Arc-en-Ciel
Parijs, 13 Augustus [1928]
Een vliegenier op zijn doodsbed, de ongesloten oogen gericht naar verten die men niet meer volgen kan, het strakke gelaat veredeld door de laatste trekken der overwonnen smart, dat is door het contrast der twee uitersten, waarvan het eene ligt in het firmament, het andere in een hospitaal-kamertje, een der aangrijpendste schouwspelen die men zien kan. Zoo was in de witte lakens Drouhin, welke het vermorzelde lichaam verborgen tot het hoofd. Maurice Drouhin, houder van een dozijn records, die jaren lang gevlogen heeft tusschen Parijs-Amsterdam; die zijn firma verliet voor een grootere vaart; wiens laatste woorden waren voor Couzinet, zijn constructeur: ‘Ik ben naar den bliksem; maar houd moed, jij, je hebt de toekomst voor je. C'est ça l'aviation...’
De Regenboog, die den Oceaan zou oversteken, viel te pletter bij een zijner laatste proefvluchten. Men had den middelsten der drie motoren, welke 320 H.P. ontwikkelde, op wensch van Drouhin vervangen door een motor van 500, en deed vijftig meter boven den grond snelheidsmetingen. Aan boord bevonden zich Drouhin, de ingenieur Gianoli, de radiotelegrafist Manuel en de machinist Lanet. Le Brix, de navigator, was door een samenloop van omstandigheden te laat gekomen om mee op te stijgen. Couzinet, de uitvinder van het toestel, wachtte op Le Brix aan wien hij iets te vragen had, en het was de eerste keer dat hij niet meeging.
Na een kwartier gevlogen te hebben, in een tempo van 240 kilometer per uur, begonnen de vleugels plotseling te klapperen, en de ooggetuigen die beneden chronometreerden, schatten de fladderingen der wieken op anderhalven meter. Zij braken niet, ondanks deze fantastische vleugelslagen, welke deskundigen voor onmogelijk hielden en die zelfs voor een draagwijdte van 27 meter enorm zijn. Integendeel: de machine stijgt kaarsrecht omhoog tot honderd vijftig meter. Daar stopt Drouhin eensklaps zijne drie motoren. Was het een fout, was het de laatste kans op redding? Wie weet in zulke oogenblikken, en met een instrument dat men nog onvolledig kent, wat kruis of munt is? Het vliegtuig herneemt zijn horizontale positie, maar het begint te deinen, het wappert, het helt op de rechter-vlerk, het verliest zijn snelheid, het valt als een blad, het ploft op den grond waar een motor wordt afgerukt, het bonst omhoog, het kwakt weer neer, en bij dezen laatsten stuip blijft het liggen als een stapel afbraak, naast een hangar.
Onder het puin vindt men den machinist onthoofd, den ingenieur en den radiotelegrafist bewusteloos. Drouhin, die geen moment buiten kennis zal raken, met verbrijzelde armen en beenen, met inwendige kneuzingen, met talrijke wonden over het gansche lichaam, met half afgepletten voet, doch met ongeschonden hoofd. De dokters, altijd hopend, amputeeren hem een been. Op de operatie tafel zei hij, met een zwaren zucht van spijt: ‘Je ne volerai plus’ - ik zal niet meer vliegen. Pas den volgenden nacht verscheidde hij, zonder schok glijdend van leven tot dood, helder tot het andere leven hem greep. Aan zijn bed stond Couzinet, in tranen.
Zoo eindigde de Regenboog, die op de Luchtvaart-tentoonstelling door zijn nieuwen vorm en nieuwe kwaliteiten de aandacht trok der Duitsche ingenieurs. Zonder twijfel heeft de centrale motor van 500 paards hem uit zijn evenwicht getrokken, dat op mindere tractie berekend was. Dat is een dier onvoorzichtigheden tot welke moed en vertrouwen ons dagelijks noodigen. Maar ‘What is in a name?’ zou Shakespeare gevraagd hebben. Was de naam Regenboog te vermetel ten opzichte der donkere krachten van het lot? Sinds oertijden beduidt Regenboog de verzoening tusschen de aarde en het uitspansel, den mensch en het cosmische geweld, sinds menschenheugenis ziet men hem als brug tusschen de aarde en de goddelijke wereld, en waar hij opgaat, draagt hij het stralende teeken van vrede en harmonie. Is deze tijd nog niet gekomen? Hoever staan wij nog van het einde der worsteling? Wanneer zal het zinnebeeld zijn omgezet in werkelijkheid?
Als ik schrijf over een ongeluk dat après tout een gemengd bericht is, doe ik het wegens de lessen. Al de tragiek, al de schoonheid, al het heroïsme onzer beschaving ligt in de gemengde berichten. Duizenden offeren zich, opdat de anderen verder gaan tot het doel, van welks sublimiteit men zich misschien nauwelijks bewust rekenschap geeft, maar die in aller diepste binnenste, van ingenieur tot machinist, de gedachten beheerscht. ‘C'est ça l'aviation’ zegt Drouhin en sterft met een trotsche gerustheid, zonder andere klacht dan zijn afscheid van de vleugelen. Welk een onderwerp voor een dichter, die gelijk in Grieksche eeuwen, bekroond zou worden op Olympische Spelen! Welk een onderwerp wanneer er nog dichters bestonden om over andere dingen te zingen dan hunne migraines en de vier jaargetijden! Welk een voorbeeld!
