Het gouden kalf
Parijs, [31] Januari 1929
Het wassenbeeldenspel van den Boulevard Montmartre (Musée Grevin) heeft zich deze week verrijkt met een coquette Madame Hanau, gevangen in haar kerker. Zij is gloednieuw, haar kortgerokte japonnetje is nog niet verschoten, de blozende wangen zijn nog niet bestoven. Zij deelt de eer met Stresemann en Kellogg, en wanneer zij mocht aanschouwen hoe men zich verdringt rondom haar bollige maar nog slanke en pittige welgedaanheid, zou zij niet anders dan geflatteerd kunnen zijn. Geboetseerd worden in was en audiëntie verleenen van 's morgens negen tot 's middags vijf, blijft het hoogtepunt van den roem. Een standbeeld krijgen is heel aardig, maar niemand kijkt ernaar om, zooals de Italiaansche dictator tegen Henri Béraud zei, behalve verliefden die er rendez-vous nemen: ‘vanavond om zeven uur achter Mussolini.’ Maar aan een ouderwetsch en onmogelijk ding als een panopticum een schijn van herleving geven, te tronen in het gekakel van de medeburgers die hun humeur willen luchten (de veiligheidsklep der ingezonden stukken bestaat niet bij de Fransche Pers) en aan de groote Martha gezelschap toewenschen van namen, welke de kranten niet durven noemen, dat is je ware actualiteit.
Men heeft Hennessy, minister van Landbouw, tenminste gearresteerd in effigie. Zaterdagmiddag, op 't moment dat de Boulevards stampvol waren van week-end-houders welke de Gazette du Franc niet had kunnen ruïneeren, hoorde men plotseling roepen: Hennessy à la Santé! als door krantenventers die een extra-editie schreeuwen. Omringd door zes honderd studenten en Camelots du Roi verscheen tegelijkertijd een Ford-vrachtauto, waarop Jean Hennessy in eigen persoon en Henri Dumay, directeur van Le Quotidien, geflankeerd door vier magnifieke gendarmen werden rondgereden. Aan het hoofd van den stoet marcheerde een meer dan twee meter hooge flesch, met het wapen van den cognac-fabrikant (drie sterren). Reusachtige plakkaten met het opschrift: Hennessy, minister en dief; de medeplichtigen van moedertje Hanau; de plunderaars der Fransche spaarders, verduidelijkten de bedoeling. Duizenden strooibiljetten herinnerden eraan dat Dumay voor 250.000 francs per maand zijn krant, opgericht ‘om de republikeinsche instellingen te vervolmaken’, verkocht had aan de dievenbende en dat Hennessy van deze subsidie 160.000 francs per maand in zijn zak stak. Hetgeen de zuivere waarheid is.
In een ommezien stond het verkeer stop en met de grinnikende compliciteit der tallooze chauffeurs, die op dit uur in deze buurt rollen, kon de stoet driemaal heen en weer rijden van het Crédit Lyonnais tot de Opéra, achterna gezeten door agenten die de lijfwacht trachtten te forceeren. Bij den laatsten rit slaagden zij erin om de stokken te ontrukken waarmee de plakkaten gedragen werden, bezigden ze als wapen, beukten de koppen, vermorzelden de flesch, doch de Ford stuurde ongehinderd en stevig geëscorteerd naar de Madeleine en vandaar door de Rue Tronchet naar de Bureaux der Action Française, waar de optocht ontbonden werd. Hij had niet eens een panne. Tien minuten te laat kwamen twee geweldige autobussen met politie aanrennen. Zij namen den Ford in beslag, zetten het plein af en fouilleerden ieder die de Action Française in- of uitging. De eerste die hun in handen viel was Charles Maurras. De tweede een admiraal der Fransche vloot: admiraal Schwerer. Zij werden aan den lijve onderzocht als boeven.
