In den nacht
Parijs, 20 Augustus [1928]
Painlevé, iemand die alle treinen mist, overal zijn wandelstok, paraplu of hoed vergeet, alle afspraken mankeert, met een onthutst zuigelingen-gezicht, dat de karikaturisten onbarmhartig exploiteeren, door de wereld gaat, en tegen alle lampen loopt, Painlevé heeft een idee gehad.
Na duizendmaal bewezen te hebben dat men een groot wiskundige kan zijn en tegelijk een fantast, een maanzieke, een stumper, het type van den verstrooiden professor, bezweek hij voor een kinderlijke inblazing welke alle vorige in naïeviteit overtreft. Het was werkelijk een idee, een lumineus idee, dat alleen kan opkomen in het hoofd van iemand die leeft in de vierde en vijfde dimensie, voor wie de aarde en de rest bestaat uit geometrische punten. Hij maakte bekend dat hij voornemens was een wetsvoorstel in te dienen, waarbij de naam van zijn ministerie van Oorlog veranderd zou worden in ministerie van Vrede.
Is het niet roerend? Had Kellogg zoo iets kunnen droomen toen hij het Pact voorlegde aan de volkeren der wereld? Iedereen maakte zijn voorbehoud. Om te beginnen Amerika. Iedereen wilde teekenen, maar de handen vrij hebben, waar het zijn profijt of zijn veiligheid gold. Behalve Duitschland. Iedereen, behalve deze pacifieke natie, onderhandelde om zich in het net, waarmee men Mars, de god des oorlogs, ging vangen, een paar mazen te reserveeren waardoor hij desnoods zou kunnen ontsnappen, zelfs Frankrijk. En volkomen terecht. Coolidge zei: ‘Als zij die het Pact tekenen er zich aan houden, zal het voor de menschheid een der grootste weldaden beduiden.’
Als! Maar President Coolidge zei in hetzelfde toespraakje: ‘dat de U.S. een leger en een vloot zullen handhaven, gebaseerd op wat zij beschouwen als de eischen der landsverdediging.’ Hij onderstreepte zelfs: ‘Wie zich aan dien plicht onttrekt, stelt zich bloot aan de verachting zijner medeburgers, aan den spot der vreemdelingen.’ Hij schaamt er zich niet voor, hij gaat er groot op. Ook de eerste Lord der Engelsche Admiraliteit liet rondseinen door een vertegenwoordiger der United Press: ‘Een der voornaamste verdiensten van dit Pact is dat het ruim genoeg geconcipieerd werd om de onderteekenaars niet te veel te binden.’ Terwijl iedereen den oorlog verdoemt, doet iedereen alsof hij morgen kan uitbreken. Behalve Duitschland natuurlijk. En behalve Painlevé.
Of ze hem verachten, weet ik niet, maar de humoristen zijn op Painlevé's idee aangevlogen met spot van het zwaarste kaliber. Als hij zijn ministerie van Oorlog wil veranderen in ministerie van Vrede, waarom zouden wij dan voortaan niet spreken van vredesbodem in plaats van oorlogsbodem? Over vredesammunitie, vredesbuit, vredesbegroting, vredescorrespondent, vredesfakkel, vredeswees, vredesgevaar, vredeskreet, vredesmoed, vredesramp, vredeswee? Waarom zouden wij onze krijgsscholen niet noemen vredesscholen? En praten van vredesmuziek, vredesplicht, vredesrusting, vredestucht, vredesmaterieel, vredestuig, vredesbende, vredeskrediet, vredesdaad en vredeswinst?
Er verliep geen etmaal of het lumineuse idee was een belachelijk idee geworden en Painlevé moest het desavoueeren onder het geschater van allen die zich met hem plegen te amuseeren. Het was simpel als de appel van Newton of het ei van Columbus, maar voor dezen keer absoluut onbruikbaar. Alleen reeds de gedachte om het begrip oorlog te schrappen uit de taal, uit de gewoonten, uit de militaire paperassen, stond gelijk met een revolutie in de hersenfuncties, zooals men er nooit een gezien had. Doch wanneer men het begrip niet kan uitwisschen, hoe wil men dan het ding weren dat door het begrip wordt voorgesteld? Wanneer een streep door den naam ‘Oorlog’ niet alleen reeds voor de hersenfuncties maar voor het alledaagsche leven der naties een omwenteling betekent, die iets volmaakt nieuws is op deze planeet van catastrofen, hoe zal men dan het feit ‘Oorlog’ ontwijken? Want de dingen bestaan niet omdat ze een naam hebben, maar ze dragen een naam omdat ze bestaan. Het is even logisch en even afdoend om de mazelen, de bof, de cholera, de typhus of de verkoudheid buiten de wet te stellen, als om verdragen te teekenen tegen den Oorlog en alle microben die hem kunnen verwekken en onderhouden hun gang te laten gaan op het ministerie van Vrede.
