Gazette en cassette
Parijs, 11 December 1928
Het laatste nummer van La Gazette du Franc et des Nations, verschenen op den ochtend van de krach, is in alle opzichten bezienswaard. Voor den eersten keer kwam de krant uit in groot, dubbel formaat om de physionomie van het blad tegelijk duidelijker en consistenter te maker, zegt de directie, alsof zij de toekomst nog vóór zich had. De inhoud opent met een onuitgegeven stuk van wijlen Jules Renard, getiteld: ‘Daar loopen geruchten’. De auteur van Poil de Carotte - Peenhaar - begint als volgt:
‘Een boer die honderd francs belegt na uit alle macht gespaard te hebben kan heel gauw bemerken dat hij zich voor duizend francs zorgen kocht.
En inderdaad, terwijl die boer met meneer Piet een praatje maakt over zijn kleine aangelegenheden, vertrouwt hij hem toe dat hij zijn duiten bracht naar de Maatschappij X...
O! o! zegt meneer Piet, pas op. - Waarop? - Daar loopen geruchten. - Wat voor geruchten? - Meer hoef ik je niet te zeggen. - Wat te doen? - Dat gaat jou aan, ik heb je gewaarschuwd!
De boer die eerst ongerust was, sust zich; hij denkt er aan dat meneer Piet van een partij is, dat daar zeker verkiezingsknepen achter zitten, en hij raadpleegt meneer Klaas die juist van de tegenovergestelde partij is.
Ken je de Maatschappij X? - Ik ken ze, zegt meneer Klaas, omdat ze al lang bestaat. - Is ze veilig? - Zooals alle maatschappijen onder toezicht van den Staat. - Veilig, wat je noemt veilig? - Niets is veilig, wat je noemt veilig, behalve de Staat, en dan nog. - O! de Staat dat is veilig, zegt de boer. - Uitstekend, zegt meneer Klaas, je hebt vertrouwen in de Republiek. Ik heb vertrouwen in den Staat. - De Staat of de Republiek, dat is hetzelfde. - Ik heb alleen vertrouwen in den Staat, zegt de boer. - Goed. Dan hadt je je moeten laten inschrijven op het Grootboek van den Staat. - Ik had niet genoeg overgelegd. - Laat ze dan bij de Maatschappij X. - Maar, zegt de boer, weet je dat er geruchten loopen? - Neen. Wat voor geruchten? - Ik weet niet. - Nu dan? - Nu dan, ik verdenk de zaak. - Waarvan? - Van de geruchten die loopen. - Je bent onredelijk. - Dat kan wel. Maar wat raadt jij mij? - Om kalm te gaan slapen, zegt Klaas.’
In dien onschuldigen, nuchteren toon gaat het nog een poosje door. Ik wil niet zeggen dat Jules Renard nooit iets grappigers geschreven heeft, maar dat het zgn. orgaan van den Volkenbond zoo iets publiceert op den morgen dat de rechter van instructie de boeken vraagt, is van een onweerstaanbare komiek, getuigt van menschenkennis, elegantie en strategische talenten. De groote Marthe titelde dit proza ten overvloede met ‘doorleefde bladzijden’. Als moedertje Hanau geen contanten had, het ontbrak haar niet aan durf. Pierre Audibert, die voorloopig aan de gevangenis ontsnapte omdat hij lijdende werd aan een zware longziekte, zette dapper het woord ‘Onbewogenheid’ boven zijn hoofdartikel, dat het laatste zijn zou. Na de koerswijziging der Fransche politiek, welke het ‘Ministerie van den Wapenstilstand’ inluidde, was de Gazette du Franc anti-Gouvernementeel geworden, en Audibert berichtte dat hij als fiere radicaal den kop niet buigen zou. Helaas! Geen enkele pressie van hen, die een maand geleden nog Frankrijk bestuurden, en de Gazette kon den ondergang verhoeden. Noch Herriot, die het blad der zwendelfirma gratis deed distribueeren op de universiteiten, noch Hennessy, op wiens persen het gedrukt werd en die de lijst der abonnés van Le Quotidien verkocht had aan de kapercompagnie, noch Caillaux, wiens krant La Volenté te elfder ure een edelaardige reddingspoging waagde van de poezelige, energieke Marthe, noch Anatole de Monzie, die als onderhandelaar over de Russische fondsen een specialiteit werd in gedeprecieerd papier, niemand, ministers noch ex-ministers vermochten den val te keeren. Als de bureaux van Poincaré, van Chéron, titularis van Financiën, van Barthou, die de balans der Justitie regelt, van Chiappe, den strengsten en fatsoenlijksten prefect van politie dien Parijs ooit zag, ooren hadden, dit wil zeggen
microphoons, wat zouden zij verhalen kunnen doen van drie en meer musketiers, die voor een belaagde maagd (en wat een maagd!) hun degens trokken.
