O tempora, o mores...
Parijs, 26 December 1928
Hoewel de ondeugd er bijna uitsluitend optreedt als de gestrafte, zou het boud zijn te beweren, dat het Parijsche jaar-einde gelijkenis vertoont met een zedenpreek in actie. En al schijnt de Gerechtigheid op aarde neergedaald, men mag er over in twijfel zijn, of hare lessen een stichtende vermaning dan wel een aanstootelijk voorbeeld geven. De ondeugd, zelfs al wordt zij gestraft, ziet altijd kans om reclame te maken, al was het maar door in te fluisteren, dat het stommeriken zijn, wien dat overkomt, en zoo we even rondkijken, merken we warempel, dat de ondeugd gelijk heeft. Dit zou mij niet geheel onverschillig kunnen laten en om mijn geweten te ontlasten, om alle verantwoordelijkheid af te wenden, doe ik u hiervoor op uw hoede zijn. De journalist, gelijk bekend is, heeft charge d'âmes, welke hem door de heerschende actualiteit dikwijls moeilijk wordt gemaakt. Ik hoop mij echter door dit voorbericht voldoende schoon te wasschen.
Een rijk Hollander is in den morgenstond vermoord te Auteuil, aan den zoom van het Bois de Boulogne. Men vond hem bijna geheel ontkleed in de badkamer, neergelegd met een paar revolverschoten, en verscholen achter de zware gordijnen van zijn slaapvertrek, ontdekte men een eleganten jongen man, het hoofd dwars doorboord met een kogel, die niet naliet den laatsten adem uit te blazen, toen de politie hem de vragen ging stellen, welke den sluier van het drama hadden kunnen oplichten. Dit was het beste, wat hem nog te doen stond. Werkloos geworden door den krach der Gazette du Franc, en op een advertentie als secretaris in dienst getreden bij den vijftigjarigen rentenier, bezocht hij zijn patroon elken ochtend. Daar beiden naar het schimmenrijk vertrokken, zal geen haan meer kraaien naar het geheim, dat hen uit het goede leven rukte. Maar men kan zeggen, dat onder dezelfde omstandigheden aan Jupiter en Ganymedes hetzelfde overkomen zou zijn, verondersteld, dat Jupiter niet onsterfelijk geweest ware, en verondersteld, dat hij Ganymedes te hard had aangepakt.
Een man wordt gedood door zijn vrouw, op een anderen morgenstond, in de Rue Chalgrin, in het even deftige kwartier der Champs-Elysées. Zij, dochter van een grootindustrieel uit het Noorden, hij, neef van een generaal. Samen vormden zij een ménage, welke modern heet, dat wil zeggen, dat zij bij haar intiemste oogenblikken hulp noodig heeft (hoe meer zielen hoe meer vreugd) van derden, vierden en vijfden. Men noemt dat partouses, term, die voor dit spel expres is uitgevonden. Op het uur, dat alle katten sinds lang grauw zijn, plachten meneer en mevrouw den huiselijken haard, waar drie kinderen sluimerden, twee uit een vorig huwelijk der dame, en één van drie maanden, te verlaten voor de kroegen van Montparnasse of Montmartre, om den nacht te eindigen in een gezamenlijke orgie.
Den vooravond der tragedie hadden zij in gezelschap van een jeugdigen vriend doorgebracht op een negerbal van Vaugirard en om de kroon op het werk te zetten, een negerin geïnviteerd, die geheel Montparnasse kent als Renée, die niet in een geur van heiligheid staat, wat voor een negerin trouwens zeer lastig moet zijn, en die het beroep uitoefent van geïnviteerd te worden, hoewel niet door echtparen. Wat er tusschen man en vrouw, wier eerste slipper dit niet was, gebeurd is na het vertrek der gepeperde zwarte schoonheid en van den blanken vriend, weet niemand, omdat de echtgenoote kan vertellen wat haar belieft. Doch thuisgekomen, en na toilet gemaakt te hebben, grijpt zij een revolver, jaagt haar man een eersten kogel in de keel, een tweeden in den mond, en daar zij hem nog hoort steunen, en zooals zij zegt, wijl zij hem niet kon zien lijden, een derden kogel in het oor, om hem af te maken. Toen dit geschied was, belde zij zelf de politie op, die den dag begon met hare arrestatie.
Niet alle losheden, gelukkig, eindigen met zulke brutale excessen, en soms zelfs worden zij gestraft op genoegelijke wijze, naar blijken kan uit de verrassing, welke overkwam aan een club van viveurs, wier moraliteit, dien avond ten minste, niet boven alle verdenking verheven was. Zij hadden zich vereenigd aan een souper, dat volgens afspraak ‘vroolijk’ moest zijn, en dat ook door enkele vrijgevochten dames werd bijgewoond.
