Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdLe dictateur malgré luiParijs, 16 Januari 1929Het Bestand der Koekebakkers, la trève des patissiers, zooals men hier den tijd noemt die ligt tusschen Kerstmis en Driekoningen, is ruim voorbij en de politieke gevechten, welke men gedurende deze periode pleegt te staken, zijn hervat. De voornaamste evenementen dier dagen waren: het proces dat Cécile Sorel voerde tegen haar hoedenmaker (het is een man), die beweerde recht te hebben op den verkoopprijs van alle sinds twee jaar door de actrice gedragen hoeden - een fortuin dus; de comtesse, sinds ze getrouwd is met een de Ségur, werd veroordeeld tot het betalen van een huurloon, dat honderd francs bedroeg per hoofddeksel. Doch haar achttiende-eeuwsche inboedel welken zij op de veiling bracht deed vier-en-een-half millioen. Het bed van Madame Dubarry, waarin zij haar befaamde en vermoeide leden te rusten legde, haalde twee honderd een en tachtig duizend francs; de oekase van Antoine (den kapper), die beslist heeft dat onze schoonen kort haar zullen blijven dragen. Sinds zijn terugkeer uit Amerika, waar hij tegen een behoorlijke offerande zijne alleenzaligmakende leer onderwees van het onduleeren en friseeren, komen de Parisiennes weer bij duizenden naar hem toegestroomd om zich onder zijn scepter te buigen. En haar meester geeft interviews als een eerste minister; de hond van Maud Loty, verzekerd voor een millioen, die verloren was en werd teruggevonden. Een belooning van vijftig duizend francs voor den vinder, om de sensatie te verhoogen. Na een halve week zoeken ontdekte men den stakker in de woning zijner beroemde meesteres. Zulke grappen maakte Uylenspiegel ook, die geen acteur was en geen contract had met de kranten om voor een vast bedrag zijn herinnering levendig te houden. Men vond haar flauw voor dezen keer; de minuut stilte welke de impresario van het Cirque de Paris tijdens een bokswedstrijd vroeg om den dood te herdenken van Tex Rickard, manager van Dempsey, Carpentier, etc., een sympathieke baas overigens. Men heeft veel geprofaneerd in de Oude en Nieuwe Wereld, en met succes. Maar deze vlieger ging niet op. De engelenbak schopte bij menschen-heugenis nooit baldadiger lawaai, dan in deze stille minuut. Men zou zweren dat ze daar het hart nog op de rechte plaats hebben; het vijfde gebouw van gewapend beton, dat binnen de maand instortte, de werklieden verpletterend onder puin en ijzer. Men noemt dit materiaal nog slechts ontwapend beton. Men voegt erbij: dat is er ten minste één die ontwapent. Doch de bewoners van betonnen huizen slapen met nachtmerries. Wat Parijs, dat het gansche etmaal onder en boven den grond davert en trilt, nog beleven zal aan instortingen, is niet te voorzien; sneeuw op de Côte d'Azur. Alle mimosa's, viooltjes, anjers en rozen vernietigd; veertien hazewinden, getaxeerd op honderd vijftig duizend francs, omgekomen van honger en koude, omdat niemand ze te eten gaf. De maatschappij welke ze zou laten rennen achter electrische hazen, ging failliet, op de beesten werd beslag gelegd, men stopte ze in een hok en niemand keek er meer naar om. Dat zijn dingen waarvan men versteld staat; het optreden in het Palace, een music-hall, van den whispering bariton Jack Smith, dien gij moet kennen van de gramofoon. Triomf in de fauteuils, bij de dollars; gesis bij de inboorlingen. Jack mag fluisteren, lispelen, suizelen, ruischen, als een zefier, de inboorling bleef onvermurwbaar, want Jack whisperde in het Engelsch. Dit bariton-gekweel is bovendien niets voor een Franschman. Holle vaten behooren hard te klinken en het omgekeerde lijkt