Hearst & Cie
Parijs, 19 Oct. 1928
Joffre, opperbevelhebber, schreef dato 7 Sept. 1914, tijdens de critieke uren van den Marne slag, aan Galliéni, commandant der vesting Parijs, letterlijk het volgende:
‘Ik zal u erkentelijk zijn, wanneer u aan de regeering geen inlichtingen wilt zenden betreffende de operaties. In de verslagen welke ik haar zend, laat ik haar nooit het doel kennen der loopende operaties noch mijne plannen; of, tenminste, in wat ik haar zeg, duid ik de gedeelten aan, welke geheim moeten blijven. Als ik anders handelde, zouden sommige operaties ter kennis van den vijand kunnen komen op een oogenblik dat het hem nog nuttig kon zijn. Om deze reden beschouw ik het als volstrekt noodzakelijk dat ik de eenige ben, die deze kwesties met de regeering behandel, daar ik het best in staat ben om te oordeelen wat zonder bezwaar gezegd kan worden.’
De regeering, waartegen Joffre zulke ontstellende verdenkingen formuleerde, òf van onverstand, òf van verraad, is nog steeds aan het bewind. Enkele harer leden, zooals Deschanel en Viviani, stierven in een aanval van krankzinnigheid. Andere, zooals Caillaux en Malvy, kwamen gedurende de vijandelijkheden voor den Hoogen Raad en werden veroordeeld. Doch de besloten club, waaruit de President der Republiek, sinds het begin dezer eeuw, ministers en hooge ambtenaars recruteert, die elkaar beurtelings afwisselen, staat nog altijd onveranderd aan het hoofd der natie.
De mannen van 1928 zijn dezelfde, die vóór 1914 alle waarschuwingen in den wind sloegen, het zijn dezelfde, die door hun incompetentie den moorddadigen oorlog tot vier jaren rekten, het zijn dezelfde, die een onverwezenlijkbaar vredesverdrag opstelden, het zijn dezelfde die den vrede saboteerden door hun kortzichtigheid en weifelingen, dezelfde die verraad pleegden en zich lieten rehabiliteeren gelijk Caillaux en Malvy. Het zijn dezelfde die Joffre, toen het Fransche volk Sinte Genoveva, patrones van Parijs, en Sinte Jeanne d'Arc, patrones van het land, in radeloosheid ter hulp riep, onkundig liet van zijne plannen uit vrees dat zij ze den vijand zouden overbrengen.
Men vindt dergelijke dingen niet bij andere volkeren, of men vindt ze slechts op veel geringer schaal. Maar wat ons in de eerste plaats verwonderen moet bij zulke gesteldheden, is het ongelooflijke feit dat Frankrijk nog steeds overeind staat. Het werd ondergedompeld in bloed en in tranen, het dreef boven. Wat ons in de tweede plaats verwonderen moet, is het andere en even ongelooflijke feit, dat niemand verantwoording eischte voor de stroomen bloed en tranen. Want het dreef boven met een glimlach toen de doodsengel voorbij was, en de Maarschalken, die aangekondigd hadden dat zij rekenschap zouden vragen, behoefden hun gelofte niet te houden.
Wat in de derde plaats verwonderen moet, is de lichtzinnigheid waarmee de natie zich blijft toevertrouwen aan hetzelfde team, dat haar vóór en tijdens en na den oorlog tot een gemakkelijke prooi, tot een weerloos slachtoffer maakte. Dat zij zich deed ruïneeren door dezelfden die haar op onmenschelijke wijze aderlieten; dat zij voortgaat hun een ongeschokt geloof te schenken. Bij zulke blijken van volgzaamheid staat het verstand stil. Zulk een afwezigheid van zelfverdedigings-instinct bij een volk weigert het begrip te vatten.
Doch wat ons in het geheel niet moet verwonderen onder die omstandigheden, is te constateeren dat gevallen van hetzelfde allooi en gelijke consequenties zich herhalen zonder dat iemand zich verzet.
