Onze dwaasheden
Parijs, 16 Juli 1928
Na Régine Flory, die in een Londensch hotel een drankje nam, na Claude France, die de gaskraan openzette, Jenny Golder, die thuisgekomen van een middag winkelen, tot haar secretaresse zegt: ‘Kijk eens even daarheen’, een paarlemoeren revolvertje neemt, het speelgoed-dingetje, waarin alle kleuren spelen van zon en zee, aan de borst zet, aftrekt, en languit over haar bed, dood neervalt.
Daarvoor kwam ze dus acht jaar geleden uit Australië met haar enorme zwarte oogen, haar grootste geheim. Ze kende geen woord Fransch en wist zich te laten engageeren als figurante in een revue, welke heette ‘Parijs dat jazzt’. Zij debuteerde bijna anoniem in een groep gracieuse vrouwen, die de ‘badplaatsen in de mode’ voorstelden. Zij behoorde echter tot de zeldzamen welke men onder duizenden herkent, omdat zij al het onuitsprekelijke van het genie wist te leggen in haar glimlach, in haar beroemde knipoogje. Dit was weinig, doch dit was voldoende, wijl in dat weinigje het geheele vrouwelijke mysterie geconcentreerd lag. Het volgend jaar verscheen zij reeds als partenaire van Maurice Chevalier. In 1922 had zij de hoofdrol in de Folies-Bergère, waar zij dwars door het witte bioscoop-doek springend een harer meest fameuze entrées deed. Kort daarna maakte zij eene Europeesche tournée, toegejuicht in Londen en in Rome, zingend in het Fransch, Engelsch en Italiaansch, terugkeerend als internationale ster. Overal bewees zij, wat ze zong: ‘Y a pas beaucoup d'hommes qui résistent à ça’, ‘er zijn niet veel mannen die daar tegen kunnen.’ In 1926 lanceert ze in een revue, waarover ik u enkele notities stuurde, de black bottom, en gij weet welk een fortuin deze dans maakte. Niemand kon daartegen, mannen noch vrouwen.
Alles trouwens wat Jenny Golder deed was aanstekelijk. Zij had een uitbundig temperament, dat voortkwam uit een exuberante gezondheid. Zij verfoeide demi-teintes. Wat zij zong, danste, knipoogde, glimlachte, was cru, ronduit, spontaan, direct, bruisend van levensvolheid en onweerstaanbaar. Niemand kon vermoeden dat zij danste op het slappe koord en boven een afgrond welken zij aan zich zelf verborg. Doch hoevelen vermoeden en voelen de grenzelooze wanhoop welke, onder een mom van vreugde, krijt uit de muziek der laatste twintig jaren, en uit alles wat wij ‘amusements-kunst’ noemen?
De eene week een financier, op het toppunt zijner macht, die zich zonder schijnbare reden uit zijn vliegtuig wringt en aan het einde van een stralenden dag zich te pletter stort op de zeegolven; de andere week een geadoreerde actrice, op het hoogste van haar roem, een actrice die volmaakt gezond is en sportief, die niet drinkt, vroeg opstaat, hard werkt, geen enkel verdoovingsmiddel gebruikt, plannen maakt voor het volgend seizoen, vroolijk is tot de laatste minuut en plotseling, terwijl de zomerhemel blauwt en het Parijsche leven onder haar vensters jacht, haar paarlemoeren revolvertje grijpt voor een onherroepelijke daad, - dat is meer dan genoeg om eene uitgelaten stad een oogenblik filosofisch te stemmen. Wij hebben een instinct dat ons zelfmoordenaars doet beschouwen als deserteurs en ons medelijden tegenover hen is altijd gepaard aan een zekere verachting. Wij hebben een ingeboren respect voor het leven en bij elk S.O.S. dat een medemensch uitstoot snellen allen die kunnen ter hulp. Voor elk menschelijk wezen dat in doodsgevaar verkeert zijn wij impulsief geneigd ons bestaan te riskeeren, zelfs al zouden wij een minuut tevoren een dubbeltje geweigerd hebben. Onder de Helden der Menschheid bevindt zich geen enkel zelfmoordenaar, en tot de meest grootsche daden wordt gerekend de geestkracht van Beethoven, die zijn kwaden engel overwon toen doofheid en ziekte hem beslopen in de bloei zijns levens, de standvastigheid van Napoleon, die het gif dat hij bij zijn nederlagen met zich droeg, niet gebruikte.
