Wit en zwart
Parijs, 18 Juni [1928]
Er gebeurde niets in deze week, welke nochtans rijk genoeg was aan evenementen om een heele krant te vullen. Ik heb maar te citeeren.
De Derby van Chantilly verdronk in een kolossale donderbui en werd daarenboven gewonnen door een outsider uit de stallen van den comte de Rivaud, die geweldige belangen heeft in de rubber. Het paard heette Le Corrège, naar Corregio, den zonnigsten der schilders. Wanneer men bedenkt dat onze courses evenzeer permanente openluchttentoonstellingen zijn van de Parijsche couturiers als sport-demonstraties, kan men zich van den omvang der catastrofe een idee maken. Het is een zielig gezicht om vijftig duizend menschen, die nergens kunnen schuilen, te zien nat regenen tot de huid, en hun ensemble in den cycloon had gefilmd kunnen worden als hoofdscène van een modernen Zondvloed. De toiletten, zonder dessous, plakten om de lichamen als tricots. De hoedjes hingen als lompen over de wanhopende kopjes. Langs de gezichtjes droop het schmink en de gestileerde poppen-oogen verwaterden tot smoezelige vlekken. Als bezetenen vluchtte men naar de auto's en treinen; door modderpoelen, langs glibberige boschwegen, waar de hoos over de enkels gutste, vluchtte men weerloos en sprakeloos deze diluviaanse wolkbreuk die nergens eindigen wilde. Er zijn aardbevingen welke minder kosten dan deze Derby van Chantilly.
Tweede feit van den dag: De coiffeur Antoine is verhuisd naar de Champs-Elysées.
Gelijk alles wat in het mondaine leven van Parijs meetelt, verhuist naar het Westen, en gelijk het nachtleven, dat men niet meer zoeken moet op de ‘groote’ boulevards, doch op de buiten-boulevards, die monden aan den Arc de Triomphe, waar de ‘Onbekende’ minder en minder eenzaam rust, zoo werd Antoine meegesleurd door den trek. In dat mondaine Parijs heerscht Antoine als een despoot met onbeperkte macht over de hoofden der dames. Hij bezit de koninklijke gaven om millionnaires uren lang te laten antichambreeren. Wat de vorstelijke antichambre van vorige eeuwen was voor haar tijd: een vergaderplaats voor beroemdheden en bevalligheden, dat werden de salons van Antoine voor het hedendaagsch Parijs. Deze salons houden het midden tusschen een paleis vol fantastische pracht en een heiligdom vol mysteriën. Voor den haarkam en de korte haren heeft men een tempel opgericht waarvan de magnificentie grenst aan het sprookje of aan den waanzin, en de plechtigheden der inwijding vonden plaats met een praal, welke den luister van oude en nieuwe keizers overtroffen heeft.
In Antoine is de kapper gestegen tot ik weet niet welke macht. Hij werd een onbetwistbaar afgod om wiens gunsten men bedelt. Dezen winter kon men hem op eene expositie van schilderijen zien hangen in één zijner excentriciteiten. Hij houdt ervan om zich uit te dossen in de kostbaarste antieke costumes, en Van Dongen had hem geschilderd als een pronkend Oostersch satraap, wiens vingeren uitliepen in lange, spitse nagelbeschermers van goud, lijkend op perverse folterwerktuigen. Om dezen satraap verdringen zich onze jonge en oude schoonheden, en ik laat u de keuze of gij hierin een vooruitgang wilt zien dan wel een blijk van ontaarding.
Derde sensatie: de inhuldiging van Tito Schipa, den opvolger van Enrico Caruso.
De wereld, die smachtte naar een tenor, was slechts half bevredigd door Miguel Fleta, een fenomeen van stem, doch een fenomeen van bedenkelijken smaak, en van te ouderwetsche coquetterieën. Hij veroverde de Opéra Comique dank zij de Spaansche kolonie, doch liet geen sporen achter, als Paderewski, Schialiapin, Kreisler, Heifetz, Horowitz en de anderen, die in de duurste hotels de appartementen betrekken van regeerende persoonlijkheden. Behalve dat Tito Schipa recht uit Amerika komt, bezit hij het zeldzame voorrecht van mager en slank te zijn, en al telt dit niet voor de gramofoon, het is van des te meer gewicht voor het podium. Wat de meeste baritons en tenors eenigermate vrijwaarde voor de vrouwelijke enthousiasmen was hun gebruikelijke corpulentie, welke menige geestdrift deed bekoelen, en het zal later moeten blijken of de natuur aan Tito Schipa dit bolwerk ontzegde tot zijn nadeel. Nu kwam hij, zong en overwon. Oncontroleerbare invloeden vlochten om zijn naam alleen reeds het aureool, dat hem naast Antoine een plaats waardig maakt in de droomen van alle jonge meisjes, die achter het stuurrad van haar zescilinder de traditie voortzetten van Gretchen am Spinnrad.
