Van Poincaré tot Poincaré
Parijs, 5 Mei [1928]
De merkwaardige punctuur-leening, waarover ik u 7 April schreef, komt Maandag, 7 Mei, tot uitgifte tegen 5 pCt. en tegen 91 frcs per 5 frcs rente. Voor een papier van 500 frcs behoeft men dus slechts 455 frcs neer te tellen. Het succes, zegt men, is niet twijfelachtig. Men kan betalen met oude papieren, die indertijd betaald zijn met oude papieren, en die op hun beurt ook weer betaald werden met oude papieren. Dit nieuwe papier is aflosbaar over vijf en zeventig jaar en voegt zich bij den onmetelijken hoop vodden, die oud zullen zijn, wanneer onze kleinkinderen het jaar 2000 gaan vieren. In de toekomst-romans wordt nooit gesproken over de lawine van wissels, welke de Fransche nazaat zal krijgen te honoreeren, hoewel dat ongeveer het eenige is, wat men met zekerheid voorspellen kan. Wanneer men [niet] wist, dat het gezamenlijke Fransche gouvernement kinderloos is, zou men het daaruit kunnen concludeeren.
Zooals ik waagde te voorzien op een maand afstand, brachten de verkiezingen geen verandering in den politieken toestand. Dat de uitslag mij gelijk gaf, is meer geluk dan wijsheid, ik beken dat met alle bescheidenheid. De eerste stemming leverde een minimum van resultaten, dat men nog nooit gezien had, en drie kwart der candidaten lag in herstemming. Deze herstemming hing geheel af van de kwestie, of de socialisten en communisten het eenheidsfront zouden vormen, dat hun bij de vorige verkiezing de overwinning gaf.
Ware dit gebeurd, het ministerie-Poincaré zou gevallen zijn als een baksteen. In de week echter welke verliep tusschen de twee stemmingen, kregen de communisten order uit Moskou om zich van allen steun aan de socialisten te onthouden en al hun candidaten te handhaven. De communistische leiders, die hun bevelvoerders de opmerking maakten, dat een dergelijke order slechts kon leiden tot hun eigen débâcle, omdat zij zich eveneens van den steun der socialisten beroofd zouden zien, kregen van Litvinoff, die te Berlijn vertoefde, de keuze: òf gehoorzamen, òf opschorting van alle subsidies. Een oud spreekwoord moet voortaan luiden: zonder geld geen communisten. Aan deze onverklaarbare tactiek valt het te danken dat de communisten dertien zetels verloren, de socialisten en radicalen een twintigtal zetels. Wat Moskou kan bewogen hebben, zijn eigen troepen op deze wijze te decimeeren, bleef een geheim. Er kunnen echter verschillende redenen bestaan om het Fransche gouvernement een dienst te bewijzen, en onder deze redenen vindt men er zonder moeite, welke zwaarder wegen dan een dozijn schreeuwers meer of minder in het Parlement. De Fransche natie zal daarover wellicht tijdens de volgende periode van wetgeving klaarheid verkrijgen. Het schijnt mij toe dat wij verder dan ooit verwijderd raakten van een afbreken der diplomatieke betrekkingen tusschen Moskou en Parijs. Voor wat hoort wat. Zonder geld geen communisten.
De politieke verhoudingen, die niet veranderden, bleven dus even troebel als zij waren. Herriot, minister van onderwijs, Perrier, minister van koloniën, hebben de candidaten der Nationale Unie van hun kabinetspresident Poincaré openlijk bestookt, en zoo heftig als zij konden. Het etiquet van Nationale Unie zal dus boerenbedrog blijven, wat het altijd geweest is, en Poincaré zal moeten voortgaan met beurtelings te steunen op een rechtsche en op eene linksche meerderheid. Met een beetje handigheid en met behulp van voordeelige conversie-leeningen kan hij dus aan het bewind blijven tot 1932. De koers van den franc is zóó stabiel, dat alle leiders der linksche groepen er schrik voor hebben. Daarmee is aangeduid hoe weinig stabiel hij au fond is.
Niemand overigens toont zich verrukt over de resultaten der stembus. Rechts verwachtte een redresseering, welke niet gekomen is, en onder dezen gezichtshoek beschouwd, zijn de verkiezingen van 1928 even rampspoedig als die van 1924. De linksche groepen verwachtten een eclatante overwinning, welke haar door de ‘trouweloosheid’ der communisten ontging. De leider der socialisten, Léon Blum, een rijk en zeer gecultiveerd citoyen, dolf in het twintigste district van Parijs het onderspit voor den ex-koekebakker Duclos, een communist. De Moskovieten verloren het beste deel hunner voorhoede met den verrader Marty, die in de Zwarte Zee een oorlogsbodem voor geld overdeed aan de Sovjets, en in den poëet Vaillant-Couturier, die slechte verzen schrijft, maar als journalist talent heeft.
Wanneer men echter het totaal aantal uitgebrachte stemmen nagaat, bestaat er voor rechts slechts aanleiding tot rouw, terwijl links de zekerheid bezit eener remise, die in haar voordeel zal zijn. Op een maximum aantal van tien millioen kiezers hebben 2.690.000 hun stem uitgebracht op wasch-echte revolutionnairen, dit wil zeggen, dat zich onder vier kiesgerechtigde Franschen één omwentelaar bevindt, dwaas genoeg om de tegenwoordige maatschappelijke orde te willen omverwerpen. In 1914 telde de Socialistische Partij 1.620.000 aanhangers en zij behield dit contingent zonder verliezen. Van 1919 af, de eerste verkiezing na den oorlog, tot 1928, dus in minder dan tien jaren tijds, vermeerderde het revolutionnaire effectief met meer dan één millioen, met 1.070.000, die zich allen onder de rooie vaan schaarden van Moskou. Sinds 1924 inderdaad, en ondanks een sterke anticommunistische actie van een belangrijk deel der Pers, van een groot deel der intellectueelen, ondanks het afgrijselijke en onmiskenbare Russische failliet, konden de communisten hun stemmen-aantal zien vermeerderen van 800.000 tot ruim één millioen.
