Parijsche week
Parijs, 25 Juni 1928
Het tweede Internationale Tooneelfeest zal voornamelijk in herinnering blijven wegens een homerisch krakeel dat het deed losbarsten tusschen Firmin Gémier, directeur van het Odéon, komediant van de echte soort, die door één luid gesproken woord in een roes raakt, en Henry Bernstein, directeur van het Gymnase, schrijver van Le Secret, Samson, Judith en andere globe-successen.
Gémier opende de vijandelijkheden zonder er ook maar 't minst op verdacht te zijn. Bij het feestmaal, aangericht ter eere van het Joodsch Academisch Theater uit Moskou, hield hij een redevoering welke voegde in elk onmatig en onacademisch milieu, doch die voor publicatie alles behalve geschikt was. Hij roemde de grootheid der Soviets, hij prees de bezielende emancipatie hunner schouwburgen van alle bourgeoise en kapitalistische invloeden. Terwijl daar het tooneel herrijst uit deze dubbele slavernij en de poorten opent eener nieuwe toekomst, ligt het in Frankrijk gekluisterd aan de ketenen van financier en burgerman. Terwijl men in Rusland slechts bloei ziet, bespeurt men in Frankrijk slechts decadentie en verrotting.
Voor een staatsambtenaar (het Odéon is het tweede Theater der Republiek, de Comédie française het eerste) waren dit ongepaste woorden. Maar het is niet zijn chef, minister Herriot, beschermer der Soviets, die hem tot de orde zal roepen. Voor een directeur, die van het Odéon ondanks geenszins te versmaden subsidies een janboel wist te maken welke in het Fransche kunstleven niet de geringste rol meer speelt, waren dit onvoorzichtige woorden. Maar nogmaals: het is niet Herriot, de ‘warmbloedige huichelaar’ zooals Daudet hem etiquetteerde, die Gémier zal terechtwijzen.
Het was ook niet de eerste flater dien hij beging. Het vorig jaar kroop hij in flikflooiende bewondering, en in het kreupelste Duitsch, voor Max Reinhardt, die hem met soevereine minachting en in een onberispelijk Fransch antwoordde. Voor de Franschen echter zou deze les niet voldoende geweest zijn als de Odéon-directeur dezen keer niet de fout begaan had om over Henry Bernstein's stukken te spreken als ‘melodrama's’. Waar de anderen niet de energie vonden om een zaak te bepleiten welke tegenover een gedesorienteerden, karakterloozen en loslippigen tegenstander als Gémier verdedigbaar was, vloog Bernstein te wapen en de bewonderaar der Soviets kon werkelijk niet in betere handen vallen. Bernstein zal hem niet loslaten vóór dat de successie van het Odéon geopend is.
De opinies van Gémier hebben niet de geringste importantie, want een paar dagen later verkondigde hij precies het tegenovergestelde vanaf de tinnen van den Eifeltoren (als ik het hokje waar de draadlooze verzonden wordt zoo noemen mag) ter gelegenheid van de opening der Fransche paviljoens op de Rotterdamsche Tentoonstelling.
Doch die opinies zijn teekenend voor het tweede Internationale Tooneelfeest. Wanneer men het expres gedaan had zou men het festival niet voordeeliger hebben kunnen regelen voor het Russische prestige. Waar andere landen zich laten vertegenwoordigen met stroomingen, welke minstens een kwart eeuw oud zijn, Holland b.v. met Schakels van Heyermans - Louis de Vries als Pancras Duif -, Duitschland met Erdgeist van Wedekind, zenden de Russen hun nieuwste regisseurs. Zij sturen de Joodsche Academie bovendien het officieele Staatstooneel achterop en deze beide troepen, spelend ongeveer in denzelfden trant accentueeren het bestaan van een soort Soviet-stijl, welke een beweging van nieuwsgierigheid te voorschijn riep, welke elders ontbrak. In het gros der Parijsche theaters ergert men zich grenzenloos bij auteurs die het publiek trachten te bedotten met een modernisme vol verveling. De Russen bedotten het publiek met een modernisme vol amusement - en wat is natuurlijker dan dat zij profijt trekken van deze rudimentaire menschenkennis? Loenatsjarski, met de rest der volkscommissarissen, wrijft zich in de handen van plezier. De Proletkult zegeviert zelfs in het Jiddisch. De Humanité proclameert het met even groote letters als de Pravda.