Gelijk bij deze gelegenheid gebruikelijk is, zou bij het dessert in een wijde soepterrine worden opgediend een piepjong model van Montparnasse, met geen ander tooisel, dan hare bevalligheden, zooals men zegt in het Fransch, dat een hoofsche taal is. Men heet dit een soupière-surprise. Het jonge meisje, dat aangezocht was voor deze rol, had haar hart gelucht aan een oude juffrouw met een apostolisch gemoed en behoorend tot de secte der dogmatisten, wier zetel zich juist op Montparnasse bevindt. Welke middelen de heroïsche evangeliste gebruikte, bleef in het duister, maar zooveel is zeker, dat zij het was, die te midden van den feestdisch verrees uit de soepterrine, zeer gekleed, zonder bevalligheden, norsch, stuursch, gebrild, de viveurs overladend met verwijten, hen dreigend met de eeuwige straffen, wanneer zij op hun zondige wegen volhardden. Qua surprise kan men werkelijk niet beter verlangen, vooral te Parijs.
Als het verheugt de Gerechtigheid zoo kordaat en marche te zien onder onze corrupte tijdgenooten, niemand sparend, noch Zijne Excellentie L.L. Klotz, oud-minister van een kapitalistischen staat, die van La Malmaison, bijgenaamd de Derde Kamer, waar gedesequilibreerde staatslieden viervoetige bokkesprongen doen in het malsche gras, verhuisde naar een ordinaire gevangenis, noch kameraad Litvinoff, alias Victor Maximowitsch Wallach, broeder van den volkscommissaris der Sovjetistische Republiek, gegrendeld voor het trekken van valsche wissels tot een bedrag van 200.000 pond sterling, als wij, zoo de Gerechtigheid, zeg ik, de schalen harer balans op de loffelijkste wijze in evenwicht zien houden, opdat ieder zijn part krijgt, de bourgeois en de bolsjewiek, voor hetzelfde kapitalistische misdrijf, dan mogen wij tegelijk erkennen, dat zelfs zij niet laten kon om hinderlagen te leggen aan onze onschuld. Litvinoff, zeker, is een gewone oplichter. Maar Klotz leerde ons een paar nieuwe recepten om aan geld te komen. Wilt ge ze kennen? Ziehier:
Gij zijt een gewichtig personnage, een der onderteekenaars van het verdrag van Versailles. Gij hebt een vriendin, die gij meeneemt naar een juwelier. Zij kiest een ring van 63.000 francs. Gij vindt dat goed en teekent op staanden voet een chèque van 83.000, welke buigend wordt geaccepteerd. ‘Maar vergist Uwe Excellentie zich niet?’, vraagt de kassier, ‘het is maar 63.000.’ Gij bekijkt achteloos het stukje papier. ‘He! een lapsus. Niet de moeite waard om opnieuw te schrijven. Houd den chèque en betaal mij het verschil maar.’ Aldus verdient gij een ring en twintig duizend francs aan contanten, want gij hebt natuurlijk geen provisie bij uw bank. Op z'n ergst onderzoeken geneesheeren later uw verstandelijke vermogens.
Een ander recept, dat onmogelijk zou lijken als het onmogelijke bestond voor het menschelijk brein. Koop voor uwe lieve echtgenoote een dure, een unieke parel. Laten wij zeggen: honderd duizend francs, dien gij betaalt in klinkende munt. Drommels, er behoort bedrijfskapitaal bij, maar wanneer gij Klotz zijt, kunt gij ze leenen zonder ze terug te geven. Gij keert terug bij den bijoutier, complimenteert hem en bestelt hem juist een zelfden parel om een pendentif te maken. Hij verwittigt u, dat het moeilijk zal zijn, dat hij er lang naar zal moeten zoeken, en dat de kosten daarom minstens op honderd-vijftig duizend zullen komen. Dit is geen bezwaar. Over veertien dagen bericht hij u, dat hij den tweelingsparel gevonden heeft. Natuurlijk is het dezelfde, dien gij twee weken terug, bij hem kocht en dien gij hem door een tusschenpersoon in handen speelde. Hij betaalde hem honderd vijftigduizend. Bruto winst: vijftig biljetten, want onder voorwendsel, dat hij niet precies op den anderen lijkt, koopt gij hem in geen geval, dat spreekt vanzelf.