hem decadentie: weinig leven om niks; de rit der elf amazone's van Parijs naar Cannes, bijna duizend kilometer, in den barren winter. IJs, ijzel, sneeuw op alle wegen, in berg en dal. De misère van paardrijden bij vriesweer zijn koude voeten. Men heeft echter geen medelijden met de vrouwelijke cavalerie, doch met de dieren. Wanneer het gecommandeerde dienst was (maar wie zou zoo'n dienst durven commandeeren?) zou iedereen het vertikken. Er zou een kreet van verontwaardiging opgaan. Nu schudt men de koppen als bij iets wonderbaarlijks, dat boven het petje gaat. De meeste ruiterinnen komen zelfs aan, en vervullen de toeschouwers met ontsteltenis. Deze dames boezemen ontzag en bijna schrik in. Men kan moeilijk laten zich te feliciteeren dat men niet het paard is; de dood van Grootvorst Nicolaas van Rusland te Antibes, welke de antibolsjewisten berooft van hun chef. Niet de monarchisten, gelijk men meestal meent, hadden hem gekozen tot hun leider, maar de Russen, oudstrijders of niet, die in den vroegeren opperbevelhebber den president zagen eener toekomstige, menschwaardige Republiek in het land der Sovjets. Wie zal dit vaandel overnemen?; het verschijnen van het vijfde deel der Mémoires van Poincaré, getiteld: De Invasie. En dit brengt mij terug tot mijn uitgangspunt, het einde van la trève des patissiers. *** Ofschoon verscheidene geroutineerde beroepswichelaars het mij dringend ontraadden, had ik met een licht hart gewed voor de duurzaamheid van het kabinet-Poincaré, en de historische zitting van 11 Januari bevestigde mijne verwachtingen. Het Palais Bourbon was dien dag afgezet met een aanzienlijke gewapende macht en in den naasten omtrek zwermden agenten ter fiets, die hun karren klaar hielden om hulp te roepen zoo het noodig mocht blijken. Men trad het Kamergebouw binnen zooals men de grenzen overschreed van een vreemden staat tijdens den oorlog. Mitrailleuses waren er nog niet. Maar Poincaré verklaarde in zijn redevoering, die vier volle uren duurde, dat hij bereid was op de barricaden te sterven. Waarvoor? Wel, voor de Republikeinsche instellingen. Dit wil zeggen: voor het Parlement. Want een Republikein verkeert in den waan dat het Parlement een uitvinding is der Republiek, terwijl het de monarchie was die hare onderdanen dit cadeau schonk. Juist had de Koning der Serviërs, Kroaten en Slovenen zijn volksvertegenwoordiging met onbepaald verlof naar huis gestuurd, bemerkend dat dit het eenige middel was om rust en orde te bewaren in den Staat. Daar Joegoslavië bondgenoot is van Frankrijk, kon men niet met de gewenschte duidelijkheid een opinie zeggen over zulk een autocratische daad welke den rechtgeaarden citoyen moet vervullen met afschuw. Daar Joegoslavië het zevende of achtste land vormt van Europa, dat zijn Kamers op non-actief zet, daar de Prins van Monaco, heerscher over een rijk van honderd-vijftig hectaren, denzelfden tyrannieken maatregel genomen had, koesterde men de vrees, dat deze voorbeelden, en vooral de inschikkelijkheid waarmee men verplicht was ze te verwelkomen, aanstekelijk zouden werken. De vrees, gelijk men weet, is het beginsel der wijsheid. Het Fransche parlement, gelijk de meeste parlementen, bestaat uit een meerderheid en een minderheid, die elkaar een permanenten oorlog verklaren, en een latenten toestand van burgerkrijg onderhouden. Dit is dwaas. Wat deze dwaasheid in Frankrijk nog buitensporiger maakt, is de omstandigheid dat de meerderheid onder leiding staat van een chef, die van huis uit tot de minderheid behoort. Poincaré begon zijn politieke loopbaan als radicaal, steeg als radicaal tot het presidentschap, en zal