Sinds moedertje Hanau, die niets van haar energie verloor, aan den rechter van instructie verklaard heeft, dat minister Hennessy voor 150.000 francs werd afgeperst door den infecten Anquetil, en een confrontatie eischte doch niet verkreeg, is de moreele positie van den cognac-fabrikant hopeloos. Die rechter van instructie, Glard geheeten, doet zijn uiterste best om door valsche sporen, ongemotiveerde verdenkingen, looze alarms, en handige hinderlagen voor de beschuldigers, van het heele onderzoek een imbroglio te maken, doch kan niet verhinderen dat enkele criante en onverwachte feiten bovendrijven op den vloed van verwarrende verzinsels. Dat een individu als Georges Anquetil chantage vermocht uit te oefenen op een multi-millionnair als Hennessy, kan met den besten wil ter wereld niet geïnterpreteerd worden als een bewijs van goed gedrag. Wat wil men echter? Men kan een oud-gezant en minister niet gaan verhooren, laat staan de boeien aandoen, en niemand weet hoe uit deze impasse te raken. Dumay, in den steek gelaten door zijn ganschen redactiestaf, die hem als een oplichter beschouwt, en een nieuw blad stichtte - Dumay, zonder complimenten aan den dijk gezet door Le Quotidien, het officieuse republikeinsche orgaan, Dumay kan niet gearresteerd worden zoolang zijn patroon en lastgever Hennessy op vrije voeten loopt.
Moedertje Hanau's bedrijf echter maakte volgens opgave der rechtskundigen die hun belangen behartigen, 30.000 slachtoffers. Begrijpelijkerwijze laten zij zich niet den mond snoeren met de gevangenneming van wat zij het kleine grut noemen, de dikke Bloch en de ronde Hanau inbegrepen. Dertig duizend slachtoffers vormen een voldoende aantal om vier bladen in hun dienst te hebben die er munt uit slaan en nog niet omkoopbaar zijn. Het is deze Pers welke de instructie voert, niet de rechter, en met den grootsten ijver wijst zij den armen Glard den weg. Haar laatste thema is: wie fourneerde Marthe Hanau, die onbemiddeld was en reeds een veroordeeling wegens oplichting achter den rug had, de millioenen waarmee zij luxueuse kantoren inrichtte, honderden démarcheurs aanstelde, medeplichtigen kocht, een kolossale reclame financierde, kortom de millioenen bedrijfs-kapitaal welke voor de fameuze aderlating onmisbaar waren?
Het teekent den rechter van instructie, die zulk een cardinaal punt over het hoofd ziet. Het teekent ook de instructie.
***
Terwijl de Gazette de aandacht nog onvermoeid gespannen houdt, wordt de financieele wereld opnieuw in beroering gebracht door de krach van Baron Pacquement, die de Fransch-Zwitsersche grens gesteld heeft tusschen zijn persoon en het gerecht.
Waren de avonturiers der Gazette, ondanks hun voorname en onbereikbare protecties, een ordinaire oplichters-bende, die onverschillig welke papieren koopwaar verhandelde, zelfs fictieve, het geval-Fernand Pacquement wijkt essentieel af van de canailleuse onderneming der familie Hanau-Bloch. Behalve zijn baronnentitel, waarmee hij zich den toegang opende tot besloten clubs en zeer gereserveerde kringen, had hij zich geen enkel goed onwettig toegeëigend. Hij behoort tot een zeer honorable, streng-protestantsche familie, die gegaan is tot de limiet van haar fortuin om hem te sauveeren en den naam te redden zonder daarin te slagen. Hij was officier in het Fransche leger, hoewel er twijfel schijnt te bestaan omtrent zijn nationaliteit. Hij maakte zijn carrière op de beurs, kende de geheimen van het vak, was lid van twee bankiers-vereenigingen en stond aan het hoofd eener aanzienlijke firma. Hij bezat menigvuldige en uitstekende relaties, waarmee hij zich zijn vorstelijk leven had kunnen bekostigen wanneer hij de overvloedige orders strikt had uitgevoerd. Maar hij verzuimde dit, gedeeltelijk op eigen verantwoording, gedeeltelijk met toestemming zijner klanten, die hij des te gemakkelijker een rad voor oogen draaide daar zij in de werveling van het moderne leven den zin voor juiste en mogelijke proporties verloren, evenals hij.
