Erger dan fouten
Parijs, 6 November 1928
Het zal weldra tien jaar geleden zijn, dat te Versailles, in de Spiegelgalerij (van buiten nog curieuzer dan van binnen: men waant door het kasteel heen te kijken) voor een publiek van staatslieden en maarschalken, een simpel onderofficier van het Fransche leger, zwaar-gewond, de borst overdekt met kruisen, gewonnen op tientallen slagvelden, het beroemde, beruchte Vredesverdrag ter onderteekening aanbood aan de overwonnen Duitschers. Daar er sinds niets meer gebeurde, wat de moeite waard bleek, lijkt het alsof het gisteren was. De mensch moet geweldige gebeurtenissen wantrouwen en ontwijken, want zij zetten de klokken stil. Men blijft er altijd over mieren en vergeet een hoop interessante zaken.
Die onderofficier heette Noël, wat Kerstmis beteekent. Hij belichaamde een dubbel symbool. In zijn kwaliteit van ‘sous-off’ vertegenwoordigde hij het Leger dat de overwinning bevochten had, voor deze overwinning in letterlijken zin gevierendeeld was. Zijn naam kon duiden op de geboorte van een nieuwen tijd, de verrijzenis van een heuglijk licht, die geen van beiden gekomen zijn; maar wat doet 't er toe? Als men expres een drilmeester uitkoos die zich onderscheidde door helden-feiten, men nam zeker niet iemand met opzet die Kerstmis heette. Doch de coïncidentie is merkwaardig. Het is als of ze zeggen wilde: alles had goed kunnen gaan.
Ik zal mij niet verdiepen in gissingen hoe de Duitschers bij soortgelijk geval den afgezant behandeld zouden hebben hunner strijdende, lijdende en zegepralende natie. Eén ding staat vast: zij zouden fatsoenlijk geweest zijn. Wat denkt gij echter dat de Franschen gedaan hebben met hun armen, verminkten en tragischen gevolmachtigde?... Zij hebben hem opgesloten in een gekken-huis. Erger nog: zij hebben hem onrechtmatig, even gezond van hoofd en hersens als een Kamerlid (hoewel dit niet veel zegt) opgesloten bij de dollen, en wanneer hij niet volmaakt tevreden is, krijgt hij celstraf en dwangbuis. Niet volmaakt tevreden zijn in een gekkenhuis wordt altijd geïnterpreteerd als een bewijs dat men gekker is dan de rest. Wie wenscht kan dus bij de twee andere symbolen van den onderofficier Noël-Kerstmis een derde voegen. Dit: Het Verdrag van Versailles is den Duitschers aangeboden door een waanzinnige. Somber spel van het toeval... Hoon gericht tegen twee volkeren, de Franschen en hun vijanden.
Noël, een 90 pCt. gemutileerde, onbekwaam tot werken, had een vrouw, twee kinderen en een mager pensioentje, dat elken dag minder waard wordt. Men geeft ieder toeslag en opslag, behalve de gepensionneerden. De man schrijft request op request. Men geeft hem nul, steeds nul, jarenlang. Hij ziet non-combattanten, bloode-jannen, die zich wisten te bergen in 't civiel toen de kogels jankten, door hun politieke vriendjes geplaatst aan 't hoofd van pensioen-diensten voor verminkten, tegen traktementen van 70 en 80.000 francs. Hij behoort tot de ‘generatie van het vuur’ die onbeschrijflijke onrechtvaardigheden met stijgende grimmigheid slikte, maar nog niet uitgepraat is, ik verzeker het u. De man, die vier jaar zijn leven riskeerde voor vijf stuivers per dag, terwijl de bankwerkers die de bommen draaiden vijftig francs verdienden (is het niet ongelooflijk dat geen enkel oorlogvoerend land eraan gedacht heeft arbeidsplicht in te voeren?) kookte bij elk request dat onbeantwoord bleef, een beetje meer. Er zijn grenzen van wilsspanningen, zelfs bij wanhopigen. Vastbesloten om niet te verhongeren dringt hij het cabinet van zijn rechter binnen en schiet een revolver af. Dat is laakbaar, strafbaar; maar is het niet menschelijk? Is het de daad van een krankzinnige? Integendeel. Maar hij trof niemand en een ongedrukte wet in Frankrijk wil, dat iemand die mis schiet, boet. Honderden moorden, bedreven om minder geldige redenen, worden gebillijkt met schandaleuze vrijspraak. De onderofficier en zijn erbarmelijke zaak, worden door den prefect van Parijs, Bouju, die een dichter is, en verzen maakt op rijm en maat, gestopt in een gekkenhuis. Het stond ongetwijfeld geschreven dat het Verdrag van Versailles niet overhandigd kon zijn door iemand met een helder hoofd. Wat moeten wij echter in dit geval toewenschen aan de intelligente lieden die het redigeerden?