Het was Klotz, die zonder af te dingen de stocks van het Amerikaansche leger kocht voor 407 millioen dollar, een rekening, welke het volgend jaar gepresenteerd wordt. Senator Klotz, helaas, behoort tot het oude volk, evenals het echtpaar Hanau-Bloch, evenals de neef van den generaal. Het oude volk brengt een kommerlijken tijd door.
Zoo L.L. Klotz, op aandrang der publieke opinie, der bookmakers en der bedrogen winkeliers, per slot in een cel terechtkwam, het wil met de Gazette du Franc et des Nations niet vlotten. Men beweert, dat de hoofdredacteur, Pierre Audibert, ex-cabinet-chef van Monzie, zich met veronal heeft willen vergiftigen, doch waarom zou hij? Hij heeft te sterke troeven.
Het eerste woord, dat hij bij zijn verhoor sprak, was: Briand. En metterdaad, het eerste nummer van het volkenbondsorgaan, dat een zwendel dekte, bevatte een autograaf van Briand. Wat helpt het, of Briand een démenti geeft, wanneer het zwart op wit gedrukt staat?
Het tweede woord dat hij sprak was: Poincaré. Op 23 Februari had hij met Poincaré een amicaal gesprek van vijf kwartier, en Poincaré gaf hem zijn zegen. Men beeft op de ministeries bij het idee, dat Audibert dit amicaal gesprek zou kunnen ruchtbaar maken.
Het derde woord dat hij sprak was: Herriot. Toen Herriot nog als minister van Onderwijs fungeerde, heeft hij met de fondsen van zijn budget 50.000 abonnementen genomen op de Gazette du Franc, om het pacifistische blad, orgaan van flesschentrekkers, gratis te distribueeren. Daar het abonnement 45 francs kostte, droeg de belastingbetaler van een land, waar voor geen enkele serieuze zaak subsidies te vinden zijn, 2.250.000 francs bij tot ondersteuning van een patente afzetterij.
Het vierde woord dat hij sprak was: Hennessy. Door de verpachting van de financieele rubriek van zijn krant (Le Quotidien) aan het dievenpak, maakte de minister van Landbouw een bezuiniging van 2.400.000 per jaar. Wanneer men vier van de hoogste personnages der Republiek in zulk eene, op z'n zachtst gezegd, dubieuse postuur treft, is het behoorlijk, dat een rechter van instructie zijn tempo wat langzamer neemt.
Pierre Audibert profiteerde van het grootbedrog. Maar Hennessy? Audibert pleit financieele incompententie. Maar Herriot, die voor den zooveelsten keer blijk gaf van de grofste lichtzinnigheid? Kan een minister, in wiens handen het bestuur van Frankrijk gelegen heeft, incompetentie pleiten? Het is dus wenschelijker, dat hij heelemaal niet pleit. Léon Blum, de leider der socialisten, die over het schandaal een volledig dossier bezit, heeft het opgeborgen en zwijgt. De groote Pers volgt zijn voorbeeld. Doch de twee extremistische partijen van links en rechts, de Communisten en Royalisten, die geen van beiden gecompromitteerd zijn bij de Affaire, zetten hun onbezonnen aanvallen voort. De Camelots du Roi drongen het ministerie van Landbouw binnen, boeiden drie portiers, en hebben alles, wat in het bereik hunner wandelstokken kwam, kort en klein geslagen. Hoever zullen deze extremisten gaan in hun agitatie? Niemand beschikt over de gegevens om deze vragen te beantwoorden. Zullen zij er in slagen, een deel van het publiek in hun actie mee te sleepen? Ook dit is een factor van nog onbekende waarde.
Wat er uit groeie, het persoonlijk crediet van Poincaré, dat tot dusverre onaangetast stond, is door het bedrijf van la mère Hanau ernstig geschokt. Men gelooft nog aan zijn integriteit. Men gelooft echter ook, dat deze integriteit schurken kan dekken. Ik zou een terugslag op het leven van zijn ministerie voor zeer waarschijnlijk houden, wanneer ik niet meende, dat op het juiste moment ieder terug zal deinzen voor den afgrond.