Al maakt echter het vrijwillig vertrek van hen, die zich supprimeeren om min of meer geldige redenen, onder alle omstandigheden den indruk van lafheid en van een smadelijke capitulatie, wij begrijpen hen tenminste, of wij meenen hen te begrijpen. Maar wat moeten wij denken van een Jenny Golder, van een Loewenstein, die zonder eenig motief, zonder een plausibele oorzaak, in een staat van compleet geluk, van onaangetast welvaren, de barrière overspringen welke wij allen eenigszins duchten? Voor welke absurde en ondoordringbare raadselen stellen zij ons! Want getuigt het niet van de grootste ongerijmdheid, dat van den eenen kant de wetenschappen zich uitsloven om het menschelijk leven met eenige lustrums te verlengen, terwijl van den anderen kant normaal georganiseerde wezens, leven noch dood achtend, zonder reden de plaat poetsen en ons achterlaten met hun tergend enigma?
Moeten wij dr. Maurice de Fleury gelooven, een onzer modernste psychiaters, die eene speciale soort van menschelijke beklemdheid het diepst gepeild heeft, en tallooze candidaat-zelfmoordenaars wist te genezen? Hij beweert dat alle schijnbare oorzaken van den zelfmoord, waaronder de Europeesche en Amerikaansche statistieken eene daad plegen te registreeren welke ons tegen de borst stuit, op geen enkele realiteit berusten. Dat niemand zich van kant maakt wegens armoede, verloren processen, geld-verlies, hartzeer, uitspattingen, ziekten of tegenslag van andere soort. Dat dit hoogstens oorzaken zijn die een beker doen overloopen, welke tot den rand van een geheel verschillende bitterheid gevuld was. Dat niet dáár, bij deze toevalligheden, de genezing moet aanvangen, doch bij den oorsprong der kwaal, bij dien staat van zware beklemdheid, die supreme exaltatie der menschelijke emotiviteit, welke zich langzaam ophoopt, groeit tot zij onduldbaar wordt en breekt. Een staat die niet onvereenigbaar is met de hoogste activiteit, met een ongerept geluk. De medische terminologie noemt hen de cyclothymisten, lieden wier humeur een kringloop beschrijft. Zij vertoeven beurtelings op de hoogste trappen der energie, in de laagste regionen van walging en vermoeidheid. Zij stijgen en dalen, zonder eenig waarneembare oorzaak, van het sterkste enthousiasme tot de drukkendste depressie. Bij elke evolutie wordt hunne obsessie heftiger. Tot eensklaps een brutale breuk aan het onverdraaglijke een einde maakt.
En dit alles is meer dan psychologie, meer dan speculatieve beredeneering van den innerlijken mensch, meer dan zuivere theorie. Het heeft zelfs practisch nut. Het leert ons b.v. dat een financier zich niet noodzakelijkerwijze om financieele reden van het leven berooft, en dat degene, die, met deze gegevens der actueele psychiatrie voor oogen, de zaken kon volgen van den Belgischen bankier, niet alleen de mogelijkheid bezat om geen cent te verliezen in den beurskrach, welke menige ramp veroorzaakte, doch zijn vermogen naar believen en met gerustheid kon vermeerderen. Hij had slechts het boek behoeven te lezen (L'Angoisse Humaine) dat dr. Maurice de Fleury eenigen tijd geleden gewijd heeft aan de bijna onmerkbare doch doodelijke melancholie, die meer slachtoffers maakt dan men oppervlakkig zou denken.