En naast Serge Lifar, de mannelijke ster der Russische balletten. Hij is de Apollo van Belvédère die van zijn voetstuk uit de galerijen van het Vaticaan ontsnapte, en in een bijna apollinisch gewaad elken avond een nieuw ballet danst van Igor Strawinsky, dat den aanvoerder der Muzen tot hoofdpersoon heeft. Deze partituur is de klassiekste welke Strawinsky nog schreef en gaat in moderniteit niet verder dan een zangerig Italiaansch adagio uit de achttiende eeuw. Vrees dat een der in Indië vertoevende toonkunstenaars op muzikaal gebied ten achter zal raken, behoeft sinds enkele jaren niet meer te bestaan. Even snel als men vlak na den oorlog voorwaarts ijlde en het publiek voorbijstreefde, even resoluut marcheert men sinds 1924 achterwaarts, Mendelssohn voorbij, Mozart voorbij, Bach voorbij, Corelli voorbij, steeds verder achteruit en niemand weet waar de aanvoerders der ‘moderne’ muziek het volgend jaar zullen stilhouden. Maar eene Muze op de apollinische armen te zien zweven van Serge Lifar, drie Muzen hem haar virtuozen voet te zien toesteken, dat is eene verrukking waarvoor men den prijs der plaatsen gaarne laat verdriedubbelen. Wien het tooneel niet mocht interesseeren, heeft in de zaal een schouwspel dat gelijkwaardig mag heeten: alle markante figuren der wereld van theater, letteren, muziek en dans, alles wat door talent, fortuin of schoonheid een rang bekleedt in de Ville-Lumière, of beter nog in de Ville Sirène.
En voor wien ook dat niet voldoen kan, bestaat de mogelijkheid om op de balcons van het Théâtre Sarah Bernhardt, waar de Russen spelen, het gratis-ballet bij te wonen dat duizenden gloeilampen langs het geraamte van den Eifeltoren, ter eere van den automobielfabrikant Citroën uitvoeren tegen den avondhemel, en dat een ware feeërie is van veelkleurig bliksemend licht.
Andere merkwaardigheid: voor den bond der ‘Ecrivains Combattants’ verkochten een troep schrijvers en schrijfsters hunne boeken en handteekeningen in de salons van Salomon de Rotschild's luisterrijke woning. Men vond daar de geheele levende Fransche litteratuur achter boekenstalletjes, Rachilde en Paul Reboux, Colette en Paul Fort, Roland Dorgelès, Paul Morand, François Porché, André Maurois en tientallen anderen, omringd door een vroolijke, elegante menigte, waarvan de President der Republiek het middelpunt vormde. Ieder prees zijne waar aan met de luchthartigheid en de geestigheid, waarmee elke Franschman het woord voert en ieder trachtte zijne concurrenten te overtroeven. Ik kan mij, buiten Frankrijk, geen land ter wereld denken, waar zulke vertooningen mogelijk zijn en succes hebben.
Zesde gebeurtenis van één week: de maharadjah van Kapurthala, teruggekeerd uit zijne Indische gebieden, had in de zalen van de Union Interalliée drie duizend vrienden genoodigd om op het witte doek getuigen te zijn van de schittering en staatsie zijner jubileum-feesten. Evenals de koning van Zweden, die de Rivièra uitkoos, regeert de maharadjah van Kapurthala bij voorkeur verre van zijn onderdanen en werd een der fascineerendste Parijzenaars, een dier ondoordringbare figuren, welke van nature het prestige bezitten van helden uit cosmopolitische romans. Hij mag een habitué zijn van de rennen en van alle feestelijkheden der ‘Grande Saison’, hij mag rondwandelen in smoking, dat ontneemt den maharadjah niets van zijn Aziatisch mysterie. Wat deze hindoesche vorst mobiliseeren kan in de haute volée van het twintigste-eeuwsch Parijs, en om een film te bewonderen die zeer middelmatig was uitgevallen, behoorde tot de bezienswaardigheden, welke door niets geëvenaard worden: Het altijd glimlachende hoofd van onzen staat, Doumergue, mevrouw Poincaré; Maarschalk Foch, de prinsen van Griekenland, naast groothertog Dimitri, die dezer dagen in gezelschap van prins Yoessoepof door de dochter van Raspoetin voor den rechter is gedaagd om eene schadevergoeding te betalen van 25 millioen francs wegens den moord op den beruchten staretz.
