te stellen. L'Ami du Peuple weet de gemoederen voortreffelijk op temperatuur te houden. En het Parlement, oorzaak en gevolg verwarrend, ziet in zijn verblinding maar één uitkomst: die geduchte stem te smoren, hoe dan ook.
Het is evident dat het wetsontwerp tegen den laster L'Ami du Peuple niet aanstonds zou doen verdwijnen, maar dat het hem het voornaamste, het meest rechtstreeksche effect op de massa's zou doen verliezen. Het is niet minder evident dat Coty dit niet dulden kan. Hij heeft een principe tot bondgenoot dat de Franschen sinds honderd jaar periodiek opzweepte. Wanneer men de wet, die verbieden wil te roepen ‘Houdt den dief’, waagt te stemmen, wanneer de eerste ‘laster’-processen voor de tribunalen komen, mag men de maten als vol beschouwen.
[verschenen: 8 mei 1929]