Waarlijk, nooit is een ministerieele crisis op een geschikter oogenblik uitgebroken dan de laatste, nooit heeft een gecompromitteerde groep zich tijdiger teruggetrokken uit de regeering dan de radico-socialistische. Men kon de Gazette onmogelijk langer haar knevelarij laten voortzetten, want het werd te erg. Omdat zij er een rekeningcourant had, beriep de geweldige Marthe zich zelfs op de Banque de France, en het emissie-instituut kreeg dagelijks tientallen aanvragen om inlichtingen. De financiers, die waken voor een minimum gezondheid der markt, beklaagden zich bij Poincaré. Maar als de Gazette gekortwiekt moest worden, het schandaal mocht niet terugslaan op een Regeering, welke een serie van de neteligste besprekingen gaat voeren. Zou daar de oplossing liggen van het raadsel dat Poincaré stelde, toen hij demissionneerde zonder een stemming af te wachten van het Parlement? Ach het Parlement... Poincaré had bij deze dubbelzinnige verwikkelingen nog lang kunnen uitzien naar een minoriteit. Dit alles is haast te mooi om bij toeval gebeurd te zijn.
Het artikel van Pierre Audibert was geflankeerd, volgens de tradities der onderneming, door het proza van een befaamd staatsman. Aan Emile Vandervelde, minister van Staat, ex-minister van België's Buitenlandsche Zaken, en socialist, viel de eer ten deel den aftocht van dit groot kapitalistisch avontuur te dekken. Hij schrijft over zijn reis in Argentinië. Vandervelde is een net mensch, zoo net als gij slechts wilt; maar welk een sul en wat een pech! De sublieme Marthe had alles in gereedheid om Brussel te karnen, juist deze week zou zij ermee beginnen, en het geluk waarvan de Belgen mogen spreken hadden zij niet te danken aan Emile. Doch wie was er opgewassen tegen de financieele furie der voormalige gemalin van Lazare Bloch en over welke machten beschikte zij, die op de Beurs genoemd werd Madame Pétesec, in eerbare termen vertaald: Mevrouw Knalpot? Toen het in haar kraam te pas kwam kreeg zij een autograaf van Tsjitsjerin. Toen zij haar ex-gemaal naar Rome stuurde, keerde hij terug met een eigenhandig overgereikte missive van Mussolini en met de plannen eener Fransch-Italiaansche Vennootschap tot exploitatie van effecten.
En daar bij een behoorlijk Panama een de Lesseps niet gemist kan worden, had zij den Graaf de Courville bemachtigd. De Courville: hoofdingenieur der marine, lid der Academie van Zeevaart, oud directeur van Creusot, president der Société de Physique, vice president van de verkoelings-transporten der P.L.M., etc. etc. Daarenboven een figuur in de royalistische partij. Welk een titels en welk een prestige! Wegens zijn hoogen leeftijd is graaf de Courville niet in arrest gesteld, doch de bank der beschuldigden zal hij niet ontloopen.
Voor zoover we weten weerstond slechts één man aan de verleidingen der amazone: Jan de Derde, pretendent der Fransche kroon. Een autograaf van Jan III zou een blanco-mandaat geweest zijn, dat voor de Gazette menige portefeuille geopend hadde, maar zij heeft het niet verkregen. Als de republikeinen zich verkneukelen met Graaf de Courville, de royalisten jubileeren over de scherpzinnigheid van hun monarch.