zonder twijfel als radicaal ten grave gedragen worden wanneer zijn uur slaat. Hij heeft oude, ingewortelde teederheden voor de radicalen (één uitgezonderd, Clemenceau, dien hij haat) en met vreugde maakte hij in 1924 plaats voor hen, wier overwinning hij had voorbereid. Toen de radicalen in 1926 bankroet sloegen was hij de curator die hen wist te redden; toen de radicalen bij de verkiezingen van 1928 door het volk gedésavoueerd werden, smokkelde hij hen in zijn ministerie, in de verschillende commissies, in de bureaux der Kamer. Principieel beschouwd was dit onbillijk en onconstitutioneel, maar uit een hooger standpunt van nationale eendracht was het verdedigbaar en de gematigd-republikeinsche meerderheid, verdeeld in een dozijn nuances, legde er zich bij neer. Zooals men een ezel doet marcheeren door hem een lekkere wortel voor den neus te hangen, waarin hij happen zal bij het eindpunt, zoo marcheert een politicus met het lokaas eener portefeuille voor de oogen, en deze eigenschap is bij de radicalen zeer sterk ontwikkeld. Sinds dertig jaar gewend om Frankrijk te besturen, verkroppen zij hun débâcle met een woede, welke hen gemakkelijk voert tot grootheidswaanzin. Toen de radicale dosis van het vorig kabinet hun onvoldoende leek, stelden zij Poincaré te Angers het bekende, onaannemelijke ultimatum: alles of niets. Den wortel niet kunnende vergeten, en zich alleen in het gouvernement vertegenwoordigd ziend door hun meest decoratieve figuur, stelden zij Poincaré een nieuwen eisch: erop of eronder. Ditmaal echter konden zij de zaak niet beslechten in geheim comité, doch moesten haar voor het Parlement brengen. De Kamer veroordeelde de radicalen, en hun bondgenooten de socialisten, met een meerderheid die maar weinig lager uitviel dan ik voorspeld had: vijf en zeventig stemmen. Voor den in zijn binnenste radicalen Poincaré was deze uitslag waarschijnlijk een bittere beproeving. Maar hij kon regeeren. En wijl er niemand is, noch rechts, noch links, die voldoende autoriteit, voldoende probiteit bezit om een heterogene volksvertegenwoordiging te binden tot een eenheid, en tot een minimum programma, dat het totaal der natie niet ideaal, doch het minst nadeelig acht, wijl het vergrijsde team dat Frankrijk sinds dertig jaren beurtelings regeert, volkomen gediscrediteerd is door een opeenstapeling van fouten en mislukkingen, wijl nieuwe mannen zich nog niet aanmeldden, wijl iedereen terugdeinst voor een avontuur waarvan men niet weet tot welke uitersten het zou kunnen leiden, daarom is het bewind van Poincaré nogmaals bestendigd voor onbeperkten tijd, daarom heeft Poincaré deze verlenging aanvaard. Ik geloof dat niemand minder neiging, minder smaak heeft voor de dictatuur dan Poincaré. Hij is echter dictator tegen wil en dank: dictateur malgré lui. Wat voor de oude heksenmeesters sommige woorden waren, die men als driehoek kon schrijven, zooals abracadabra, die men achterste-voren kon lezen zooals crammacammarc, of albatanatabla, woorden die tooverkracht hadden en waarmee zij een massa kwalen genazen, dat is de naam Poincaré voor het Fransche volk. Niemand weet precies waarom, want wonderdaden heeft hij geen enkele verricht. Zijn naam klinkt als crammacammarc. Hij - of de ontreddering, de ontwrichting, de desorganisatie. Er is geen keus. Toen de afgevaardigden hun traktement verhoogden - vóór de oorlogsweezen die besnoeid werden - zijn zij gegaan tot de limiet van wat de publieke opinie duldbaar acht. Het schandaal der oplichtersbende van de Gazette du Franc, welke spionnen had tot in het Parket, die de familie Hanau-Bloch vanaf 1926 verwittigden als een aanklacht