André Messager †
Parijs, 27 Februari 1929
Met den dood van André Messager, Zondagmiddag 24 Februari gestorven op zes-en-zeventigjarigen leeftijd aan een nierontsteking, ontviel der Fransche muziek een dier persoonlijkheden, waarvan gezegd mag worden dat zij een tijdperk afsluiten. Hij symboliseerde de harmonie tusschen de vroolijke en de goede muziek, tusschen eene kunst welke tegelijk welgemoed, luchthartig, lachend kon zijn en perfect van métier. Deze componist, die gedurende zijn lange leven bijna niets schreef en niets wilde schrijven dan operettes, was bevriend met de grootsten zijner eeuw, Saint-Saëns, Vincent d'Indy, Ernest Chausson, Duparc, Debussy, en werd door hen beschouwd als huns gelijke. Pelléas et Mélisande, dat als stijl aan de antipoden staat van Monsieur Beaucaire en Passionnément, werd door Debussy dankbaar opgedragen aan André Messager.
Deze operette-componist dirigeerde Parsifal met een begrip van de hooge sereniteit, het boven-wereldsche zweven en de herfstachtige, heimweeënde schaduwen van dit Bühnenweihfestspiel, dat zijn vertolking weergaloos verhief boven alle andere. Hij dirigeerde ook een symfonie van Mozart of Cosi fan tutte in dit zeldzame, echt-mozartiaansche accent van een gelukkig mensch die zou willen gelooven in een geluk, dat hij van alle zijden bedreigd en vergankelijk ziet, maar die zijn radeloosheid nog omzet tot een verrukking. In de Opéra, in de Opéra-Comique, in de onovertrefbare zaal van het Conservatoire, in Covent Garden te Londen, overal waar Messager dirigeerde of directeur was, kreeg men de onuitwischbare impressie van een volkomen kunstenaar, van een natuur en een temperament welke van bijna alle zijden onbegrensd bleken.
Zooals de meeste Fransche operette-componisten, Audran, Planquette, Hervé, Lecocq, debuteerde Messager als kerk-organist, doch hij was de eenige die musicus wist te worden in de volste beteekenis, de eenige voor wien niet alleen de kleine, maar ook de groote aspecten zijner kunst gemeenzaam waren. In een tijd dat de Fransche operette, ontspoord door de Weensche en Amerikaansche, dieper en dieper verzinkt naar de vulgariteit, de banaliteit, de grofste improvisatie, de volledigste verwildering, valt het moeilijk om kwaad te spreken van Messager's voorgangers, doch in de kern waren zij organisten die den verkeerden weg opgingen en hun best deden om voor de Folies Bergère het edelste deel van hun vak te vergeten. Men noemt dit ‘concessies doen aan het publiek’. Ik heb nooit geloofd dat ‘het publiek’ de rol verdient van zondebok, waarop de kunstenaars de schuldigheid laden hunner generatie, zonder hem overigens naar de woestijn te jagen, maar doorgaand met hem stevig te exploiteeren.
Er bestaat een onvermijdelijke wisselwerking tusschen publiek en kunstenaar. Niet echter de ontvanger moet verantwoordelijk gehouden worden voor de maatgevende stroomingen, doch de zender. In alle ‘publieken’ kan men een neiging observeeren tot gemakzucht, een begeerte om zich zoo weinig mogelijk in te spannen. Al was evenwel de triomf van een groot idee dikwijls langzamer of moeilijker dan de triomf van een klein idee, er is geen enkel voorbeeld bekend dat een verheven gedachte niet vroeg of laat triomfeerde. Men kan als wet stellen dat een kunstenaar doet met het publiek wat hij wil: hij veredelt het, hij verlaagt het, naar zijn wensch of naar zijn vermogen. Tegen den geweldigen vloed der mediocriteiten, welke op het eind der vorige en bij het begin der huidige eeuw het menschdom overstelpte, is niets, absoluut niets van werkelijke waarde bezweken. Geen gedicht, geen beeldhouwwerk, geen muziekstuk, geen schilderij, welke vorige geslachten ons nalieten met vereering, zag de koersen zijner bewondering dalen, en ik meen niet te veel te constateeren door te denken dat het publiek deze bloeiende instandhouding mogelijk maakte.
En overal waar het publiek te kort schoot in den eeuwenouden drang naar een ideaal, schoot eerst een kunstenaar te kort. Overal waar wij demoraliseering bespeuren, laksheid, luiheid, ontaarding, was het een kunstenaar, die, zijn roeping ontrouw en speculeerend op de immer aanwezige kans op vermindering, den eersten stoot gaf. Bij het proces waarin een aanzienlijk deel der moderne civilisatie betrokken ligt, moet niet het publiek gedaagd worden als beklaagde, doch de kunstenaar. Hij was het die noch het vermogen, noch den wensch bezat om zich te handhaven op de hoogten. Hij was het daarenboven die dikwijls de pogingen van opwaarts strevende kunstenaars belemmerde of verhinderde. En elke doeltreffende actie tot verbetering zal moeten gericht worden tegen den kunstenaar.
