Vervolg en slot
Parijs, 17 November 1928
Er is niets aan te doen. Wij zijn het er over eens dat er interessantere onderwerpen bestaan. Maar de omstandigheden deden ons geraken in de radico-socialistische en Poincaristische keuken. Wij kunnen er niet weg zonder van het kooksel te proeven. Ma foi, de belangen van Frankrijk en van Europa staan er bij op 't spel, gelijk gezegd werd in de regeerings-verklaring. Met tranen in de oogen had Doumergue den scheidenden minister-president op het Graf van den Onbekende gesmeekt hem niet in den steek te laten, en om Poincaré in 's hemels naam nogmaals te laten opvolgen door Poincaré. Doumergue, vrijgezel, is een hartstochtelijk amateur der Draadlooze, een vurig ‘sans-filiste’. Het Elysée staat vol met de meest geperfectionneerde ontvangers, waarvan we reeds een driehonderd merken tellen, enkel Fransche, en zijn lange winteravonden brengt hij door in tête à tête met den spreekhoorn. Het is mogelijk dat deze liefhebberij hem sentimenteeler maakt dan andere presidenten, gevoeliger voor indrukken, doch men zou overdrijven, wanneer men de waterlanders, welke de crisis en de weigering van Poincaré hem ontrukten enkel toedichtte aan een licht ontroerd gemoed.
Neen, Doumergue, die altijd glimlacht (zonder de tanden te laten zien), gaf op zijn manier een interpretatie van de stem welke men met geen enkele antenne vangen kan, maar die luider sprak dan al het geschreeuw op de markt. Een strooming, die zich handhaven wilde, zich handhaven moest, vond uiting in de eenigszins dramatische houding van het hoofd der Republiek. Want als het de wereld per slot koud laat of een aantal belhamels Frankrijk in een anticlericale politiek believen te jagen, het kan de wereld niet onverschillig zijn, dat het Fransche gouvernement zou worden toevertrouwd aan eene kliek van avonturiers, die behalve russophiel en germanophiel bovendien anglophoob en italophoob zijn.
Dat de kern Caillaux-Malvy-Herriot, met de satellieten die om hen cirkelen, wordt aangetrokken door de zwaartekrachten van Duitschland en Rusland, ware hen desnoods te vergeven; dat zij deze sympathieën compenseeren met een haat tegen Engeland en Italië, welken ze niet eens de moeite nemen te verbloemen, is zoowel van een Fransch als van een universeel standpunt onaannemelijk. Bij gebrek aan beter is Poincaré het pendant van Baldwin en Mussolini. De Fransche socialisten en radico-socialisten, en alles wat onder hen ministrabel is, zijn pendanten van Lloyd George, Ramsay MacDonald en de Italiaansche oppositie.
Zoolang Engeland conservatief, Italië fascistisch blijft, is het de plicht van een Fransch staatshoofd om alle middelen aan te wenden, zelfs tranen, welke verijdelen kunnen dat Frankrijk opnieuw radico-socialistisch zou worden. Er zijn hier lieden die elken nacht droomen van een bloc Frankrijk-Duitschland-Rusland. Het zijn dezelfden die Frankrijk in 1920 verhinderen wilden, wapenen, munitie en aanvoerders te sturen naar Polen, toen de bolsjewisten onder de muren van Warschau stonden. Zij loopen met molentjes, evenals hun handlanger Lloyd George. Zij hebben nooit beseft, en beseffen nog niet, welk een vernietigend Damocles-zwaard zij toenmaals hingen boven het autochtone en boven het koloniseerende Europa. Wat de schikgodinnen op wonderbare wijze verhoedden (de slag aan de Weichsel van 1920 is miraculeuzer dan de slag aan de Marne) willen zij steeds hervatten. Dezelfde stem echter die Frankrijk ordonneerde om de Polen ter hulp te snellen, ondanks het verzet of de onverschilligheid van allen, gelastte Doumergue om het gouvernement der Republiek te onttrekken aan de radicalen. Het is de vraag of Poincaré zijn tranen waard is.
