Gif en tegengif
Parijs, 31 December 1928
Albert Calmette, onder-directeur van het Institut Pasteur, voor wien het vergif der kruipdieren geen geheimen meer bezit, heeft als resultaat van lange proefnemingen medegedeeld, dat het gif der cobra (alias naja of brilslang) de geduchtste misschien van allen, met volkomen zekerheid geneutraliseerd kan worden door middel van koolpoeder. Sterker nog: koolpoeder is een universeel tegengif. Goed te begrijpen kool van alles, van hout, van rijststroo, van steenkool, behalve van kool der geit.
Als het bericht de aandacht verdient om de wetenschappelijke consequenties welke men er uit trekken zal, het feit op zich zelf is van de grootste beteekenis. Strikt nieuw mag het niet heeten. Het geeft de bevestiging van experimenten welke tusschen 1830 en 1855 ondernomen zijn door Touéry, een apotheker in Montpellier, vriend van den beroemden chemist Balard, die het broom uitvond. Touéry behoorde tot het merkwaardige soort van menschen die achtervolgd worden door den wanbof, waarvan de geschiedenis tallooze en ontstellende voorbeelden bevat. Zij mogen alle voorzorgen nemen, alle concessies doen, in de oogen hunner tijdgenooten treden zij op als bedriegers. Hoe gemakkelijk het ook is hen te controleeren, zij blijven vervalschers. Het vergaat hen alsof zij een stonde vroeger ter aarde kwamen dan hen werd aangezegd, en hun gansche leven treden zij op als inbrekers, - inbrekers op geestelijk domein wel te verstaan.
Zoodra zijn proefnemingen met dieren hem beslissend leken richtte Touéry communicatie na communicatie tot de geleerde genootschappen, die niet verroerden en zwegen. De apotheker hield dat vijf en twintig jaren vol. De savante vereenigingen ook. Tegen haar zin, maar den strijd moede, benoemde de Académie van Geneeskunde een commissie om de beweringen van den pillendraaier te onderzoeken. Zij bracht een ongunstig rapport uit. Toen Touéry dat zag, verzwolg hij in een bui van verontwaardiging onder de oogen der verblufte deskundigen een enorme dosis strychnine vermengd met tot poeder gestampte kool. Wijl hij er niet het minste letsel van ondervond viel er tegen dit argument ad hominem niets in te brengen. Maar zelfs dat mocht niet baten. Men zweeg hem dood en van kool als tegengif hoorde niemand meer praten. Wat de gewoonste zaak der wereld had kunnen zijn werd door onverklaarbare koppigheid een hercules-werk.
Een nakomeling van Touéry, in wiens familie de ontdekking was blijven voortleven, dokter Secheyron uit Toulouse, herhaalde de experimenten van zijn voorzaat op dieren en menschen. Hij genas een gezin van vijftien personen, in levensgevaar verkeerend door het eten van vergiftige paddestoelen, met de toediening van koolpoeder in water, dat hij hen liet drinken tot zij niet meer konden. Den volgenden dag waren allen gezond ter been, zonder verder spoor van hunne ziekte dan een koolzwarte mond, tong en verhemelte. Gelijksoortige resultaten werden verkregen met plantaardige of dierlijke alcaloïden, met microbische gifstoffen en zelfs met minerale vergiften. Mosselvergiftiging, vergiftiging van den braaknoteboom, van fosfor, van arsenicum, van den vliegenzwam, etc. etc. werden op dezelfde eenvoudige wijze genezen. Albert Calmette deed niets anders dan de heelende kracht van het koolpoeder uit te breiden tot het gif van slangenbeten. En het schijnt dat pas Calmette den tooverban, welke om dit medicament getrokken lag, zal breken.
Men vraagt zich wellicht af hoe kool die onoplosbaar is, een dergelijk effect kan teweeg brengen, wijl volgens een oud principe geen enkel bestanddeel kan ageeren tenzij in opgelosten toestand; in het latijn: corpora non agunt nisi soluta. Van een chemisch standpunt beschouwd zou dit juist zijn. Maar kool werkt niet chemisch doch physisch. Zij slorpt niet op, zij slorpt aan. Niet door zich chemisch met de vergiftige elementen te verbinden, niet door zich te combineeren, maar door de giftige moleculen te vangen, door ze te fixeeren op haar oppervlakte wordt de heilzame werking van de kool verklaard. In gepulveriseerden toestand is de werkdadigheid het grootst wijl hier de aanslorpende oppervlakten het talrijkst zijn.