De humor is dikwijls even diepzinnig als de filosofie. Hij heeft in ieder geval het voordeel dat men lacht, terwijl anderen zich misschien kwellen. De Franschen moeten op Kellogg en Coolidge de indruk maken van hoogst lichtzinnige, oneerbiedige, onbehoorlijke wezens. Het idee van Painlevé om een ministerie van Vrede te beheren, is inderdaad zóó komisch, dat ik mij afvraag of de onnoozelheid van een mathematicus een dergelijken omvang kan aannemen zonder dat hij het expres doet. Of het geen wiskundige grap was om de menschen aan het verstand te brengen, even duidelijk als Coolidge en de Lord der Admiraliteit, maar vermakelijker, dat men onderhandelt, dat men teekent, dat men de verdragen respecteeren zal, doch dat de heele zaak bij het oude blijft en dat er niets veranderde?
De Engelschen gaven een gentle hint die mij deed denken aan het artikel dat ik een half jaar geleden schreef en titelde ‘Boven de verdragen’. Ik beschouwde het Pact in zijn verband met vliegmachines en gassen. Zij gaven een gentle hint met dezelfde strekking en op hun manier. Dit wil zeggen, niet als clowns, zooals Painlevé, maar als vrije, zelfbewuste natie. Veertien dagen voordat het Kellogg-Pact geteekend werd te Parijs, beelden zij zich in dat Londen uit de lucht wordt aangevallen door talrijke escaders die komen aangevlogen uit Oostland. Ik zweer u dat Frankrijk gaarne soortgelijke manoeuvres houden zou boven de Ville Sirène, doch niet durft uit vrees voor de universeele reprobatie. Blaam in de eerste plaats van Painlevé, den minister van Vrede, van Herriot, die zich op de verjaardag van de oorlogsverklaring van Duitschland door den Keulschen burgemeester zonder wenkbrauw-fronsen laat zeggen dat Frankrijk de gelegenheid heeft om het Duitsche hart te winnen, - alsof men Frankrijk ik weet niet wat voor gruwelen, inbraak en inbreuk te vergeven hadde. Blaam van den citoyen Léon Blum, leider der Fransche socialisten, die op het Brusselsch Congres der S.D.A.P. zijn Duitsche collega's overtroefde door de ontruiming der Rijnoevers te eischen en de Anschluss. Er zijn dagen dat men met schrik pro-Fransch is, wanneer men merkt hoeveel miljoenen Franschen anti-Fransch zijn. Blaam dus van alle socialisten, radico-socialisten en communisten, meer dan de helft van het volk.
Doch méér dan blaam, reprobatie van Amerikanen, Engelschen en alle mogelijke Oostlanders over de zenuwachtigheid, de prikkelbaarheid, de achterdocht, de hersenschimmen, het militarisme van Marianne. Hoe Parijs verdedigd zal worden tegen luchtoffensieven zal men dus bestudeeren, wanneer de vijandelijke escaders boven de stad zijn. Gelijk men gasmaskers zal fabriceeren en distribueeren onder de Parijzenaars, die een besproeiïng met diphenylcyanoroarsine, of iets wat er op lijkt, overleefd hebben. Zo gebeurde het ook in 1914. Gelukkig waren er toen overlevenden, wat nu niet vaststaat.
Men benijdt dus de Engelschen, aan wie het veroorloofd is zich te herinneren en te voorzien, men bewondert ze, in de vage hoop dat ook de Fransche attachés iets leeren van het wapenspel. Niemand denkt eraan dat Frankrijk Oostland zou kunnen zijn, want de Franschman kent ter wereld slechts één Oostland, en al zijn beschikbare aandacht, alle vermoedens van mogelijkheden worden door dat Oostland opgeslorpt. Men benijdt echter niet alleen den Britschen durf maar ook een zekere onbeschaamdheid, welke zij in hun realisme hebben tentoongespreid. Want hun verbeelding van Londen, dat aangevallen wordt uit de wolken, bevatte eene nuance die boekdeelen sprak voor den Franschen critischen zin. Twee minuten nadat het ultimatum van Oostland onaannemelijk geacht werd, begon het lucht-offensief, begon de moord, de verdelging van deze roman à la Jules Verne, à la Wells. Twee minuten; dat is honderd-twintig seconden. Zegt u dit niets?