Dit zijn fouten die een gouvernement niet populairder maken en die zich onmerkbaar opstapelen. Een regeering kan gaan tot duizend-en-drie, mille e tre zooals Don Juan, en bij den duizend-en-vierde zet zich het steenen beeld van den commendatore in beweging. Hoever zijn we? Ik weet het niet, want ik ben den tel kwijt. Maar aan de onafzienbare rij der dwaasheden heeft men er een toegevoegd die mederekent.
***
Herinnert men zich le petit père Combes? Vadertje Combes, die in 1921 op hoogen ouderdom stierf, vergeten en veracht, was op 't eind der vorige en het begin der huidige eeuw een der hoogste mandarijnen van de Republiek. Men begroef hem in stilte en eigenlijk dacht niemand meer aan hem zonder een zeker malaise. Het kleine mannetje met zijn sikje, dat er uitzag als een boksvoeter, oud-leerling van een seminarie, die den toog aan den kapstok had gehangen, wierp zich in het anticlericalisme, met een bezetenheid welke zijne medestanders zelfs voor maniak hielden. Tijdens zijn ministerie, dat drie jaar duurde, en een der langste was, welke de parlementaire geschiedenis van Frankrijk gekend heeft, werden de weeshuizen, de hospitalen, de kerken, kloosters en scholen gesloten, bij opbod verkocht, de nonnen-kappen en monnikspijen uit het land verjaagd. Er werd gevochten aan de deuren der tempels, waar de openbare macht met de wapens in de hand moest binnendringen om den inventaris op te maken van de gewijde vaten en kostbaarheden, welke vervielen aan den Staat. Niet alleen het Katholicisme werd getroffen. Dezelfde hardnekkige vuist kwam neer op Joden en Protestanten, doch wijl zij minder in aantal waren, klonken hunne protesten minder luid.
Alles zou zich gearrangeerd hebben zonder zich te arrangeeren, zooals de humorist zei, en le petit père ware overleden als een der grootste staatslieden van de leeken-Republiek, wanneer Combes, behalve het land, ook niet het Leger, de Vloot en de overige diensten had willen laïciseeren of verwereldlijken. De Romeinsche keizers beschouwden christen-legionnarissen als de beste soldaten van hun troep, een meening welke Combes niet deelde. Hij achtte een officier, een generaal, een vice-admiraal, die religieuse neigingen toonde, of, wat nog komischer is, wiens vrouw en dochters religieuse neigingen hadden, niet geschikt voor de militaire loopbaan, onwaardig om het vaderland te dienen. De soldaten zouden hem dankbaar geweest zijn wanneer hij zijne inquisitie op hen had willen uitstrekken, en men zou zonder twijfel massa-bekeeringen gezien hebben, doch op de soldaten lette Combes niet zoo nauw.
Daar Combes, en zijn trawant generaal André, minister van Oorlog, zijn geheele kader niet naar huis kon sturen en een reiniging voor noodzakelijk hield, vond hij het beruchte fiches-systeem uit, dat buiten den gewonen staat van dienst in het diepste geheim voor elken officier werd aangelegd en dat men invulde met verklikkerijen, spionnage, buurpraatjes en dikwijls met het verraad of den laster van kwade tongen. Men maakte geen promotie meer, geen carrière meer op grond van reëele capaciteiten, doch volgens de aanduidingen der geheime fiches. Dat de vrouw van een officier naar de kerk ging was voldoende om de loopbaan van haar man onherroepelijk te breken. Men citeert de merkwaardigste anecdotes welke niet allen ontleed werden aan het godsdienstig terrein. Zoo stond aan het einde van een blad, achter den naam van een officier het volgend rapport: is een gepassionneerd speler. Sloeg men het blad om, dan las men: op de viool. Degene, aan wien het rapport gericht was, vergat om te slaan en de ongelukkige officier ging levenslang door voor een speler en miste alle promoties.