Zij hebben tot excuus dat zij de Beurs niet kenden. Pacquement evenwel kende de Beurs. Hij weet dat een hedendaagsche speculatie een kamp is op leven en dood. Hij weet dat de individueele klant een atoom wordt in de fabelachtige, enorme holdings waarmee de aanvoerders elkaar bespringen, een atoom dat machteloos aan de wisselvalligheden der gevechten is overgeleverd. Hij weet dat in deze gevechten alleen de aanvoerder telt, niet de troepen, welke men zonder consideratie in den strijd werpt. Hij weet dat elke positie zich met de uiterste hardnekkigheid verdedigt en dat elke meter terrein onversaagd veroverd moet worden. Hij weet dat de bevelhebber zich in een buitenlandsche bank altijd een appeltje kan reserveeren voor den dorst, en wanneer zijn effectieven geslonken zijn tot niets, zich terug kan trekken in een zorgvuldig gekozen linie, buiten het bereik der justitie. Maar hij weet ook dat in geval van overwinning geen enkel zijner manschappen sneuvelt.
Het is alsof de kenmerken der persoonlijkheid, welke onder den invloed der democratie zich elimineerden uit de kleeding, uit de kunsten, uit alle manifestaties van het leven, een toevlucht zochten in de wereld der zaken. Pacquement heeft de fantasie, den durf, de visies, den dadendrang, de stoutmoedigheid, welke vroeger een romanschrijver, een tooneel-dichter, een veroveraar karakteriseerden. Werden de zaken romantisch, terwijl de kunsten, de politiek en zelfs de strategie klassiek werden? De krach van Pacquement lijkt mij meer een psychologisch dan een financieel probleem. Hij kan morgen vervolgd worden door andere krach's, welke dezelfde grondoorzaken zullen toonen: de introductie der fantasie, der ‘panache’ der gevoelsfactoren die Spengler Faustisch noemde, Nietzsche Dionysisch, in de domeinen der financiën. Zij vinden daar een terrein dat boven alle verwachting vruchtbaar is, want nergens ziet men de realiteit onnauwkeuriger, onvollediger begrensd dan op de Beurs, waar de wil van een ‘Koning’, een tyran, een heerscher waarden maakt en afmaakt boven de hoofden der aandeelhouders, boven de macht van het arbeidzame volk, waar voor waaghalzen onbeperkte werkingssferen openliggen.
De effecten, de munten, de balansen, hebben de werktuigelijkheid, het absolutisme ingeboet dat hun vroeger tot zekeren graad eigen was. Zij staan bloot aan stemmingen, aan humeuren, aan inspiraties, aan gedisponeerd-zijn, als een virtuoos, een prima-donna, een dichter, een componist. Wat is eerlijk of oneerlijk in deze gebieden van het moment af dat hun wiskundige basis wankel raakte? Sinds den val en de bliksemsnelle restauratie der Fransche en Duitsche financiën, zonder dat er in de economische weegschaal van beide kanten een centigram verplaatst werd, mag men op dit gebied alles, zelfs het onwaarschijnlijkste, voor mogelijk houden. Maar wee het atoom!
Voor Pacquement bestonden dus geen veilige of dubieuze papieren. Dat was afhankelijk van het eind-resultaat, van het succes gelijk hij het opvatte. Het succes lag den eenen dag in het doen zakken van goed genoteerde stukken, den anderen in het doen stijgen van papier dat ‘betwistbaar’ was, wijl niemand er zich om bekommerde. En deze bankier had zonder twijfel gelijk, want voor zoover men oordeelen kan, naar de Parijsche atmosfeer, ontbreekt het alle waarden zonder onderscheid aan een vasten maatstaf, een vast criterium, een vaste norm. Het minste politiek gerucht (dat bij de gegeven omstandigheden slechts ongunstig kan zijn) doet de Beurs aarzelen, trillen, hijgen, zoodat men niet meer weet of de Beurs er voor de Politiek of de Politiek er voor de Beurs is.