was ingediend, zoodat de klager aanstonds gerembourseerd kon worden; de gewiekstheid waarmee de rechter van instructie de gecompromitteerde mandarijnen ontwijkt - maar niet gewiekst genoeg om den man van de straat te verschalken; - de sluwe handgrepen waarmee de zaak naar den doofpot gevoerd wordt - maar niet sluw genoeg om de dupes en de candidaat-dupes voor de volgende operatie te bedotten; - de zekerheid dat een aantal leden van gouvernement en parlement dom of schuldig waren ten opzichte van een zwendelarij die reeds vijf zelfmoorden veroorzaakte - dat is méér dan Panama; de Pers-campagne's, de openbare betoogingen, en het summum van wrevel dat uit het schandaal voortvloeide, wekten een vijandelijke atmosfeer, welke de radicalen zelf, deze kampioenen der vrijheid, deed vragen om uitzonderingsmaatregelen tegen de drukpers. Zij kregen ze niet en zij hebben trouwens niet durven insisteeren. Maar wij zullen nooit weten of de gewapende macht, die 11 Januari het Palais Bourbon beschermde, samengeroepen was tegen mogelijke manifestanten, of een lichte wenk beteekende voor de afgevaardigden, om hen te waarschuwen voor een onherstelbaren flater. In ieder geval hebben zij het begrepen en het Parlement leeft nog. Ieder wil verandering, maar zooals ik reeds schreef, is ieder bang voor den afgrond. Wij gaan dus nog eenigen tijd verder alsof er niets gebeurd was en niets gebeuren moest. *** Het vijfde deel der Mémoires van Poincaré, een even lijvig boek als de vorige deelen van den Cyclus die getiteld werd Au service de la France, gaat van het begin der vijandelijkheden tot aan het einde van 1914. Men zou er een afzonderlijk artikel over willen schrijven, wanneer zij specifiek nieuws bevatten. Doch in 1914 was Poincaré president der Fransche Republiek en een president der Fransche Republiek is als de monade van Leibnitz, die geen vensters heeft. Hij ziet niets. Hij weet enkel wat men hem belieft te zeggen. Hij raadt wat hij kan, en mag. Hij is de gevangene van het Elysée. Hij wordt in een wagon geladen en naar Bordeaux getransporteerd als de vijand de stad nadert. Te Bordeaux isoleert men hem in een prefectuur. Het is hem dus onbekend dat de prefect van politie te Parijs in 1914 weggejaagd moest worden wegens verstandhouding met den vijand, maar den tijd kreeg om al zijn dossiers te verbranden. Het is hem onbekend dat het ministerieGa naar voetnoot54 [= kabinet] en de afgevaardigden te Bordeaux hun dagen sleten in zwelgpartijen met actrices en demimondaines, terwijl de nederlaag naderde en de soldaten werden weggemaaid. Paul Deschanel, schrijft hij, komt het hem vertellen, doch weigert namen te geven. Maar deze namen kent gansch Frankrijk. En wanneer Clemenceau hem, Poincaré, op zijn gewone felle manier komt inlichten, spreekt hij over ‘de nijdige, onsamenhangende heftigheid van den geïrriteerden, haatdragenden grijsaard, die alle zelfbeheersching verloren heeft’ en bekent dat hij zich weerhouden moet om hem niet de deur uit te smijten. Drie jaren daarna, toen alles verloren was, moest hij denzelfden Clemenceau roepen om alles te redden. Zoo zag Poincaré tijdens zijn presidentschap niets van wat hij had moeten zien. Zoo gaat hij voort met niets te zien van wat hij absoluut zien moest. De mannen die Clemenceau vermorzelde, uit den weg ruimde, onschadelijk maakte, zijn de medewerkers geworden van Poincaré, dictateur malgré lui. De oude Vendeeër beidt zijn tijd. Want juist wat Poincaré toén niet zien kon, gelijk hij voorwendt, nú echter niet zien wil, zal den doorslag geven in de balans, omdat iedereen het ziet behalve hij. verschijningsdatum: 16 februari 1929 |
|