Frankrijk is niet het eenige land dat zich verlaagd heeft tot zulk een delatie-systeem, maar Frankrijk is misschien het land waar ‘mouchardage’ het heftigst indruischt tegen het volkskarakter, ‘Mouchard’ is er synoniem met de verachtelijkste eigenschappen. Het kon niet uitblijven of een der compromitteerende stukken moest in handen vallen van iemand, die over de menschelijke waardigheid anders en nobeler dacht dan de lakeien van Combes en André. Toen bij een Kamerzitting van November 1904 een brief werd voorgelezen van een ordonnansofficier van André, welke de fiches inhield van een aantal officieren, die om hun clericale of anticlericale gevoelens geëlimineerd of bevorderd moesten worden, durfden de députés, hoewel hunne meerderheid het gouvernement-Combes/André welgezind was, de verantwoordelijkheid van dit verpletterende document niet dragen. André werd verjaagd met een oorvijg van Syveton. Combes bezweek onder de algemeene verachting, welke Clemenceau samenvatte in een historischen uitroep: ‘Vous êtes un gouvernement de mouchards.’ Combes is de eenige gevallen minister in Frankrijk die nooit weer op de been kwam.
Hoewel een proces, dat het geheele régime geschandvlekt zou hebben, vermeden werd door den dood van Syveton, die zich zonder reden in de gevangenis zelfmoordde (wanneer een gevangene dwars zit ‘zelfmoordt’ men hem gewoonlijk), was het onheil over leger en vloot voltrokken. De crisis van officieel anti-militairisme welke Frankrijk doormaakte werd verergerd door een ongekende demoralisatie van het officierscorps. Het fiches-systeem, dat drie jaar geduurd had, verpestte de verste garnizoenen en maakte alle kameraadschappelijkheid onmogelijk. Ieder zag in zijn buurman een spion. Talloozen namen ontslag. Toen in 1905 de diplomatieke moeilijkheden begonnen, torste Frankrijk ze met een aanzienlijk verzwakte leger- en vloot-macht, met een ondermijnd moreel. Het Combisme, dat een gewoonte was geworden, heeft zijn verwoestingen tot in den oorlog voortgezet. Menig generaal, gepromoveerd op fiches, moest door Joffre met oneer worden afgedankt. Een der vermaardste dezer, de onlangs gestorven Percin, die Rijsssel onverdedigd achterliet, was chef van het centraal bureau waar de verklikkerij geclasseerd werd.
De zoon van Combes, veroordeeld wegens oplichterij, had zijn standbeeld in het charmante Pons, een dorpje in de Charente, waar alles naar de cognac ruikt, dat door vadertje Combes als burgemeester bestuurd werd. En de petit père zou sinds lang zijn standbeeld gehad hebben, wanneer men maar gedurfd had. Dwingende argumenten waren echter noodig om het zwijgende veto der natie te overschrijden. Alle actie lokt onvermijdelijk reactie uit. Wijl de patriot Barrès zijn monument had op den ‘geïnspireerden heuvel’ van Lotharingen - een doodenlantaarn die op Allerzielen voor 't eerst brandde -, wijl Briand zich verzoend had met het Vaticaan en de anti-combistische artikelen 70 en 71 prepareerde, zou het een smaad zijn voor de wasch-echte Republikeinen, wanneer le petit père niet vereeuwigd werd door steen, vooral waar op de marktpleinen van alle steden en gehuchten een vaag tribuun in slipjas zijne oude kudden monstert.
Men gaf dus de opdracht om te beitelen aan Landowski. Aan Herriot om te inaugureeren.