Prins Yoessoepof heeft in eene serie artikelen voor de Revue de Paris, later verschenen in boekvorm, een omstandig verhaal gedaan van de dramatische wijze, waarop de wonderdoener is omgebracht. Deze beschrijving bevatte geen nieuwe gezichtspunten, behoudens de onverklaarbare vreesachtigheid waarmee de samenzweerders hun plan volvoerden en de bijna bovenmenschelijke kracht, welke tot het laatste moment van Raspoetin is uitgegaan. De zelf-verdediging van prins Yoessoepof (die te Parijs, Londen, Berlijn een maison de haute couture heeft opgericht) kan echter door tegenstanders van elk kaliber geëxploiteerd worden als zelfbeschuldiging, en het Fransche wetboek schijnt deze mogelijkheid toe te laten. Het spreekt van zelf, dat de dochter van Raspoetin, eene onbemiddelde weduwe, die te Parijs met moeite haar dagelijksch brood wint, slechts tot instrument dient van helpers, wier belangen bij dit geding elders liggen. Men zegt dat zij geëngageerd is om een film te draaien en dat zou een goed begin zijn. Het proces belooft een der druk-bezochtste te worden van den komenden winter.
Het zevende en laatste, maar niet het minst verwonderlijke evenement, is de supplement-député, die zijne intrede deed onder de 612 nieuwe afgevaardigden. De heer Saumande, quaestor in de vorige Kamer, was sinds 1893 lid van het parlement. Hij werd oud, en zelfs wat het Fransch noemt ‘gaga’ of ‘gâteux’, een kindsche grijsaard. Pas bij de laatste verkiezingen lieten zijn aanhangers hem in den steek, wat niet pleit voor het vorig parlement, en hij werd niet herkozen. Niemand echter durfde den bejaarden politicus, wiens geestelijke vermogens sterk zijn aangetast, dit échec aan het verstand brengen, wijl men vreesde dat zulk een slag hem een beroerte zou bezorgen. Bij de opening der Kamer verscheen hij dus in den half-cirkel en ‘zetelde’. Niemand kon hem duidelijk maken dat hij geen afgevaardigde meer was, want de oude man beweerde hardnekkig dat hij zijn ‘examen’ had afgelegd. Niemand durfde hem aan de deur te zetten. Niemand durfde hem beletten om binnen te gaan, want de boden zijn brave, goedertieren lieden. De eigenlijke moeilijkheden begonnen pas toen de Kamer-voorzitter gekozen moest worden, want de kindsche afgevaardigde wilde met alle geweld stemmen voor den socialist Bouisson, die favoriet was van Poincaré en van de meerderheid. Bouisson zelf moest hem met zoete woordjes komen vragen om ‘uit naam der vriendschap’ van zijn voornemen af te zien. De onnoozele heer gaf tenslotte toe als een onwillig kind. Maar hij blijft zetelen en niemand waagde het nog om hem te expulseeren.
Pleit deze tragi-comedie voor of tegen de nieuwe volksvertegenwoordiging? Zou ze een symbool kunnen zijn van hare intrinsieke nulliteit? De veertiende legislatuur laat zich slecht aanzien en zoowel in de linksche als rechtsche Pers is men zeer pessimistisch aangaande de toekomst van het parlementaire stelsel, wanneer de nieuwe Kamer de teekenen van ontbinding, welke zij vanaf hare eerste zitting vertoond heeft, niet zal weten te overmeesteren. De eindelooze regeeringsverklaring van Poincaré, welke alle mogelijke onderwerpen aanroerde en stof bevatte voor een gansch menschenleven, is ontvangen met een ontstellende koelheid. Een massa députés, gekozen onder den verzamelnaam Poincaré en Nationale Unie, zoeken een meer concrete groepeering en zwenken meer en meer naar de oude anti-Poincaristische oppositie.