Doch financiers lezen niet en Loewenstein ging prat op deze eigenschap. Hij had ongelijk, omdat un homme averti en vaut deux, omdat hij waarschijnlijk nog vliegen zou wanneer hij Maurice de Fleury geraadpleegd had. Maar lezen regeeringspersonen, maar lezen de hoofden van sommige ministeries aan wier beleid het leven is toevertrouwd van ondergeschikten die weerloos tegenover hen staan, lezen de bestuurders der luchtvaartmaatschappijen, die verantwoordelijk zijn voor het leven hunner passagiers? In Frankrijk niet; in Engeland niet; in Duitschland niet; in Italië niet; is het in Nederland anders?
Ik schreef u in mijn vorigen brief over het brandgevaar aan boord van vliegtuigen. Tijdens die week kwamen zes vliegeniers levend om in de benzine-vlammen. Gedurende de afgeloopen week verkoolden er drie, ongeteld de vier dooden en de twee zwaar-verbranden welke roosterden aan boord van een goederen-vliegtuig, dat varen ging tusschen Londen en Parijs. Zoo gaat het week aan week in alle hoeken van de aarde waar gevlogen wordt. Zoo gaat het sinds de mensch vliegt. En zoo is het afschuwelijke lot dat ieder die een vliegtuig bestijgt boven het hoofd hangt, bedreiging die door geen enkelen veiligheidsmaatregel voldoende kan worden geëlimineerd, of men de benzine bergt in de vleugels of elders, bedreiging waarvoor zelfs de automobilist niet beveiligd is: levend te verbranden als een fakkel.
Hoor nu het volgende verhaal en zeg mij of het niet eene zaak is om op te stuiven van verontwaardiging.
Sinds het begin van 1924 bestaat er een brandstof voor motoren welke beter en voordeeliger is dan benzine, die bovendien de onwaardeerbare eigenschap bezit van absoluut onontvlambaar te zijn, even onontvlambaar als water, en aan alle eischen welke een motor stellen kan, te voldoen. Zij bezit slechts één nadeel, een nadeel om bij te tandenknarsen: zij is géén bijproduct van de petroleum en zal, wanneer zij over de gansche aarde wordt ingevoerd, sommige almachtige trusts een afzetgebied ontnemen, waarbij deze trusts vitale belangen hebben. De uitvinder, de ingenieur Makhonine, ‘dissocieerde’ zijne brandstof die niet brandt uit de vette oliën, welke tot de bijproducten behooren der steenkolen, die elk land kan fabriceeren dat steenkolen bezit. En sinds 1924 dwaalt Makhonine met zijn uitvinding van het eene ministerie naar het andere dat bij zijne ontdekking betrokken kan worden: luchtvaart, marine, oorlog, verkeer. Sinds 1924 hebben proeven plaats die allen slagen, proeven waarop niet de geringste critiek vat heeft. Sinds 1924 wacht Makhonine op een regeeringsbeslissing welke zijne onbrandbare brandstof verplichtend moet stellen zoo niet voor het geheele motorische verkeer, dan toch voor de luchtvaart. Sinds 1924 ruïneert hij zich met proefnemingen. Sinds 1924 wachten zijn tegenstanders op zijn ondergang. Sinds 1924 verbranden er elken dag vliegeniers en passagiers in de lucht, eischt de benzine haar prooi.