Men kan nooit weten wat er gebeurt. Ik raad u daarom steeds kool op zak te dragen, vooral in de jungle, al is het maar alledaagsche verpoeierde houtskool uit uw keuken.
***
Niets schijnt mij hinderlijker voor het evenwicht van een verdienstelijk mensch dan een evidente waarheid niet kenbaar te kunnen maken en zoo zij kenbaar geworden is, haar verworpen te zien. Ware Albert Calmette een alledaagsche apotheker geweest in plaats van onder-directeur van het Institut Pasteur, die beproeving zou hem niet bespaard zijn gebleven. Wat dit betreft heb ik niet het minste vertrouwen in den vooruitgang der menschheid. Dat er in de Académie de Médecine één geleerde bereid was om Calmette te vernietigen, dat de meerderheid zijner collega's klaar stond om den aanvaller toe te juichen, dat dit geschieden kon in 1928, moet gerangschikt worden bij de ervaringen welke iedere goede opinie over het gezond verstand der twintigste eeuwers doen wankelen. Wat zou Calmette overkomen zijn ware hij pillendraaier geweest?
Het gaat ditmaal niet over het koolpoeder, doch over de B.C.G., de Bacille Calmette Guérin, eene zaak van oneindig grooter gewicht. De vaccinatie tegen de tuberculose is een probleem dat de dokters sinds jaren passionneert en vanaf 1912 hadden Calmette en Guérin al hun krachten gewijd aan zijn oplossing. Zij waren de eersten en de eenigen, die de geschikte vaccine meenden gevonden te hebben. Na meer dan twee honderd successieve cultures waren zij erin geslaagd de bacil der tuberculose zoodanig te verzwakken, dat zij zonder gevaar gebruikt kon worden als vaccine. Proefnemingen op jonge runderen, die zeer vatbaar zijn voor tuberculose, hadden aangetoond dat zij niet alleen immuniseert, doch ook onschadelijk is. In 1921 achtte Calmette, bijgestaan door Weill-Hallé, zich bevoegd om de entstof te beproeven op een zuigeling, wiens moeder stierf aan de tering en die opgevoed werd door een insgelijks teringachtige grootmoeder. Daar de poging gelukte, durfden de geleerden hunne methode toepassen op uitgebreider schaal. De resultaten, waarvan ik in het Soer. Hdbl. van 31 Maart 1928 de vergelijkende statistieken gepubliceerd heb, beantwoordden aan de hoogste verwachtingen.
Toen kwam uit Brazilië een geleerde, Prof. Lignières, die in de Académie de Médecine een brutaal offensief opende tegen de nieuwe entstof. Het is mijn meening dat de publieke opinie, in casu de journalisten zelf, niet de minste competentie bezit wat hartstochtelijke en delicate disputen aangaat tusschen de mannen der wetenschap die twisten over een vaccine. Ik schreef over de B.C.G. omdat mij de reputatie van Calmette en het Institut Pasteur een genoegzame waarborg leken. Het Institut Pasteur pleegt zich niet te overhaasten. Het Institut Pasteur, onder leiding van Roux, heeft de geneeskunde verrijkt met een voldoende weermacht van sera om zich in een zoo cardinale kwestie als de tuberculose, niet te riskeeren aan voorbarige mededeelingen. Het crediet van Lignières daarentegen was blanco en ik schreef dus niet over Lignièrcs. Hij verkoos Calmette's cijfers niet te gelooven. Hij trachtte aan te toonen, dat de B.C.G. tuberculeuze infecties kan verwekken, dat haar preventieve kracht in twijfel getrokken moet worden, dat het niet enkel een vergissing doch een fout is om gezonde kinderen van gezonde ouders te vaccineeren met de B.C.G., kortom, dat niemand gewettigd is om een definitieve conclusie te trekken.