In die twee minuten vat de Fransche sens commun samen wat de common sense van Albion erin heeft opgehoopt: het failliet van alle Kellogg-pacten, van alle Arbitrage-hoven, van alle Locarno's, en op de koop toe, en bovenal, de nutteloosheid van den Volkenbond. Waar blijft gij met deze schoone illusies bij een hypothese van twee minuten, die zouden liggen tusschen het verstrijken van het ultimatum en de eerste, de beslissende oorlogsdaad? Bondgenootschappen, convenanten van Genève, pacten van Washington of Parijs, arbiters van Den Haag, internationale sancties of represailles, en alle te mobiliseeren schrijfmachines, telegrafische of radio-telegrafische verbindingen van alle diplomaten zinken tegenover deze twee minuten terug in het niet, waaruit zij ontstonden.
Dat is de Fransche consequentie uit Engelsche promissen. Ze is niet vroolijk op den vooravond van de apotheose der pactomanen Briand en Kellogg voor wie de gebruikelijke hoerahs opgaan langs de straten en in de kranten. Men vindt de Engelschen zelfs welwillender dan redelijk schijnt. Wie waarborgt hun dat Eastland hun twee minuten zal gunnen? Wie zegt dat een ultimatum aan het lucht-offensief zal voorafgaan? Conclusie: een pact kan geen kwaad en laten wij doen alsof wij eraan gelooven, net als alle anderen. Maar pact of geen pact: de natie die er op een gegeven moment niet voor terugdeinst om den oorlog te voeren volgens zijn oorspronkelijk karakter van uitmoording, afslachting en vernietiging, en niet als een meer of min gehuicheld spel dat men speelt volgens overeengekomen regels, deze natie is de facto meesteres over alle landen waar een Painlevé zich paait met ministeries van Vrede. Want geloof me: als deze groote geleerde humor heeft, dan is het onvrijwillig en zonder de minste opzettelijkheid. Voor hem, en dat is het ongeluk, staat het Kellogg-Pact als een paal boven water.
Het volgend jaar zal men bijwonen hoe dienstweigeraars, anarchisten, antimilitaristen, ontwapenaars en ideologen van elk slag, zich met instemming van Painlevé beroepen op het pax pact. Alleen Angel-Saksers en Saksers zijn immuun tegen nobele ideeën. Zij zullen er zich wèl voor wachten om ze in practijk te brengen. Maar Frankrijk, heeft Jaurès gezegd, de socialistische Manitou, die men naar het Panthéon droeg in plaats van hem over de grens te zetten, ‘Frankrijk is de Christus der naties!’ Frankrijk offert zich voor het heil der menschheid, Frankrijk beklimt de Golgotha! Dit is even verwaten als stompzinnig. Zulke opvattingen zijn even gevaarlijk als welk pangermanisme of panslavisme ook. Het zijn woorden van een mensch over wie geschreven staat dat het beter voor hem ware om met een molensteen aan den hals in de diepten der zee geworpen te worden. Hij leidt anderen in verzoeking en zijn eigen land naar het verderf.
Prettige wereld, waar men geen uitkomst meer bespeurt, noch door goedheid, noch door geweld. Waar alles op zijn kop staat. Waar men leeft en niet anders leven kan dan met eene mentaliteit van cataclysme. De dood van één mensch is een drama, de dood van een millioen menschen is statistiek, schreef tijdens den oorlog een sarcastische auteur. Zonder dat men er zich rekenschap van geeft en zonder dat men er zich tegen verzet, heeft de catastrofale mentaliteit zich kunnen voortplanten in het dagelijksch bestaan. Men riskeert op klaarlichten dag en in 't hartje van Parijs zijn leven méér dan een eeuw geleden in Calabrië, dat een fameus nest was van roovers en bandieten.