***
Landowski beeldhouwde reeds een Déroulède, nationalistisch dichter en politicus, op wiens beeltenis tegenstanders hun woede koelden, en de heilige Genoveva, over wie men eindeloos twistte, daar de eenen de Parijsche beschermster wilden plaatsen met het gelaat naar de stad, de anderen daarentegen met het gelaat naar den Ooster-horizon, de windstreek van Attila. Dat hij bovendien nog Combes beitelde pleitte voor zijn onpartijdigheid, doch voorspelde niets goeds. Wij bevinden ons te midden van een kleinen godsdienst-oorlog en wat iedereen verwachtte geschiedde: Combes werd verbrijzeld; hij verloor neus en sik; van den boksvoeter maakte men een mongool.
Ook de Republiek verwachtte dit of iets dergelijks. De bevolking van het charmante Pons, dat vier duizend zielen telt, werd vermeerderd met de eendaagsche bezetting van duizend gendarmen te voet en te paard. Dit is een kapitale macht. Doch sinds Herriot op den Juli-avond van 1926, toen zijn laatste ministerie kelderde in het faillissement, uit zijn auto bijna gegooid werd in de Seine, voelt hij zich niet meer veilig, al realiseerde hij zich moeilijk van welken kant het gevaar kon dreigen. De geestelijke overheid had alle directe actie verboden en tegenover de provocatie slechts een boetedienst ingesteld, waarbij de naam Combes niet uitgesproken zou worden. De Republikeinen, van heinde en verre samengestroomd, waren in de overweldigende meerderheid en vormden een levende borstwering voor den lijvigen minister van Onderwijs. Hij verademde nochtans toen de onthulling zonder incidenten afliep.
Terwijl men zich aan het banketteeren zette, en het monument van allen verlaten stond, behalve van de duizend gendarmen, naderde een deputatie van jonge lieden, wier leider een boeket droeg, en vroeg verlof om de bloemen te deponeeren bij vadertje Combes. Met zijn makkers bestijgt hij de treden van het gedenkteeken, haalt onder de bloemen een forschen hamer te voorschijn, en vóór dat men hem weerhouden kan, deelt hij een paar fiksche slagen uit, welke le petit père geheel onmogelijk maken. De gendarmen snellen toe en er ontstaat een korte worsteling. Er vallen schoten. De geheele deputatie, van wie niemand wapenen droeg, wordt ingerekend, na behoorlijk te zijn afgerost. Zij bestond uit zes-en-veertig koppen en liet één doode en één zwaar-gewonde achter op het slagveld. Aan den overkant schakelde een republikeinsch koopman in draadlooze artikelen zijn loud-speaker in en deed vroolijke refreintjes galmen naar het monument. Het banket ging door en Herriot sprak de onversaagde woorden: ‘laten wij kalmte stellen tegenover geweld.’ Voor hem was de kalmte aan de zijde der duizend gendarmen.
Om de portée van dit drama te overzien moet men bedenken dat in Frankrijk aan de gewapende macht bij elke betooging van stakers of communisten, en zelfs in Duitsch bezet gebied, alle patronen ontnomen worden; dat zij zich liever met stoïcijnsche koelbloedigheid laat steenigen dan één schot te lossen, ware het in de lucht. Voor onverschillig wie, uitgezonderd voor Combes, zou de publieke opinie deze inbreuk op een menschwaardigen regel misschien geduld hebben. Dat de deputatie bestond uit leden van de Action française, geëxcommuniceerden, die zich waagden voor een louter kerkelijke aangelegenheid, maakte het voorval nog indrukwekkender. Voor niemand woog het beeld op tegen het Fransche bloed. Te midden der ontroering die door de kranten murmureerde, tegenover de condoleantie-telegrammen van koning Jan de Derde en zijne Gemalin aan de familie der slachtoffers, herdacht men de woorden waarmee Talleyrand de executie vonniste van den duc d'Enghien, executie welke door Bonaparte duur betaald werd: erger dan een fout, een domheid. Uit zulke gebeurtenissen klinkt vroeg of laat het eindsein.
[verschenen: 6 december 1928]