***
Tot de lieden, die het moeilijkst verbijten dat Frankrijk aan den ondergang ontsnapte, behoort Hearst, de befaamde kranten-eigenaar der Vereenigde Staten. Hij stak zijn meening nooit onder stoelen, en banken en niemand op de twee halfronden kan geacht worden onbekend te zijn met de politieke opinies van Hearst, allerminst het Fransche gouvernement. Het zou de moeite waard zijn te weten hoe hij, Amerikaan, tot zulke uitgesproken anti-Fransche gevoelens raakte. Het zou nog méér de moeite waard zijn te weten waarom deze Amerikaan, die den oorlog slechts zag uit de verte, onverzoenlijker, koppiger, wraakzuchtiger zou blijken dan de oude tegenstanders, die elkaar vier jaar beloerden door de kijkgaten der loopgraven, klaar voor den kogel. Terwijl men toenadering hoopt tusschen Frankrijk en Duitschland, verbroedering, vergeving en vergeting, terwijl de gouvernementen van beide landen gestadige pogingen doen tot een modus vivendi, tot een ontwapening der gemoederen, tot verstandhouding, tot schikking, is hij, Hearst, vaster besloten dan een racist, een junker, een pangermaan, om den noodlottigen vendetta-geest waakzaam te houden, om niets te verzuimen wat de twee landen tegen elkaar kan opjagen. Hij, Hearst, tien jaar na den oorlog, overschreeuwt de fanatiekste Duitschers.
In de eerste dagen van September landt deze verbitterde tegenstander van Frankrijk te Deauville. Hij vraagt een onderhoud met Briand en verkrijgt het. Hij vraagt Fransche onderscheidingsteekenen voor beschermelingen en krijgt ze. De Fransche Society vereenigt zich te zijner eere aan gastmalen. Hij dejeuneert bijna elken dag met Philippe Berthelot, groot-vizier van Buitenlandsche Zaken. Hij begeeft zich op Zaterdag 15 September naar Parijs. Juist dien dag, precies om 8 uur 's avonds, wordt op den Quai d'Orsay aan een der ondergeschikten van Hearst, den journalist Harold Horan, het geheime document overhandigd betreffende het Fransch-Engelsche Marine-verdrag, dat een der bladen van Hearst, de New-York American, op 21 en 22 Sept. publiceert. Hij gebruikt het document om een geweldige campagne te openen tegen de herleving van de Entente Cordiale, tegen Frankrijk en Engeland, bedreigers van den Europeeschen vrede.
Hearst, zooals men ziet, geneerde zich niet. Op die wijze alleen neemt men Franschen beet. Alleen in Frankrijk maakt men gebruik van de gastvrijheid om bij den gastheer in te breken. Doch Hearst was geen onbekend personage. Ieder kan zijn gedragswijze kwalificeeren naar zijn geaardheid. Niemand echter behoefde erin te loopen - behalve wanneer hij het deed met opzet.
Dat er opzet in het spel is geweest bij een of meer regeeringspersonen is men gedwongen af te leiden uit de wijze waarop de affaire zich ging ontwikkelen.
De Quai d'Orsay zette zich uiterst langzaam in beweging. Wat hij drie uur na den diefstal had kunnen doen: bij monde der politie een verzoek aan den heer Harold Horan richten om inlichtingen te geven omtrent de manier waarop hij zich de elf getypte vellen van het document verschaft had, dat deed hij pas vier weken later. Waarom de Amerikanen en de Amerikaansche journalisten-vereeniging geërgerd moesten worden, door Horan midden op de boulevards met vijf agenten ter fiets te laten omsingelen als een boef, is een ondergeschikte doch niet onbelangrijke vraag. Zonder uitstel telegrafeerden de solidaire Amerikanen naar Poincaré en Briand een protest voor hun gemolesteerden collega. Maar nog sneller bekende Horan zijn misdrijf en gaf de namen zijner twee voornaamste medeplichtigen. Met den grootsten spoed wierpen de solidaire Amerikanen daarop den collega uit hunne vereeniging. En in plaats van Horan gevangen te zetten, minstens tot de zaak waarover men een hoop rumoer maakte, was opgehelderd, verzocht men hem een papier te teekenen waarbij hij zich verplichtte Frankrijk binnen 48 uren te verlaten. Horan liet niet na dit te doen. Hearst, die voor niets staat, vond de gelegenheid om de Franschen te verwijten dat zij de wetten der gastvrijheid schonden, en zijn simpele lezers slikten ook dat. De Quai d'Orsay was opgelucht, omdat de gewichtigste schuldige en getuige van de baan was.