Daar elke operatie afhangt van ‘stemming’ krijgt elk bericht in een financieele krant, welke deze stemming kan beïnvloeden, de waarde van een cheque. En wijl het in de buurt der Beurs krioelt van deze kranten, heeft een bankier van het genre Pacquement een budget van zwijgen en een budget van spreken, dat groeit met den omvang zijner operaties. Die van Pacquement waren mateloos en grandioos. Hij won en verloor, verloor en won. Het kon bij de uitbreiding zijner manoeuvres niet uitblijven of hij moest op een goeden dag de invloedssferen raken van de Gazette du Franc, die een machtig orgaan was. Hij kocht haar zwijgen met een chèque, welke men onder de paperassen van madame Hanau vond. Op het kritieke moment van een veldslag, welks afloop nog onbeslist was, werd Pacquement bij den rechter van instructie genoodigd om uitleg te geven over een chèque waarvan er elken dag dozijnen geteekend worden. Wijzigde dit de krijgskansen? Men mag het veronderstellen. Twee dagen later vertrok hij naar Zwitserland en trachtte te veranderen van nationaliteit om aan de uitlevering te ontkomen. De atomen bevonden zich ditmaal alle in de haute volée, waar men niet kapitalist is van beroep, doch van stand en van gewoonte.
***
Terwijl zoo de millioenen dansen als muggen in den avond, doelloos, redeloos, onbeheerd, onderhevig aan elke windvlaag, bereidt het Fransche gouvernement een wetsontwerp voor, dat den spaarder eenige veiligheid wil waarborgen. Het werd tijd. Ieder die lust had kon bankier worden, geld of geen geld. Iedereen kon geldswaardige of ongeldswaardige papieren colporteeren onder boeren en buitenlui. Ieder kon kwakzalveren. Ieder kon een financieele krant oprichten en altijd bleef er genoeg aan de strijkstok hangen om de onderneming te doen loonen. Niemand controleerde syndicaten of holdings. De financieele sectie van het Parket had noch genoegzame credieten, noch personeel. Etc. Ieder roofde waar hij kon.
Ik spaar u de negen artikelen van dit wetsontwerp, die wetten zullen worden met zeer wijde mazen; twijfel daar niet aan. Niemand minder dan het Fransche gouvernement is gekwalificeerd om den spaarder te beschermen. Alleen aan intresten van Russische, Oostenrijk-Hongaarsche, Turksche en Mexicaansche leeningen, van het kapitaal dus niet gesproken, verloor de Fransche spaarder sinds twaalf jaar 47 milliard goud-franken, d.i. 235 milliard papieren franken, d.i. meer dan de Duitsche oorlogsschuld, en evenveel als de schuld aan Amerika. Op de diverse buitenlandsche leeningen sedert 1900 aan steden, landen en ondernemingen, uitgeschreven in goud-waarden, verliest het elk jaar minstens 5 milliard goud-franken d.i. 25 milliard papieren francs, omdat de zeer solvente, rijk geworden debiteuren het verkieselijk achten de intresten te betalen in papier, zonder dat het gouvernement eenige poging heeft gedaan om in zijn rechten te treden.
Maar wie durft beweren dat hij de financieele geheimen, troebeler dan die der sfinx, ooit doorgrond heeft? Er is goud, er zijn bankbiljetten (zelfs nieuwe en leelijke), er is optimisme, er is vertrouwen, er is overschot, de belastingen komen ruimschoots binnen... en om de Amerikaansche stocks te betalen op 1 Augustus (407 millioen dollar) wil Frankrijk een leening sluiten bij den koning der Zweedsche lucifers. Hierbij kan men slechts zeggen als de Heilige Augustinus: credo quia absurdum. Ik geloof het omdat het dwaas is.
[verschenen: 3 februari 1929]