Verdenkt mij niet van overdrijving en houdt alles voor mogelijk in de sferen der concurrentie. Op de bank en in volle vlucht, in langzaam tempo en in vollen gang, bij lage en bij hooge temperaturen, bij experimenten die 125 uren duurden, hebben motoren gewerkt met ‘Makhonine’. De motoren hebben zonder uitzondering hun summum gepresteerd. Onderzeeërs en torpedobooten voeren met de nieuwe stof. Uitstekende rapporten. Het eene gunstige proces-verbaal na het andere. Een stapel van goede getuigschriften. Bedenkt wat dit beduidt wanneer ik u zeg dat onderzeeërs, torpedobooten en koopvaarders met de uitvinding van Makhonine 90 pCt. kunnen sparen op het gewicht harer volumineuze Dieselmotoren. Maar de autoriteiten gaan onvergeeflijk, gaan misdadig voort met de luchtvaarders bloot te stellen aan den Moloch der benzine. Zij doen alsof de ‘brandstof’ welke zelfs uit bruinkolen bereid kan worden, niet bestaat.
Zullen de autoriteiten in beweging komen na de jongste proefnemingen, welke Donderdag 12 Juli plaats vonden op de baan van het Vélodrôme du Parc des Princes? Ik beschrijf u deze experimenten, bijgewoond door verscheidene vliegeniers, met de strikste objectiviteit. Het ledige reservoir eener automobiel werd gevuld met den ‘Carburant Makhonine’. Deze automobiel doet twaalf ronden in alle tempo's op genoemde baan. Na deze demonstratie pompt men uit het reservoir der automobiel een emmer van den carburant Makhonine. In dezen emmer dompelt men een wit-gloeiend gestookt ijzer zonder dat de vloeistof vlam vat. In denzelfden emmer dompelt men een spirituslamp verhit tot 1800 graden. De vloeistof brandt niet. In dien emmer werpt men vlammende lonten, zonder dat de vloeistol reageert. Men steekt een krant in brand en werpt den ‘Makhonine’ over de vlammen, welke onmiddellijk worden gedoofd. De ‘Makhonine’ is niet alleen onontvlambaar, hij is brand-blusschend.
Is dit afdoend, ja of neen? En is nog één land verantwoord, dat zijn vliegtuigen in de lucht zendt met benzine? Geen enkel mensch kan tegenover zulke resultaten onverschillig blijven.
Ik kan aan deze dwaasheden nog eene toevoegen, welke ontleend is aan een anderen diensttak.
De ingenieur J. Archer, wiens vindingrijke geest aan zijn land verschillende diensten bewees tijdens den oorlog, heeft een procédé bedacht waarmee de productie van electriciteit vijfmaal goedkooper wordt. Dit is geen illusie. Sedert zes maanden betalen de inwoners van het kanton Saint-Benin-d'Azy (département Nièvre) de kilowatt zes cents, terwijl de buren hem dertig cents betalen. Voor elke electrische installatie is echter eene autorisatie noodig van de administratie, en de inwoners van Saint-Benin-d'Azy, vereenigd in een syndicaat, hadden deze vergunning metterdaad gevraagd. Daar zij op zich liet wachten, richtten zij palen op, spanden zij draden, legden zij geleidingen aan, etc. Toen alles klaar was kregen zij bericht dat de vergunning geweigerd werd. En de verbeelding van humoristische auteurs moge soms geen grenzen kunnen, er bestaan gevallen waarin ze overtroffen wordt door de werkelijkheid. De Administratie berichtte aan den vertegenwoordiger der inwoners van het plaatsje, dat de vergunning niet verleend kon worden omdat het procédé J. Archer haar onbekend was!... en omdat de kostprijs van hoogspanningsstroom (6 cent) lager was dan die, welke het cahier des charges van concessionarissen (30 cents) voorschrijft! De ingenieur J. Archer, wiens bedrijf ondanks vijfmaal goedkoopere prijzen 33 pCt. winst maakte, zal zich in de rechtszaal te verantwoorden hebben wegens dit misdrijf. Voor de Académie des Sciences is deze week de grootste en machtigste electro-magneet in werking gesteld der gansche wereld (het gevaarte weegt 120 ton en verslond 9 ton aan koper), maar voor de meeste uitvinders blijft Frankrijk nog steeds het land waar Turpin in de gevangenis kwam en berooid stierf omdat hij het meliniet ontdekt had.
[verschenen: 18 augustus 1928]