Wanneer Gémier in onbesuisde redevoeringen deze voorsprong nog komt aandikken is de overwinning volmaakt. De lieden vergeten helaas, dat het gemakkelijker is om met restanten van cubisme en futurisme een tooneel op te richten of affiches te teekenen, dan met een minimum van welzijn een staat te besturen; zij vergeten dat de 150 millioen Russen een tooneel hebben, doch geen brood, geen vrijheid, geen woningen, en een hoop andere misère. Wat echter de reclame betreft, zijn de Soviets ontegenzeggelijk ongeëvenaard. In hun voorkeur voor het kabelbonte en het elementaire taxeeren zij het intellect der massa niet hoog, maar raken zij de juiste snaar. Gelukkig evenwel heeft de kunst op het lot der volkeren niet den minsten invloed. De kunst der Grieken verhinderde niet dat zij overwonnen werden door de Romeinen. De kunst der Romeinen verhoedde niet, dat zij het aflegden voor loutere barbaren.
Maar mag het kunst heeten wat Granowsky bracht? Een der critici schreef, dat zijn voorstellingen een idee gaven van wat men zou kunnen bereiken met gedresseerde apen, en dit is volkomen juist. Ieder die zich niet vergenoegt met de oppervlakte moet onmiddellijk concludeeren, dat het Russisch tooneel geen greintje bevat van een nieuw idee. Wanneer men over het onwennige heen is van hun gedrilde improvisatie, van hun gedisciplineerde bandeloosheid, van hun georganiseerde fantasie, vindt men hun tooneel leeger en futieler dan eenig denkbaar tooneel ter wereld.
Het valt trouwens den Russen onmogelijk om te stijgen tot boven de Farce, boven de barokke Posse; en wanneer hun officieel staatstooneel Turandot speelt van Carlo Gozzi onderstreepen zij de klucht met dezelfde behendigheid, maar met dezelfde monotonie als Granowsky het laat doen in het vulgaire kleermakersavontuur, dat den titel draagt van 200.000. Zij kunnen niet anders en zullen nooit anders kunnen, omdat de bolsjewisten in wezen niets zijn dan profaneerders van alle edele en verheven aspiraties welke den mensch werden ingeboren. Zij die God voor hunne rechtbanken dagen en hem veroordeelen bij verstek, zij zullen nimmer eene andere ‘kunst’ produceeren dan die, welke denken doet aan gedresseerde apen. En apen die in het maanlicht janken naar een vaag vermoed Geheim zullen de waarheid dichter naderen dan zij.
Het zou geen heksentoer geweest zijn om naast het tooneel der Russen een uiting te plaatsen, welke modern ware zonder communistisch te zijn, doch de leiders van het Internationaal Tooneelfeest hebben zulk een equivalent blijkbaar niet gewenscht. Dit vermindert nog het illusoire voordeel dat dergelijke internationale uitwisselingen zouden kunnen opleveren. Waartoe immers dienen al deze competities, wanneer men zich houdt aan de nuchtere realiteit? Wat voor nut kan het hebben om Heyermans' Schakels in het Hollandsch te spelen voor een Fransch publiek, dat geen syllabe begrijpt van den tekst en dat dus noodgedwongen de handeling gerekt en afmattend moet vinden? Is Heyermans daarenboven een specifiek vertegenwoordiger van de Hollandsche volksziel? Hebben de Franschen niet negen en negentig kansen tegen één om, afgaande op een Hollandsche vertooning van Schakels, zich deerlijk in onze volksziel te vergissen? Zoo gaat het zonder eenigen twijfel ook met de Duitschers, met de Oostenrijkers en in hoogere mate nog met de Russen, omdat hier alles getruqueerd is.
Neen. Die onderneming behoort tot de dilettantismen, welke veel geld kosten, niet het geringste contact houden met de werkelijkheid en slechts ontgoochelingen kunnen bezorgen.