Een der afgrijselijkste figuren, die door de ruïne van de Gazette op den voorgrond traden, is Georges Anquetil, directeur van La Rumeur, die de financieele rubriek van zijn krant eveneens, hoewel voor geringer bedrag dan Hennessy, aan de rooverbende verkwanselde. Hij gaf zich gaarne uit voor moralist, en schreef tegen de demoralisatie, waarin de oorlog eindigde, een lijvig boek ‘Satan leidt het bal’, gelanceerd met de groote trom, welke hij voortreffelijk bespeelt. Deze en andere publicaties (waaronder Kama Soetra!) brachten hem enkele millioenen op. Genoeg om kapitaal te vinden voor La Rumeur en voor een candidatuur in Fransch Guyana. Hij valt daar op een tegenstander, die Guyana sinds jaren vertegenwoordigt, Eugène Lautier, directeur van L'Homme libre, een eminent journalist, en zeer betrouwbaar, maar die in een kolonialen verkiezingsstrijd voor geen enkele manoeuvre terugdeinst.
Anquetil bewees, dat Lautier de overledenen van Guyana heeft laten stemmen, maar Lautier die over degelijke sympathieën beschikt in het Parlement, werd gevalideerd. Anquetil was met deze beschuldiging au bout de son latin, omdat Lautier, zooals ik zei, behalve in de verkiezingsperiode, een fatsoenlijk man is. Voor Lautier echter begon de kamp op leven en dood eerst na de overwinning en Anquetil's medeplichtigheid aan de plunderingen der familie Bloch-Hanau was koren op zijn molen. Met een reeks omcirkelende bewegingen, drijft hij zijn tegenstander in den hoek, waar hij hem kalm villen kan, en als een schurftig individu te Parijs te vernietigen ware, dan kon hij Anquetil reeds rustig inschrijven bij zijn kiezers uit het hiernamaals. Lautier laat vaststellen en staven dat Anquetil niets is dan een politie-spion en een agent provocateur. Dat hij tijdens den oorlog, op order der politie, de eerste communistische krant heeft opgericht. Dat hij, op order der politie, de soldaten aan het front heeft opgehitst tot muiterijen en revolutionnaire daden. Dat hij de lijsten der arme stakkers, die vertrouwden in zijn declamaties van vrede en broederschap, uitleverde aan de politieke politie. Dat de arme duivels zonder genade gefusilleerd zijn.
Dit zijn treurige, onmenschelijke, gedrochtelijke dingen, welke onder het schrijven kippevel geven, en de keel toeknijpen. Maar Lautier heeft zijn prooi nog niet in de gevangenis. Men heeft huiszoeking gedaan bij Anquetil, doch een dag later schreef hij koelbloedig in zijn krant, die nog altijd verschijnt, ‘het is mogelijk, dat men [hem] (Anquetil) ten verderve brengt. Maar dan zullen er niet weinig anderen met hem in het verderf gaan.’ Dat was voldoende.
Onderwijl zijn er pas woelingen geweest: in het dûché de Gérolstein, duidelijker gezegd, bij de Monegasken, dit is bij de onderdanen van den Prins van Monaco. Zij verwijten hun heerscher, dat hij overal is, behalve in Monte Carlo en dat hij hen zonder bescherming laat in de klauwen hunner tyrannen: de Société des bains de mer. De Conseil National heeft en bloc ontslag genomen, wat een ware staatsgreep beduidt. Doch de prins is toegesneld met de belofte, dat hij werkelijk souverein zal worden over zijn gebied.
En op zeshonderd kilometer ten Zuiden van Parijs meent men communicatie verkregen te hebben met Mars. In de omstreken van Rodez is gedurende drie achtereenvolgende dagen des avonds te tien uur, een lichtende ster verschenen, gevolgd door een fontein van vonken, welke dicht boven den grond uiteenspatte in fragmenten van steen en zilverig metaal. Men redeneert terecht, dat het, zoo niet onmogelijk, dan toch hoogst onwaarschijnlijk is, dat een meteoor een dergelijke regelmatigheid zou vertoonen wat betreft het uur, de plaats, de richting en den aard van het verschijnsel. Men concludeert dus, dat het fenomeen getuigt van een bewusten wíl en een bedoeling.
Uit dezelfde streek deelt men mede, dat men den vorigen winter, bij maanloozen nacht, herhaaldelijk tusschen acht en elf uur een diffusen glans geobserveerd heeft, waarvan de herkomst onverklaarbaar was, die echter genoeg licht afwierp om een man op twee honderd meter afstand te kunnen onderscheiden.
Is het Mars, die een inter-astrale communicatie aanvraagt? Bombardeert hij ons discreet met licht en met ongevaarlijke meteoren? Heeft hij ons interessanter dingen mee te deelen, dan wij aan hem? Ik zou wel het verslag willen lezen van het eerste gesprek tusschen Aardling en Martiaan. Behalve over mechaniek, hebben wij niet veel meer te vertellen, dat de moeite loont.
[verschenen: 31 januari 1929]