Maar op den dag dat Coolidge vanaf zijn Kapitool fulmineerde tegen de inferioriteit en de immoraliteit der Europeesche naties, constitueerde Poincaré zijn rechtsch kabinet. Calvin Coolidge droomt waarschijnlijk ook van een Fransch-Duitsch-Russisch blok en de Amerikaan heeft daar zijn reden voor, want zulk een combinatie zou tegen niemand anders gericht kunnen zijn dan tegen Engeland. Wie echter niet dezelfde redenen heeft als de onderdanen van Coolidge, wie nog juist genoeg gezond verstand bezit om in te zien dat zulk een plan Europa zou sleuren in een periode van ongekende beroeringen, die vlechte een lauwerkrans voor Gaston Doumergue. Wij kunnen Engeland op zeer verschillende wijze apprecieeren.
Wij moeten evenwel bij de eind-appreciatie, welke den doorslag zal geven, nooit uit het oog verliezen, dat Amerika, Duitschland en Rusland géén koloniale mogendheden zijn, en dat bij de huidige tijdsomstandigheden het lot van alle koloniale mogendheden solidair is. Ik breng daarom een dronk uit op Doumergue. Het vijfde ministerie-Poincaré, geconstitueerd ondanks de tegenspartelingen van Poincaré zelf, beteekent in de eerste plaats: voortzetting der Fransch-Engelsche samenwerking, welke geleidelijk tot Fransch-Engelsch-Italiaansche samenwerking zal worden uitgebreid. Zij is het eenige middel om aan de Europeesche confusie een einde te maken.
In de tweede plaats beduidt het ministerie wat de regeeringsverklaring, die kort was, wilde vertellen. Een regeeringsverklaring is als een liefdesverklaring, welke door beide partijen bij stilzwijgende afspraak letterlijk wordt opgevat, doch die men het best toetst in het gebruik. Over buitenlandsche politiek werd slechts gerept in verband met de Duitsche en Fransche oorlogsschuld, waarvoor twee wetsontwerpen werden ingediend, en wat de binnenlandsche politiek betreft kregen de radicalen minder tegemoetkomingen dan men verwacht had. De winsten welke zij zonder slag [of] stoot hadden kunnen behalen, wanneer zij aan de uitnoodiging van Poincaré hadden gevolg gegeven om deel uit te maken van zijn kabinet, gingen verloren. Fiscale hervormingen, ontheffing der kleine luyden, werden, theoretisch althans, ontweken. Zij zullen alleen toegepast worden wanneer een excedent der inkomsten ze vergunt; in geen enkel geval zullen zij bekostigd worden door een verzwaring der bestaande belastingen. De beruchte artikelen 70 en 71 worden afgevoerd van het budget, doch zullen, zoo verklaart Poincaré, later grondig, loyaal en conform met de nationale belangen behandeld worden. Hier is de liefdesverklaring compleet.
Over een besnoeiing der militaire credieten werd niet gesproken, wat niet de minste garantie is tegen een latere mogelijkheid. Het herstel der financiën zal den Staat veroorloven om op onwrikbare basis een maatschappij te grondvesten welke hoe langer hoe rechtvaardiger en hoe langer hoe menschelijker zal zijn, doch precisie hieromtrent ontbreekt volkomen. Het budget zal gestemd zijn vóór 31 December en dit was de eenige vermelding die houvast gaf in een reeks van min of meer lyrische vaagheden.
Zooals ze is verwierf de regeeringsverklaring een meerderheid van 330 stemmen tegen 129 met 133 onthoudingen. Totdat het budget gestemd is zullen radicalen en een deel der socialisten afzien van allen politieken strijd. Poincaré beschikt dus over eene meerderheid waarmee geregeerd kan worden. Zelfs wanneer later het gros der onthouders zich bij de oppositie zal voegen is zijn kabinet nog levensvatbaar. In het ongunstigste geval zal hij altijd kunnen rekenen op een overschot van honderd stemmen en zonder nieuwe grillen van Poincaré of onvoorziene ultimatums gaan wij een periode tegemoet van parlementaire stabiliteit, welke kalmer zal zijn dan de twee jaren van nationale unie.