Dit alles is in de hoogste mate kinderachtig van beide partijen, en doet zóó denken aan de nursery, dat men zich geweld moet aandoen om te accepteeren dat zulk een kwajongensachtig gesol de belangen raakte van een aantal machtige naties.
Alle middelen inderdaad welke hem ten dienste stonden, heeft de Quai d'Orsay aangewend om zich in 't oog van ernstige lieden te discrediteeren. Want is het begin ridicuul, het vervolg werd onnoozel, om niet te zeggen idioot, en het gaat alle beschrijving te boven wat men een modern lezer durft inlepelen.
Omdat Horan zich niet persoonlijk kon presenteeren in de Fransche officieele milieus, zoo heette het, nam hij zijn toevlucht tot een paar Fransche journalisten. Een dezer, medewerker van de Intransigeant, het meest gelezen avondblad, een modieus en gesoigneerd jongmensch, was in zijn dienst, d.w.z. in dienst der Hearst-pers, voor drie duizend francs per maand. Noch hij, noch anderen zagen daar blijkbaar een been in. Dat jongmensch frequenteerde een ander jongmensch, even naïef, dat geattacheerd was aan den buitenlandschen Persdienst van den Quai d'Orsay. Vijf minuten voor sluitingstijd der bureaux vervoegt zich No 1 bij No 2, die den volgenden dag voor een maand op vacantie zou gaan, en vraagt langs zijn neus: ‘Is er nieuws op dezen Zaterdagavond?’ - ‘Geen sikkepit’, antwoordt de attaché. ‘Ik heb niets anders dan een prul van een circulaire en een historisch resumé, die niemand zou kunnen intereesseren.’ - ‘Laat in ieder geval maar even inkijken’, zegt het modieuse jongmensch. Vijf minuten later waren circulaire en resumé, die het confidentieele rapport vormden van het Marine-verdrag, in handen van Harold Horan en werden door Hearst betaald met 10.000 dollars.
Men gelieve mij te gelooven dat ik in de weergave van deze scène, gelijk ze door alle Fransche bladen is meegedeeld, noch naar den zin noch naar de letter overdrijf. Het spijt mij te moeten concludeeren dat de stupiditeit van een Fransch krantenlezer een ongekende norm bereikt heeft. Maar de zaak is zoo, en de feiten zijn zoo. Men heeft zich afgevraagd hoe een document, dat een paar dagen later enorme sensatie zou wekken, kon slingeren op de bureaux van een half-wijs attaché. Men heeft op deze vraag, welke de kern raakt der gansche machinatie, geen bescheid gekregen. Men is daarmee tevreden geweest.
De Quai d'Orsay gaf officieus te kennen dat de papieren, die Hearst 10.000 dollars waard achtte, die de Commercial Câble Cie weigerde over te seinen, waarvoor Hearst een journalist in dienst nam tegen 3000 francs per maand, niets geheims hadden. Men is ook daarmee tevreden geweest. De journalist is bij de Instransigeant ontslagen. De attaché werd berispt en zal carrière maken. Zij waren zoo vriendelijk om in deze spionage-zaak als stroopoppen en zondebokken te figureeren. Doch niemand kent den naam van den hoogen regeeringspersoon die in dit drama, dat zoo belachelijk verkluchtigd is, de touwtjes trok. Ook daarbij legt de publieke opinie zich neer.