En René Couzinet, de eerste constructeur der jongere generatie, de opvolger van Blériot, Latham, Voisin, Farman, staat klaar om van voren af aan te beginnen. Kelderen en er boven op komen, luctor et emergo, zoals de Zeeuwen op hun wapenschild schreven, worstelen en boven de golven te drijven: men denkt dat dit een eigenschap is van de Nieuwe Wereld. Men praat van het oude, vermoeide Europa. Deze Couzinet, vier en twintig jaar, studeerde op een beurs van de Ecole des Arts et Métiers, onze Delftsche polytechnische, die ingenieurs kweekt. Men moet hem gezien hebben om goed te weten wat een roeping zijn kan, om te beseffen hoeveel geestelijke waarden een ingenieur kan vertegenwoordigen. Hij behoort tot de typen in wier aura toewijding, enthousiasme, vertrouwen aanstekelijk zijn. Hij had alle plannen van zijn vliegtuig klaar, toen hij als reserve-officier van een luchtvaart-regiment aanwezig was bij de aankomst van Lindbergh. Iedereen verkeerde dien avond in een toestand van halven waanzin en men kan zich den gemoedsstaat voorstellen van een jongen uitvinder, die de plannen heeft, doch geen cent om ze te verwezenlijken.
Toen hij van Le Bourget terugkwam in zijn hotel was hij zóó van streek, dat de hotelhouder hem op staanden voet de helft van zijn fortuin aanbood: vijftig duizend francs. Het was een hotel waar hij toevallig verzeilde (Sphinx Hôtel op den Boulevard Magenta) zooals men doet wanneer men een onderdak zoekt, en waarvan de eigenaar toevallig als stuurman bij de luchtvaart gediend had. Met vijftig duizend francs echter construeert men geen Oceaanvliegtuig en het geluk wilde, dat de uitvinder nog naief genoeg was om daaraan niet te denken. Hij accepteert de som en gaat aan de arbeid. Maar een millioen was noodig, zelfs meer dan een millioen; en hoe vindt een jonge man een millioen voor een idee, een hersenschimmig idee? Geen aalmoezen, vooral geen aalmoezen gebaseerd op sentimentaliteit of medelijden! Een groote krant bood aan om een openbare inschrijving te houden; het aanbod werd afgewezen, omdat de uitvinder niet wilde steunen op blinde, anonieme edelmoedigheid. Wanneer er een vliegtuig moest zijn, het zou voortkomen uit een gemeenschappelijk begrip van de zaak, van menschen die precies wisten wat ze deden.
Utopie? Neen. Wat men in dezen tijd voor onbestaanbaar zou houden, wat thuis hoort in de middeleeuwen, gebeurde in de lucht van Parijs, dat elken dag met milliarden smijt: Een paar vrienden van Couzinet, onder wie een journalist, die de actiefste was en Sénèque heet, constitueerden een soort van bedel-orde in dienst van een Oceaan-vaarder. Het geheele land werd afgetrokken. Bretagne, waar Couzinet geboren is, werd in alle richtingen doorkruist. Iedereen gaf. Het gemeente-raadslid, de veldwachter, de kruidenier, de pastoor, de boer, de postbode. De een gaf à fonds perdu, de ander voorloopig. De anderen werden terugbetaald met het geld der eenen, terwijl het werk doorging.
Arc-en-Ciel! Regenboog! Welk een verrukking, welk een toover ligt er besloten in dit woord, dat van kust tot kust reikt, van wereld tot wereld, over de afgronden, boven de stormen. Hoeveel geheime energie moet er vlammen in een man om met bedragen van tien, twintig en honderd francs een millioen bij elkaar te krijgen zonder dat er in de kranten van gekikt wordt. Het wonder geschiedde: Binnen een jaar na Lindbergh's aankomst vloog de Arc-en-Ciel voor den eersten keer (8 mei), het eerste vliegtuig dat geschapen werd uit een gemeenschappelijk en spontane geestdrift, zooals men zeven eeuwen geleden kathedralen bouwde, penning voor penning, ontsproten uit een geloof.
Couzinet bezielde niet alleen, en in alle stilte, de menigte van tienduizenden schenkers, hij bezielde vaklui en 'veteranen' als Drouhin (zevenendertig jaar) en Le Brix. En zij zouden uitvaren, wanneer alles gecontroleerd was, weer of geen weer, zij zouden zweven boven alle meteorologie, boven alle toevalligheden, want de Oceaanvlucht zou niet meer zijn een sportieve daad, afhankelijk van een aantal onzekerheden en inponderabilia, doch de mogelijkheid, de werkelijkheid van elke minuut. Daarvoor borgen de vleugels zeven reservoirs, daarvoor kon men door de vleugels heen naar elk der motoren wandelen en repareeren wat desnoods defect raakte, daarvoor kon hij langs de Azoren en de Bermuden stevenen met een omweg van 800 kilometer.
Al deze hoop werd vernietigd. Er vallen iederen dag vliegtuigen. Men begint daartegen gehard te worden. Maar dat de Arc-en-Ciel te pletter stoot, is wat anders. Dit doet het leven een ondeelbaren tijd stilstaan. Dit heeft door de bijkomstigheden iets legendairs, iets mythologisch, iets Icarisch. In dezen geest heb ik gepelgrimd naar het stoffelijk overblijfsel van Drouhin, die geciteerd mag worden op het dagorder der menschheid. C'est ça l'aviation. Dat Couzinet ontsnapte, is een geluk, een waarborg. Ik zou willen zeggen een wenk, omdat dit mijn intieme overtuiging is. Maar nooit meer zal een avion geconstrueerd worden met de penningen der eenvoudigen, der geloovigen, en ook dit verdiende geciteerd te worden bij dagorder. De volgende Regenboog wordt gebouwd met regeringssteun.
[verschenen: 15 september 1928]