Er bevinden zich weinig elementen in dit ministerie welke men, met het oog op den vorigen staatsgreep, onbetrouwbaar zou kunnen noemen. Jean Hennessy, de minister van Landbouw, een archi-millionnair die rijk werd in de fabricatie van uitstekenden Cognac, financierde bij de verkiezingen van 1924 Le Quotidien en L'Oeuvre, beide anti-Poincaristische bladen. Als belooning daarvoor incasseerde hij van het Cartel het gezantschap in Bern. Dit is vergeven en vergeten. Jean Hennessy is veel te gelukkig met zijn ministerschap. Hij financiert nog steeds de twee kranten, welke zich echter elken dag minder anti-Poincaristisch kleuren. Louis Antériou, dien men aan Pensioenen zette, is even radicaal als Hennessy, doch niet minder in de wolken over zijn portefeuille. Hij werd tijdens den oorlog bij toeval gewond achter het front en onderging een trepanatie. Zijn aanwezigheid in het ministerie lokte een verdrietig incident uit met een oudstrijder-afgevaardigde, die den oorlog doorbracht in de loopgraven, en den conduite-staat voorlas van den nieuwen minister van Pensioenen. Men kon het optreden van den combattant niet geheel billijken, doch het is karakteristiek voor 's lands momentane mentaliteit.
Poincaré suste het tumult en nam zijn medewerker onder bescherming. Van Hennessy en Antériou valt niets te vreezen. Bij de eerste sommatie zullen zij hun radicale partij verlaten. Het essentieelste is dat de voornaamste posten bekleed zijn door bekwame, bezadigde mannen, die, hoewel behoorend tot minderheidsgroepen, verzekerd zijn van den steun der gemodereerde meerderheid.
André Tardieu aan Binnenlandsche Zaken is te intelligent om zich te binden aan bekrompen partij-programma's. Naar gelang men waarde hecht aan een partijpolitiek kan men hem opportunist noemen of realist. André Maginot, oud-soldaat, aan Koloniën, is een onvervaard man van actie. Hij had den moed als minister van Oorlog in 1923 de Ruhr te bezoeken. Het zou mij niet verwonderen wanneer hij aan het régime van toegeeflijkheid en concessies in de Koloniën een einde stelt of tracht te stellen. Pierre Forgeot aan Openbare Werken is vooral een advocaat van talent, doch te schrander om dit departement niet voortreffelijk te vertegenwoordigen. Georges Bonnefous, die het budget van buiten kent (en dat wil wat zeggen), een patriot en een karakter, is uitmuntend op zijn plaats aan Handel. Henri Chéron zal Financiën beheeren met dezelfde voorzichtigheid als zijn voorganger Poincaré. Pierre Marraud neemt Onderwijs over van Herriot na een tijdvak van reformaties, welke voorloopig weinig te doen laten aan dezen honorabelen ambtenaar der administratie.
De overige portefeuilles wisselden niet van eigenaar: Aristide Briand bleef aan Buitenlandsche Zaken, Louis Barthou aan Justitie, Georges Leygues aan Marine, Laurant-Eynac aan Luchtvaart, Paul Painlevé aan Oorlog, Louis Loucheur aan Arbeid. Men voegde hem den Elzasser afgevaardigde Alfred Oberkirch toe als staatssecretaris, wat gelijk staat met de daad voegen bij het woord.
Alles te zamen genomen mag dus het vijfde kabinet-Poincaré een der best geslaagde ministeries heeten, welke men sinds langen tijd in Frankrijk aan het bewind zag. Toen de gedupeerde radicalen in Angers hun samenzwering op touw zetten, regelden zij de comedie, zonder een peripetie te argwanen waarin Gaston Doumergue zou optreden als deus ex machina. Voor een geringer vergrijp werd Millerand in 1924 onttroond. Maar tusschen dien datum en dit jaar ligt het Failliet der Vier-Vijfde en de bezinning van Engeland. Frankrijk schijnt vast besloten om het radicale element te elimineeren uit zijn staatszaken. Men is begonnen met Caillaux niet te herkiezen als voorzitter der senaats-commissie van financiën, zijn specialiteit, en deze terechtstelling zal zeker gevolgd worden door andere. Op zijn beurt bezint zich Frankrijk. De radicalen mogen voortaan hun verbitteringen koelen in de oppositie, wat bij hun niet-constructieve eigenschappen beter aardt dan het bestuur van een land.
[verschenen: 21 december 1928]