Ik spreek niet over de auto's, die elke week het aantal slachtoffers maken eener gemiddelde aardbeving, mijnontploffing of scheepsramp, waarvoor de staatshoofden elkaar condoleantie-telegrammen sturen. Ik begrijp er niets van dat iemand met zorg zijn wagen poetst, zich op z'n zondagsch aankleedt, om een paar kilometer verder te verongelukken. Maar per slot van rekening is dat een persoonlijk geval, waarbij men tot op zekere hoogte baas blijft van zijn eigen lot. Ik spreek ook niet over de chauffeurs die een mensch taxeeren als een kat en een hond. Zij rijden bij honderden, maar met een beetje overleg kan men ze ontglippen. Men waagt zijn leven minder op een tocht door de Stille Zuidzee dan op een wandeling door Parijs, dit is een uitgemaakte zaak. Als ik Parijs vergelijk met Calabrië is het zelfs niet om de boeven en bandieten. Dat is altijd zoo geweest en ze lieten u altijd een kans op verdediging.
Doch er zwerven in Parijs een onnoemelijk aantal gedesequilibreerden in wie iets onnaspeurlijks defect raakte en die juist verstand genoeg overhielden om een onherstelbare stommiteit te doen. Het is een troep onverantwoordelijken, samengekomen uit alle landen van Europa, in Frankrijk binnengelaten zonder papieren, zonder een cent op zak, wier hersens gebiologeerd worden door eene onvoorzienbare en altijd idiote daad. Zij slaan iemand met een stok de kop in ‘omdat het gezicht hun niet beviel’. Zij schieten iemand neer, omdat zij hem zonder de minste reden houden voor een medeminnaar. Zonder eenige oorzaak trekken zij een revolver en mikken op de voorbijgangers. Zij lichten een winkella en vermoorden de winkelierster voor een paar dubbeltjes. Zij gaan bij een juwelier binnen, vragen een steen te zien, leggen den eigenaar neer, barricadeeren zich in het magazijn, moeten belegerd worden, en lossen dozijnen schoten naar de volle straat, voordat zij sneuvelen onder de kogels der agenten. Of zij springen uit de vijfde verdieping te midden der menigte.
Deze oncontroleerbare, ogenschijnlijk inoffensieve monsters, dit soort van bezetenen, gevoegd bij de auto's en de chauffeurs, onderhouden een permanenten staat van paniek en fataliteit. In elke Fransche krant vindt men staaltjes van hun excessen, welke u kunnen wachten op elken straathoek. De geest der statistiek is door deze waanzinnigen gevaren. Maar het merkwaardigste is dat men hun evenbeeld, en tot in zekeren graad hun verdediging, of minstens hun verklaring, vindt in de moderne litteratuur, die krioelt van zulke zwakkelingen.
Zoo las ik onlangs een roman waarin de hoofdpersoon een medereiziger uit het portier van een trein-coupé werpt zonder andere aanleiding dan nieuwsgierigheid om te weten wat voor indruk deze daad zal nalaten op zijn consciëntie. Ware ik wetgever, ik veroordeelde zulke boeken tot den brandstapel en misschien zelfs den auteur. Want dit geval heeft niets vreemds en niets exceptioneels in de moderne psychologie. Men kan er ook van overtuigd zijn dat het in den troep der talloze onevenwichtigen of aspirant-onevenwichtigen een navolger zal vinden die op zijn manier en ten koste van een argeloozen passagier gaat experimenteeren met zijn geweten.
Het is inderdaad een zonderlinge wereld. Het gerucht heeft gelopen dat Stresemann bij gelegenheid van het Kellogg-Pact het Legioen van Eer zou krijgen. Een proefballonnetje, evenals het ministerie van Vrede. En waarom Poincaré of Briand het IJzeren Kruis niet? vroeg een blad. Waarom niet het orde-teeken dat het graf eert van den Onbekenden Soldaat, op Stresemann's borst? Waarom bij deze gelegenheid niet de wapens laten presenteeren door de compagnie bedolven soldaten wier bajonetten bij Verdun nog boven de grond uitsteken? Waarom bij dit feest niet de klok geluid van het groote knekelhuis der driehonderd duizend dooden van Douaumont?
Wanneer Kellogg optimist is (en laten wij aannemen dat hij zelf tenminste in zijn pact gelooft) zal hij het blijven, want het optimisme is een gave. Maar in de atmosfeer van Parijs zal hij het niet worden. Nooit.
[verschenen: 22 september 1928]