Zeker waren dit ernstige verklaringen, geschikt om de ontwikkeling eener methode, die nuttig en heilrijk leek, in haar aanvang te smoren, doch voor ieder die het geding onpartijdig kon volgen bleek duidelijk, dat Lignières' interventie in de debatten niet voortkwam uit beweeggronden van wetenschappelijken aard. De tegenstander van Calmette rekende tè eenzijdig met feiten die geenszins overtuigend waren. Wij moeten bij deze controverse, willen wij neutraal blijven, vooropstellen, dat geen enkel serum, geen enkele methode, geen enkel geneesmiddel absoluut onfeilbaar is; dat onder bepaalde omstandigheden elk geneesmiddel, elke methode een ongunstigen of een onbevredigenden uitslag kan geven; dat vervolgens niemand het recht heeft een methode te veroordeelen wegens enkele negatieve resultaten zoolang het percentage der gevallen, waarin succes geboekt werd, een overgroote meerderheid van welslagen aanwijst. Verscheidene Parijsche hospitalen, welke de B.C.G. geadopteerd hadden, verzetten zich tegen de verdachtmakingen van Lignières: overal waar men gevaccineerd had was het sterftecijfer gedaald. Calmette zelf verzamelde statistieken uit de meest verschillende milieux, welke onbetwistbaar aantoonen dat de preventieve vaccinatie de tuberculeuse mortaliteit met bijna driekwart, de algemeene mortaliteit met de helft verminderd had, dat de met de B.C.G. gevaccineerde kinderen veel beter dan de niet-gevaccineerden weerstand bieden aan de diverse kinder-ziekten als mazelen, griep, bronchitis en ingewandsaandoeningen. Prof. Lignières evenwel, bleef op zijn stuk staan.
Het stuitte mij tegen de borst om verwarring te stichten in rechtmatige verwachtingen, want voor mij was Lignières' zaak van den aanvang of veroordeeld. Calmette had echter het geding gebracht voor het Hygiënisch Comité van den Volkenbond en het leek mij raadzaam de rapporten dezer rechtbank af te wachten. Dit comité hygiénique, samengesteld uit de eminentste geleerden der gansche wereld, heeft van 15 tot 18 October vergaderd op het Institut Pasteur en het verslag, in zijn naam geredigeerd door Prof. Léon Bernard, kwam tot gevolgtrekkingen waarvan ik hierbij de voornaamste mededeel:
‘De unanimiteit der bacteriologen, in de commissie vertegenwoordigd, oordeelen, dat de experimenteele resultaten machtigen tot de conclusie dat de B.C.G. een onschadelijk vaccine vormt. Professor Nobel evenwel (uit Weenen) houdt staande dat, onder exceptioneele omstandigheden, de B.C.G. bij laboratorium-dieren een doodelijke tuberculose kan verwekken.
Het blijkt uit de documenten waarvan de commissie kennis heeft genomen: 1o Dat de B.C.G. aan pas-geborenen toegediend door den mond in de eerste tien dagen van het leven, en langs onderhuidschen weg aan oudere kinderen en volwassenen, zich onbekwaam vertoont om virulente tuberculeuze aandoeningen te veroorzaken. 2o Dat, wat de voorbehoedende eigenschappen van den B.C.G. betreft, de vaccine B.C.G. ten opzichte der tuberculose een zekeren graad van immuniteit veroorzaakt.’
Wat de runderen aangaat kwamen veeartsen tot gelijkluidende conclusies.
Men mag dus niet aarzelen, geloof ik, om der B.C.G. de dubbele verdienste toe te kennen van onschadelijk en in hooge mate beschermend te zijn. De exceptioneele omstandigheden van Prof. Nobel zullen zich altijd voordoen en in alle gevallen. Zonder twijfel kan en zal de methode geperfectionneerd worden: Calmette was de eerste om het te beamen. Maar systematisch een vaccinatie te bekladden, welke de proef doorstond, welke de verwoestingen der tuberculose op aanzienlijke wijze kan reduceeren, in het publiek argwaan zaaien tegen een geneesmiddel dat men sinds eeuwen verbeidt, moet zonder bedenking een onverantwoordelijke, een slechte daad genoemd worden.
Ik twijfel eraan of deze beschouwingen over de B.C.G. voor Indië van direct practisch belang zijn. De B.C.G. is, in tegenstelling tot andere, een levend product, dat zijn werkdadigheid slechts korten tijd behoudt. Het moet ter plaatse bereid worden. Daar men het toedient in de tien eerste dagen na de geboorte verdient het zelfs aanbeveling om het telegrafisch te bestellen. Het wordt geleverd in drie glazen capsules, gezamelijk één milliard twee honderd millioen bacillen bevattend, die den zuigeling moeten immuniseeren. Deze relatieve onvolmaaktheden gelden vooral voor de afstanden welke Indië nog scheiden van Europa. Maar of de vliegmachines of de Indische laboratoria dezen afstand zullen opheffen, eenmaal, vertrouw ik, zullen deze overwegingen nuttig blijken.
[verschenen: 2 februari 1929]