Wanneer ik voor deze stelling, welke niet paradoxaal is maar simple comme bonjour, nog een bewijs noodig had, dan zou ik dit kunnen vinden in de loopbaan van André Messager. Vanaf Les deux Pigeons (1886), Isoline (1888), Les petites Michu (1897), Véronique (1898), Béatrice (1914) tot Coups de Roulis (1928), zijn laatste werk waarover ik u aanstonds zal berichten, operettes, welke de étapes vormden eener meer dan veertigjarige werkzaamheid, is Messager zijn buitengewone gaven trouw gebleven. Terwijl de universeele operette zakte tot een peil, waar het genre nauwelijks nog eenige verwantschap behield met wat men vroeger beschouwde als muziek, als zang, als dans, als tooneel, terwijl niet alleen de geest kelderde maar ook de techniek, het métier, de factuur tot een laagte waarin elk vakman een ondergang ziet, tot een verachtelijkheid waartoe geen enkel musicus, die zich een minimum respect toedraagt, haar kan volgen, terwijl allengs het geheele genre geruïneerd werd, afgestompt, vertingeltangeld, verliederlijkt, heeft Messager geen oogwenk zijn eenmaal gekozen standpunt gewijzigd.
Hij ook had kunnen zakken. Het zou hem veel moeite, veel arbeid, veel meditatie bespaard hebben. Maar hij herinnerde zich dat de operette een kunstsoort is, waarbij Mozart zelf zijne Zauberflöte inschreef. Hij zwichtte niet, hij week niet. Hij ging voort met het schrijven van zeer charmante, geestige, onderhoudende, tintelende, hier en daar ontroerende, maar tevens voortreffelijke, substantieele muziek, welke een componist van cantates, oratoria of symfonieën niet behoeft te désavoueeren. Hij deed geen concessies aan... confraters, die het gemakkelijker vonden hun kunst te prostitueeren.
En vanaf Les deux Pigeons, een ballet dat men nog vorige week kon hooren in de Opéra, tot Coups de Roulis, vond Messager, bij een publiek dat anderen trachtten te degradeeren tot hunne verachtelijke naturen, ononderbroken successen, den roem en het fortuin. Zijn operettes waren misschien minder exporteerbaar dan die van Offenbach, Lecocq, Audran of die van de Duitsche, Oostenrijksche, Angelsaksische concurrenten, maar in Parijs en in Frankrijk maakten zij zonder uitzondering maxima-recettes. Zoowel dit welslagen als het voorbeeld van dezen kunstenaar mag een aanwijzing zijn.
Toch schijnt het dat de energie van dezen fijnen, slanken, schranderen, uiterst welwillenden, hoffelijken man (steeds tiré à quatre épingles) gevaar liep gebroken te worden. Niet lang vóór zijn dood maakte hij bekend dat de theater-toestanden hem dermate walgden, dat hij besloten had na Coup de Roulis niet meer te componeeren. Niet in den steek gelaten door het publiek, trouw aan zijn ideaal, zou hij bezweken zijn voor de corruptie van hen die dit ideaal en dit publiek mishandelden.
Coups de Roulis (Deining) werd getrokken uit den roman van Maurice Larrouis, een scheepsofficier die tijdens den oorlog naam maakte met de beschrijving der zwerftochten van een getorpedeerd convooi. Ook ‘Deining’ speelt op een boot en op zee. Het wordt bovendien vertoond in het aangename, cirkelvormige Théatre Marigny, dat de vlag voert van een beroemd Fransch admiraal.
Een dubbele amourette werd vervlochten met een amusante persiflage op de politieke zeden, wat een uitstekend operette-onderwerp plaatst in een schilderachtig kader, en dat het voordeel heeft van betrekkelijk nieuw te zijn.
Wij bevinden ons op het tusschendek van den kruiser Montesquieu onder commando van den fregat-kapitein Gerville. De bemanning manoeuvreert achter de verschansingen, bij een geparfumeerde Middellandsche-Zee-bries, welke geen enkelen rok te hoog opwaait, want er zijn geen rokken aan boord. De matrozen rekenen reeds op Toulon dat in 't zicht komt en het eindpunt is van lange eenzaamheid en vasten. Het plezier echter is van korten duur. De antennen vingen een gecijferd radio op dat den kapitein beveelt onmiddellijk zeilree te zijn na een hoogen commissaris der Republiek ingescheept te hebben. Wat is er aan den knikker?