Poincaré zelf heeft niets verzuimd om de formatie eener soliede unionistische meerderheid te bemoeilijken. In dezelfde week dat het Socialistisch Congres te Toulouse officieel verklaart dat het einddoel van de Fransche sociaal-democratie in geen enkel opzicht verschilt met het einddoel der communisten, steunt Poincaré openlijk de candidatuur van den socialist Bouisson, een charmant, hoffelijk en schatrijk man, die aangenaam presideert, maar wiens partij op dezen post geen rechten kan doen gelden. Ondanks een felle Perscampagne, ondanks een unionistische tegencandidatuur is Bouisson gekozen en de weifelende députés voelen reeds dat de wind van links waait. Profeten in wien men vertrouwen kan hebben voorspellen dat deze oogenschijnlijk nationalistisch gekozen Kamer socialo-communistisch zal eindigen. Wij beleven weer hetzelfde spelletje dat wij bijwonen sinds Poincaré zijne semi-dictatuur vestigde op de ruïnes van den franc: bij elke stemming rekent men op zijn nederlaag.
Tot dusverre geloofde ik daar niet aan, doch zowel Poincaré als de nieuwe Kamer maken den indruk dat een langdurige samenwerking voor hem geen bekoring heeft. In de kwestie der autonomistische Elzassische leden die tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld zijn en wier invrijheidsstelling wenschelijk geacht werd door een belangrijk deel van het parlement, had de regeering haar betrekkelijke meerderheid slechts te danken aan de helft der radicalen die blanco stemden. Is de stabilisatie eenmaal achter den rug, dan zal Poincaré een gelegenheid forceeren om sans peur et sans reproche te sneuvelen en de Kamer zal die gelegenheid met beide handen aangrijpen om den redder der financiën te wippen. Het is niet onmogelijk dat dit nog gebeurt vóór de vacantie. Doch zoo niet voor de vacantie dan kort na de ‘rentrée’. Dat is mijne diagnose.
Terwijl een puissant gedeelte der openbare meening aandringt op onmiddellijke stabilisatie der munt en hoogstwaarschijnlijk Poincaré, die de omstandigheden niet rijp acht, zal weten te doen zwichten, blijkt de toestand op financieel gebied verwarder dan ooit. Er hebben opnieuw geruchten geloopen over eene aanstaande demissie van den gouverneur der Banque de France, en al zijn ze onmiddellijk gelogenstraft, het is een veeg psychologisch teeken dat ze loopen kunnen. De Bank publiceert wederom, evenals in 1926, week-staten welke niet te ontcijferen zijn. In den Senaat is de Bank openlijk beschuldigd valuta gekocht te hebben voor 15 milliard, welke men niet in de balansen verantwoord heeft gezien. Hoe groot de confusie werd, kan hieruit worden afgeleid, dat de valuta-aankoop van de Banque de France, noodzakelijk tot ondersteuning van den franc, en welke aankoop, volgens een wet van 7 Maart, de drie milliard niet mocht overschrijden, door de eenen geraamd wordt op 30, door de anderen op 45 en door Caillaux, ex-minister van Financiën, zelfs op 60 milliard.
Men mag hieruit veilig concludeeren dat de boeken der Banque de France in ieder geval niet uitmunten door duidelijkheid en openhartigheid. Een andere conclusie welke men trekken kan is deze: de koers der stabilisatie zal slechts zeer weinig kunnen verschillen van den koers der laatste achttien maanden. Want een stijging van den franc zou de ruïne der Banque de France beduiden, terwijl een daling gelijk zou staan met oplichterij.
Er ligt ook nog een derde conclusie voor de hand: het lot der Fransche munt is niet meer in handen der Franschen, noch het lot van de Parijsche beurs. Men heeft de buitenlandsche speculatie trachten te breken met een paar artificieele krachs, doch het gelag is betaald door den Franschen spaarder. En waar geen financieele onafhankelijkheid bestaat, is politieke onafhankelijkheid een illusie.
Al stabiliseert Poincaré echter vandaag of morgen, het blijft de vraag of de fatale gevolgen van het roekeloos en rudimentair systeem, dat een massieve kwantiteit van het Fransche fortuin overleverde in buitenlandsche handen, nog vermeden zullen worden. De dagen zijn ver dat patriotten er zich op beroemden met hun voorraad ponden sterling de Engelsche Bank te kunnen laten springen. Men vraagt zich opnieuw af of de Banque de France in hare voegen zal blijven.
[verschenen: 21 juli 1928]