Madame Knalpot was voor geen kleintje vervaard en naast een artikel van Maurice Rostand (nog een bolsjewiekje) over de Poëzie der Bloemen, publiceerde haar gedwongen afscheidsnummer een artikel over... ‘financieel idealisme’. Zelden viel een geloofsbelijdenis harmonischer samen met een ontmaskering en men mag zeggen dat de frenetieke dame haar kruit niet spaarde. Een bladzijde verder houdt zij een ‘groot concours van het Fransche huisgezin’. Voornaamste vraag: ‘welke zijn de tien verdienstelijkste families uwer provincie?’ De goedkoopste en meest practische manier om aan adressen te komen van solvente personen. Al die verdienstelijke huisvaders ontvingen voortaan de circulaires van Mevrouw Hanau's bedrijven, een proef-abonnement op de Interpress, haar financieel bulletin, hare ‘notes express’, de perfect georganiseerde unieke documentatie, en na een wel-bestudeerd roffelvuur zag het gelukkig huisgezin een colporteur aankloppen met de beste bedoelingen om het te plunderen. Een artikel van Lord Edward Grey, gekocht van een Persbureau, een studie over Mrs. Baldwin en haar vrouwen-parlement, verlucht met sympathieke portretten, beschouwingen over hygiëne, romans, muziek en theater schiepen een weldadige sfeer van vertrouwen, welke geleidelijk noopte tot connecties.
Doch de bedriegelijkste listen van Madame Pétesec lagen uitgespreid over haar magnifieke financieele pagina's, geïllustreerd met statistieken en grafische lijnen. Wie durfde, wanneer men een doorwrochte en geleerde studie gelezen had over eerste-klaspapieren als de Suez, in twijfel trekken over wat zij mededeelde aangaande Petroleums van Madagascar? Wie was op den duur bestand tegen de wekelijksche sluwheid der voorspellingen die uitkwamen? Vroeg of laat eindigde men met zijn portefeuille over te dragen aan het poezelige Mevrouwtje Knalpot, die ze onderbracht in tijdelijke syndicaten, ze voorzag van een mysterieus nummer, en naar welke men zich schriftelijk verbond nooit te informeeren omdat een goede gang van zaken slechts verzekerd was bij een volstrekte geheimhouding.
Wijl aan deze zorgzame schutsengel, zooals aan alle andere vrouwen, de toegang tot de Beurs ontzegd was, had la mère Hanau haar hoofdkwartier opgeslagen in een restaurant van de Rue de la Bourse, het Eendje - Le Caneton - geheeten, waar zij op beursdagen lunchte. Zij at verstrooid en de maître d'hôtel kon haar voorzetten wat hij wilde, zij keek noch naar haar bord, noch naar haar flesch wijn. Zoodra zij zat pakte zij baar ‘brandkast’ uit - haar réticule -, overstelpte de tafel met financieele kranten, met kaarten vol cijfers en teekens, blauw en rood aangestreept, met vulpenhouders, gekleurde potlooden, notitieboekjes en ging aan 't werk, tot verbazing der makelaars die talmden bij een glaasje fine. Niets kon haar afleiden van haar arbeid. Wanneer de beurs tien minuten aan den gang was, vloog een groom binnen als een wervelwind, klakte de hakken samen, salueerde en overhandigde de dame een papiertje. Na een snellen oogopslag schrapte zij een cijfer, omlijnde een ander, krabbelde een paar aanteekeningen, schreef een order en beduidde haar estafette dat hij rechtsomkeert kon maken. Vijf minuten later verscheen een andere groom met hetzelfde ceremonieel en dit heen en weer gedraaf duurde tot sluitingsuur. Soms kwam de heer Lazare Bloch in eigen persoon, fluisterde zijn ex-geliefde een paar woorden toe, wachtte op een teeken van goed- of afkeuring en verdween.