Eén ding is duidelijk: met een minimum goeden wil had het document niet naar Amerika kunnen vertrekken. Toen de Commercial Câble Cie weigerde het stuk te seinen zonder vooraf Buitenlandsche Zaken te raadplegen, telefoneerde Horan het naar Londen, van waar men het kabelde naar New York. Wat deden opdat moment de fameuze luisterposten der Parijsche politie?
***
Amerika is geïrriteerd. Wijl de irritatie der Yankees sedert ettelijke jaren (vooral sinds den vrede...) chronisch werd, is dit niets bijzonders. Hoe echter zal Engeland denken over het geval?
Zooals ik zei, is de geheele storm, en met bewonderenswaardige handigheid, ontketend tegen de herleving der Entente Cordiale, en de samenloop der omstandigheden wilde, dat juist op 14 October deze ‘hartelijke verstandhouding’ haar vijf en twintigste verjaardag zou vieren - de zilveren bruiloft tusschen Engeland en Frankrijk, de eerste Europeesche naties die in 1903 een permanent arbitrage-verdrag sloten. Niemand heeft aan dezen jaardag herinnerd behalve Sir Thomas Barclay, de hardnekkige apostel der Entente Cordiale, die dezen 14en October ‘den belangrijksten datum in de geschiedenis van den vrede en in de geschiedenis van Frankrijk en Engeland’ noemt. Twee volkeren, die elkaar sinds eeuwen bekampt hadden in alle werelddeelen, twee volkeren die een diplomatieken krijg voerden in Marokko en in Egypte, twee volkeren die nog in 1898 - naar aanleiding van Fachoda - op 't randje van een oorlog waren, twee ‘erfvijanden’ maakten schoone lei. Men praat aan weerszijden van het Kanaal niet meer over deze oude wrevels, en Frankrijk erkende Engeland's suprematie ter zee, welke het sinds de koningen bestreden had.
Van een Duitsch en Amerikaansch standpunt, van een Hearst-standpunt, zijn zonder twijfel deugdelijke argumenten aan te voeren tegen de Entente Cordiale, of tegen hare herleving. Het is zeker dat Engeland op het punt gestaan heeft zijn eigen weg te gaan, gelijk het ten gerieve der Yankees zijn bondgenootschap met Japan opzei. Het is even zeker dat Engeland zich ten opzichte van Frankrijk bedacht heeft. En dit is noch naar den zin van Amerika, noch naar den zin van Duitschland, noch naar den zin van Lloyd George en Ramsay Macdonald, noch naar den zin van invloedrijke stroomingen in het Fransche gouvernement. Dit is de eenige oorzaak van de occulte medewerking welke Hearst ontmoet heeft in Fransche regeeringskringen.
Het is de vraag slechts of Engeland, dat een hernieuwing der Entente Cordiale wenscht, anders kan handelen, gezien zijne vitale belangen, waaraan Lloyd George en de Labour Party maling hebben. Het is de vraag of Frankrijk, gezien zijn vitale belangen, waar de socialisten geen hand voor omdraaien, anders kan handelen ondanks tegenwerkende invloeden op den Quai d'Orsay. Het is de vraag of tusschen Engeland en Amerika, tusschen Frankrijken Duitschland, een ‘schoone lei’ mogelijk is. Want Amerika en Duitschland hebben zoovele en zoo essentieele en zoo onvervulbare desiderata op hunne lei. Het is de vraag of de macht der feiten Engeland en Frankrijk niet zal dringen, vroeg of laat, tot een hernieuwde Entente Cordiale, waaraan zij zich sinds 1918, tot meerdere onrust in Europa, met geweld trachtten te onttrekken.
Ik zou op de eerste vragen neen, op de laatste ja willen antwoorden, wanneer stelligheid bij deze kwesties, die verborgen liggen in de toekomst, niet vermetel ware. Maar ik ben er van overtuigd dat alle activiteit van Hearst en Cie, zelfs al hield zij zich binnen het geoorloofde en moreel verdedigbare, op dit gebied ongunstig, onverkwikkelijk, verdacht en verderfelijk is.
[verschenen: 23 november 1928]