***
Het spiritisme bracht een slechte week door. In Mantes-la-Jolie, charmante naam voor een forensen-dorpje niet ver van Parijs, woonde een echtpaar van ex-winkeliers dat een dochtertje verloren had door den dood. Dit echtpaar vormde de kern eener schare van fanatieke spiritisten, voor het meerendeel gerecruteerd uit eenvoudige lieden, die elke twee maanden séances hielden op Zaterdagavond. Hun medium was een tuinman die Blaise heette, en in metapsychische kringen wereldberoemdheid verwierf, al hoordet gij er misschien nooit van spreken. Zijn tusschenkomst verwekte de onverklaarbaarste wonderen. Hij riep de geesten op van Napoleon en Jezus. Hij gaf medische adviezen. In zijn fluïdum incarneerde, materialiseerde zich het doode dochtertje, sprak, en wandelde onder de verbijsterde en verrukte adepten. De séances werden bezocht door geleerden van alle landen en noch geloovigen noch ongeloovigen waren erin geslaagd het medium te betrappen op fraude. De manifestaties geschiedden in eene woonkamer, in het donker waar het lichtje van een rood schemerlampje nog verduisterd werd door onophoudelijke wierookwalmen welke de ademhaling belemmerden en het verstand benevelden. Het medium Blaise bevond zich regelmatig in een hermetisch gesloten tentje. Wanneer het dochtertje zich manifesteerde speelde de gramofoon een populaire berceuse.
Dit duurde vanaf 1922. Het Institut Métapsychique International, waarvan dr. Osty de leiding heeft, en dat in alle kwesties betreffende onze boven-natuur en het hiernamaals de grootste klaarheid nastreeft, delegeerde zijn secretaris, Charles Quartier, verleden Zaterdag naar het psychisch centrum van Mantes-la-Jolie. Charles Quartier was in gezelschap van een journalist, Jean Masson, medewerker van Le Journal, een der vijf groote Parijsche dagbladen. Iedereen, wiens vijandigheid niet evident bleek, had toegang tot de ‘donkere kamer’ van het echtpaar en tot de mirakelen van Blaise. Daar kwamen er zelfs uit Japan, want de faam van Mantes-la-Jolie groeide met den dag.
Blaise werkte beurtelings met den geest Campana, een ex-gouverneur van Guyana, die in 1911 op vier-en-zeventigjarige leeftijd gedesincarneerd werd, met den geest Joséphine, een struische boerendochter, gedesincarneerd in 1920, en met een Egyptenaar, gedesincarneerd sinds drieduizend jaren. Bij deze séance zou Campana behulpzaam zijn, en gelastte het medium om zijn jas, vest en boord uit te trekken. Blaise gehoorzaamde natuurlijk en men sloot de gordijnen van zijn tent.
Het gewichtige moment is aangebroken. De gramofoon begint uit eigen beweging haar berceuse te jengelen. Het medium stoot klachten en zuchten uit. De omstanders trillen in hun beenen. Het dochtertje verschijnt in de gedaante van het klassieke spook, mager en in witte sluiers, dat door de moeder begroet wordt met den kreet van ‘Madeleine ma chérie’! Madeleine drentelt door de kamer, slaat zeven noten aan op de piano, danst een paar lascieve passen, praat met een obsedeerend dwerg-stemmetje, omhelst haar moeder en deelt bloemen rond. Zij komt tot voor Quartier en Jean Masson, die onder hare doorzichtige sluiers den schaduw meenen te zien van een bretel. Quartier grijpt den arm van de schim, terwijl Masson met de eene hand het spook in den nek pakt, met de andere hand een stralenbundel van zijn zaklantaarn africht op de materialisatie. Een pak watten welke het gezicht bedekken wordt afgerukt en voor aller oogen staat Blaise met zijn snor, de vijftigjarige tuinman. Quartier en Masson roepen: ‘Bedrog! Misleiding!’
Ik geef u in duizend te raden hoe het afliep.
De kreet ‘bedrog!’ vond niet den minsten weerklank onder de toeschouwers. Doch een andere stem verheft zich, die der moeder, schreeuwend: ‘Pakt ze beet!’ De twintig aanwezige personen werpen zich op Quartier en Masson, brullend: ‘Slaat ze de koppen in! 't Zijn spionnen! Doodt ze!’ Armen en stoelen beuken neer op de hoofden der twee spelbrekers, die, onbarmhartig toegetakeld, buiten geraken zonder te weten hoe. Den volgenden dag staan hunne portretten met bulten en builen, met hunne gescheurde kleeren, op de eerste pagina van Le Journal, naast den tuinman, de vader, de moeder en het in 1918 gestorven meisje.