Eén enkele persoon slechts bezat het vermogen om Marthe uit haar diepe bepeinzingen los te rukken. Het was madame Joseph - al de personen dezer klucht dragen Bijbelsche namen - geboren Polack, eene jonge, charmante weduwe en dochter van een zeer bekend bijoutier uit de Rue de la Paix. Na volbrachte werkzaamheden nam moedertje Hanau hare vriendin mee in haar Rolls of Hispano Suiza, welke zij zelf bestuurde, en niemand wist ooit waarheen zij rolden. ‘De duifjes hebben haar verborgen nestje’, zei men op de Beurs, waar het bekend was dat de financierster alles haatte wat man was. Toen men hoorde dat de groote Marthe opgesloten zat in Saint Lazare, de gevangenis voor vrouwen, zei men met een toespeling op een stuk dat in Holland verboden is geweest: ‘Ook nog Prisonnière? De stakker...’ 's Avonds vond men het onafscheidelijke paar in de aparte ‘boîtes’ van Montmartre, waar de koningin der Beurs vorstelijke fooien ronddeelde. Behalve een particuliere woning in Boulogne bezat zij ook een luxueuse en artistieke garçonnière in de Rue de Varize, waar enkel garçonnes aanbelden, doch waar de politie bij het huisonderzoek niets gevonden heeft dan champagne en cigaretten. Zoo de gevoelens van Madame Joseph niet tot de meest orthodoxe behooren, zij heeft een financieel alibi kunnen bewijzen en geen enkele der nymphen heeft de ‘patroon’ naar de cellen van Saint-Lazare vergezeld.
Of men al dan niet de daartoe benoodigde filosofie bezit, men zal nuttig handelen door op deze gebeurtenissen de woorden toe te passen van den Latijnschen dichter: nil admirari, zich over niets te verwonderen. De verdienstelijke familie Bloch-Hanau zal Frankrijk niet beletten de gewichtige lijnen zijner ontwikkeling te volgen, hoe ontstellend ook de toestanden zijn welke de biografie dezer individuen blootlegt. Ik onderstreep dit met des te meer klem, daar wij dezer dagen den derden vooraanstaanden staatsman der Republiek zagen vertrekken naar La Malmaison. Behalve het kasteel waar Napoleon Joséphine beminde, bevindt zich daar nog het deftige rijkskrankzinnigengesticht, dat voorbestemd schijnt voor de grootwaardigheidsbekleeders van de Fransche Republiek.
De derde na 1918. Eerst René Viviani, die minister-president was in 1914 en het roekelooze bevel gaf om de Fransche troepen tien kilometer terug te laten trekken van de grenzen. Viviani was een der felste anticlericalen en in zijn hoogmoed sprak hij de dwaze woorden ‘wij zullen de sterren aan den hemel dooven!’ In 1917 moest hij van het ministerie van Justitie naar La Malmaison getransporteerd worden. Zijn laatste maanden bracht hij door met het aansteken van kaarsen voor een denkbeeldig altaar, met het lezen der Mis, en hij eindigde zijn leven in delirium. Het is schrikbarend te mogen vermoeden dat deze minister-president in 1914 reeds de kiemen droeg van den waanzin.
De tweede was Paul Deschanel. Uit haat tegen Clemenceau werd hij in 1920 gekozen tot President der Republiek. Nauwelijks echter zetelde hij op het Elysée of hij moest verwisselen met La Malmaison en zijn dood is omringd met geheimzinnigheid.
De derde is de radicale senator L.L. Klotz. Als minister van Financiën in verscheiden importante kabinetten kreeg hij in 1919 een belangrijk aandeel bij de redactie van het Verdrag van Versailles. Naast voortreffelijke hoedanigheden had hij 't gebrek een ongebreideld speler te zijn, tot overmaat van ramp een wanboffend speler. Zijn fortuin ging er aan, en dat zijner vrouw, die zich van hem moest laten scheiden. Zijn familie, voorspoedig in de parfums, spijkerde bij zoo lang het mogelijk was, doch daar hij onverbeterlijk bleek, gaf zij den moed op. De vroegere minister van Financiën zocht zijn toevlucht in chèques zonder provisie, tot zulke bedragen dat zijn politieke vrienden in beroering raakten. Een kabinetsraad onderzocht het geval van den ex-collega. Men dacht er een moment over om het deficit te stoppen uit de geheime fondsen. Doch het was te groot en overschreed de acht millioen. La Santé of La Malmaison, een van beide, - zei Poincaré. Men koos het gekkenhuis, waar L.L. Klotz zich kan amuseeren met imaginair baccara.
Het eenige waarover ik mij met zulke bestuurders soms verwonder is, dat de boel nog overeind blijft en als gesmeerd gaat. Drie politici van de bovenste plank binnen de tien jaren bij de dollen, vormen een percentage waarbij men verstomd staat, maar dat alles verklaarbaar maakt.
[verschenen: 12 januari 1929]