Er is aan den knikker dat een zekere Guy Pradal, socialistisch afgevaardigde van Auvergne, waar hij nooit water, noch schepen zag, een interpellatie richtte tot het gouvernement betreffende een aanvaring en een entering bij mist-weer. Voor dezen vertegenwoordiger van het land der uitgedoofde vulcanen en hoogvlakten zijn zeeofficieren lamlendige lummels, beunhazen en nietsnutters. Mistbanken bestaan niet. Als er aanvaringen gebeuren kan dit slechts de schuld zijn van het kapitalisme. De Kamer belastte hem met een onderzoek ter plaatse en verleende hem de volmacht van een hoogen commissaris. Men gaf hem zelfs verlof zijn dochter Béatrice mee te nemen die hem dient tot secretaresse en zijn rapporten redigeert.
Béatrice scheept zich in met de beste bedoelingen om geen enkele teedere gelegenheid ongebruikt voorbij te laten gaan; haar zotte, opgeblazen vader is bereid om alle flaters te slaan welke zijn opdracht kan meebrengen, en zet zijn missie uiteen in luid-keelsche coupletten, waarbij de bemanning krom ligt van het lachen. Men vertrekt en de revanche der marine begint. Het schip slingert in de deining, welke aanleiding geeft tot een delicieus duo: Béatrice, aangeklampt door den peper-en-zout kapitein, en valt flauw in de armen van een jongen adelborst, die haar naar zijn zin vindt. De député verdwaalt in de machinekamer, zijn kompas raakt verdraaid, hij rolt in het kolenruim en vertelt zijn avonturen op rhythmen die een mirakel worden van vroolijkheid. Met een pittig, meeslepend, opgewekt, en onweerstaanbaar koor bezingen de officieren de mededingers geworden kapitein en adelborst.
‘En amour il n'est pas de grade,
L'important c'est d'avoir vingt ans.’
Bij het tweede bedrijf passagieren wij te Caïro, waar de afgevaardigde zijn vlammende redevoeringen tegen incapaciteit en verkwisting vergeten heeft. Hij organiseert voor het prestige der Republiek officieele feesten, smijt met het geld en zit een verdwaalde actrice achterna, wie hij een engagement toezegt bij de Comédie Française. Zijn dochter, in het nauw tusschen commandant en adelborst, ziet deze losbandigheden met leede oogen. Maar meer nog dan door zijn onverholen gefuif desespereert hij Béatrice door haar als wettige echtgenoote te beloven aan den fregat-kapitein. Hij troost zich over deze oneenigheden door de handige actrice mee te nemen op zijn terugreis naar de linker-banken van het Parlement.
En wij varen terug naar Marseille, gedurende het derde bedrijf, op de brug van de Montesquieu. Nauwelijks heeft de commandant zich edelmoedig teruggetrokken voor de twintig jaren van zijn ondergeschikte, nauwelijks heeft Béatrice den député voor het ultimatum gesteld om de verleidelijke Sola Myrrhis te laten schieten, of de uitkijk kondigt de nadering aan eener mistbank en een schip in de buurt. Vóórdat men tijd heeft om te stoppen doolt men in stikdonkeren nacht. Sirenen, klokken, zoeklichten treden bliksemsnel in werking. De socialistische wetgever, bleek van schrik, takelt zich toe met een reddingsgordel. Een spookschip strijkt in den grijzen schemer raaklings langs den kruiser. Met geluk en zeemanschap wordt de ramp afgewend. Béatrice kan trouwen met haar verliefde, en de afgevaardigde is genoodzaakt hulde te brengen aan den moed en de doortastendheid van hen die zijn kostbaar leven redden voor de Kamer, meer nog, voor het gouvernement. Een radio van den Eiffel-toren biedt hem een portefeuille aan. Of het Oorlog is, zingt men, of Buitenlandsche Zaken, of Arbeid of Pensioenen, dat doet er niet toe. Het voornaamste is om binnen te zijn en geborgen voor de gevaren van mist en deining.
Menigeen, zanger of pianist, zal in deze partituur (verschenen bij Salabert) ware juweelen ontdekken van muziek. Het is merkwaardig hoeveel jeugd, élan, entrain, gezondheid, vreugde, raffinement in lyriek en scherts deze vijf-en-zeventigjarige componist wist te verzamelen voor dit laatste werk, dat in vele opzichten nieuwer, moderner is dan de productie van verscheidene jongeren. Geen spoor van het intellectueele rheumatisme, van de zwartgalligheid of kortweg galligheid, waarmee de actueele componisten ongeneeslijk behept schijnen, geen spoor ook van de vulgariteit en onbenulligheid, waaraan de hedendaagsche operette te gronde gaat, ontsieren dit meesterstuk van een grijsaard. Moge Coups de Roulis, zwanenzang van Messager, niet de zwanenzang worden der operette...
[verschenen: 2 april 1929]