Van alle ontmaskeringen zal deze nog langen tijd tot de meest fameuze behooren. Het curieuze ervan is, dat prof. Charles Richet, een der bedrogenen en specialiteit op metapsychisch gebied, zich in deze affaire openlijk retracteerde, maar dat geen der twintig fanatici zijn geloof verloren heeft. Zelfs voorspellen zij dat Campana zich wreken zal! Laten wij ons echter weerhouden, het voorbeeld volgend van dr. Osty, om uit dit geïsoleerd geval een generaliseerende conclusie te trekken. Want tusschen hemel en aarde is meer dan de listen van een paar gewiekste bedriegers, die zich voor den rechter zullen verantwoorden wegens mishandeling.
***
Coste en Lebrix, de helden van Tokio-Parijs in zes dagen, maken zich klaar voor den Oceaan. Zij gaan echter niet samen en hun scheiding behoort tot de sensaties onzer Parijsche week. Zij scheidden echter in der minne. Hun oneenigheid gaat niet verder dan verschil van opvatting over de plichten van den vliegenier jegens zijn firma.
Coste blijft Bréguet trouw, die een avion voor hem uitrust met een motor van 600-paards. Hij zal niet het kompas van Louis Dunoyer gebruiken, het kompas der Pionneer Instrument Cy, dat Lindbergh, Byrd en Chamberlin leidde op hun vlucht. Volgens Coste is dit kompas in zijne aanwijzingen betrouwbaar, doch heeft één nadeel: elke afwijking van de vaart moet tastend gecorrigeerd worden. Coste zal zich bedienen van een navigraaf, waarvan het beeld door middel van een periscoop zal weerkaatst worden op de koerslijn der kaart. Alle correcties geschieden dus automatisch en met de grootst mogelijke zekerheid.
Voor Lebrix wordt in de hangars van Orly (gebouwd om de uitgeleverde Zeppelins te herbergen) een enorme vogel geconstrueerd welke onder elken vleugel een motor heeft van 180 H.P., in het midden een motor van 600, alle drie van Hispano-Suiza. De benzine reservoirs bevinden zich in de vleugels, waardoor staart en romp vrij komen voor bagage. Er is ruimschoots plaats voor een equipage van vijf man, die rechtop kunnen staan en tafels, fauteuils en couchettes tot hunne beschikking zullen hebben. Het vliegtuig neemt een draadlooze inrichting mee welke het gedurende het gansche transatlantische traject in verbinding zal houden met alle schepen en alle havens. Drouhin, die het vorig jaar geëngageerd was door den zonderlingen Levine, zal het reusachtige luchtvaartuig besturen. Lebrix zorgt voor de navigatie.
Het is duidelijk dat Lebrix vooral een commercieele demonstratie beoogt, terwijl Coste nog in den ban staat van wat men zou mogen noemen het militaire vliegtuig. Beide pogingen echter zijn interessant en ik geloof dat beiden zullen slagen. Geen van de twee toestellen is op het oogenblik gereed, doch men mag verwachten dat ze in de tweede helft van Juli zullen opstijgen.
En waartoe dient tegenwoordig niet reeds het vliegtuig?
Wijlen André Loewenstein, eigenaar van Maguelonne, die vorigen Zondag den Grand Steeple van Auteuil won (400.000 francs), lunchte op den dag der courses bij graaf Pierre de Jumilhac, van wien hij het splendide beest gekocht had.
De vrouwe des huizes biedt den Belgische financier haar auto aan om hem naar het renveld te rijden.
Hélas, chère Madame, antwoordt André Loewenstein, het is onmogelijk voor me om direct te vertrekken. Ik wacht op mijn hoogen hoed. Mijn valet de chambre heeft de domheid begaan om hem in Brussel te vergeten. Ik heb dezen slordigen dienaar vanmorgen met een vliegtuig moeten zenden om hem te halen. Hij kan echter slechts landen in Le Bourget, waar weliswaar een uitstekende auto op hem wacht. Maar dat zal allemaal nog een paar minuten duren...
Gelukkig kwam de hooge hoed op tijd voor de overwinning. En lieden met zulke buitengewone hoofden als deze beursmagnaat mogen zich reeds inbeelden dat zij over een paar jaren hun ‘kachelpijp’ eventjes zullen laten halen uit New-York.
[verschenen: 28 juli 1928]