In Parijs, waar de vereenigde candidaten der Nationale Unie, meerdere partijen bestrijkend, 259.752 stemmen behaalden, in Parijs, bolwerk van het patriottisme, behaalden de communisten aliéén 115.151 stemmen. Honderd-vijftien duizend Parijzenaars, die niet alleen aanhangers zijn van de revolutie, maar van de oogenblikkelijke complete, gewelddadige, bloedige, moordende revolutie, - vormen een cijfer, dat mij vervult met beklemming. De indrukken worden nog onheilspellender, wanneer men de resultaten onderzoekt in verband met de buurten. In het eerste district van Parijs, het kwartier der Tuilerieën, en van de Place Vendôme, de wijk der haute couture, der groote juweliers, der luxueuze hotels en van verscheiden importante buitenlandsche banken, verwierven de communisten 12000 stemmen. In het tweede district, dat der Banque de France, 1400 stemmen, in de Champs-Elysées en in Chaillot, de deftigste en duurste buurten van Parijs, resp. 700 en 1700 stemmen.
Dit bewijst méér dan het eindresultaat, méér dan het débâcle, verordonneerd door Litvinoff. Het toont aan, dat het virus der roode besmetting is doorgesijpeld tot in de onmiddellijke nabijheid der toekomstige slachtoffers; het toont aan, dat het belangrijkste deel van kapitalistisch Parijs beloerd wordt door machtige, gedisciplineerde, en gevaarvolle ‘cellen’ van kameraden, op wie de moskovieten zullen kunnen rekenen, wanneer zij het uur van den beul geslagen achten.
Wij zullen één blinde in de nieuwe Kamer aantreffen, de afgevaardigde Scapini, die door den oorlog werd opgeëischt uit het zorgelooze leven van Deauville en die zijne oogen verloor in de vlammen der slagvelden. Scapini bleef ondanks deze bittere verminking patriot en heeft de kracht om het aan zijn vaderland gebrachte offer niet te herroepen in tijden van wrevel en désillusie, gelijk zoovele anderen. Maar aan de overzijde van dit emouvante, patriottische symbool, rondtastende in duisternissen van het heden en van de donkere toekomst, zullen wij op de banken der Fransche Kamer minstens drie autonomistische afgevaardigden vinden van Elzas-Lotharingen, wanneer een gevangenisstraf ten minste hun mandaat niet verhindert, want zij zitten in den kerker en worden de volgende week gevonnist wegens complot tegen de veiligheid van den Staat. Zij staan ontwijfelbaar in Duitschen dienst en men kan onomwonden verzekeren, dat deze autonomisten het Fransche Parlement slechts bereikten met behulp van Duitsche marken. Dit is misschien het recht en misschien ook de plicht van Duitschland. Doch het was eveneens het recht en de plicht van Frankrijk, zich tegen zulke offensieven te verweren, en zoowel dat recht als deze plicht zijn door het Fransche gouvernement verzuimd.
Dat tien jaren na den bloedigsten en onmenschelijksten der oorlogen het ‘bevrijde gebied’ minstens drie uitgesproken autonomistische vertegenwoordigers zou kiezen is een der zwaarste slagen welke het Fransche moreel en de Fransche consciëntie konden treffen. Men heeft op de Place de la Concorde vier en veertig jaren lang deputaties gezonden naar de rouw-om-floerste standbeelden der steden, welke in 1870 verloren gingen, en een groot deel der Fransche natie droeg de herinnering aan Elzas- Lotharingen in het hart als een onheelbare wonde. Zonder twijfel zou het Fransche volk nooit den oorlog begonnen zijn terwille van dit verloren gebied, want men besefte dat een zoodanig plan onverwezenlijkbaar was.
De fataliteit echter wilde, dat Duitschland den oorlog verklaarde, de fataliteit wilde dat Duitschland onderworpen zou liggen na eene ijzingwekkende hekatombe van zeventien honderd duizend jonge Fransche levens. En de eenige reëele, tastbare vrucht van den oorlog, de eenige vergoeding van onberekenbare verwoestingen aan goed en levens, bleek Elzas-Lotharingen. Na herhaalde malen verloochend te zijn geworden door zijne vroegere bondgenooten, na de grievendste teleurstellingen te hebben ondergaan, welke duizenden gemoederen uit hun evenwicht rukten, moet de Franschman tot toppunt zijner verwarring, tot toppunt zijner ontgoocheling ervaren, dat ook de gehechtheid van Elzas-Lotharingen op een waan berust, dat een belangrijk deel der bevolking van de lang betreurde provincies zich wenscht te scheiden van het ‘moederland’, dat het eenige werkelijke voordeel van den verfoeiden oorlog op weg is hem te ontglippen.
Zullen Elzas en Lotharingen nog ooit een integreerend deel kunnen vormen van de Fransche Republiek, onderworpen aan dezelfde constitutie en aan dezelfde wetten? Zoolang de katholieke en andere godsdiensten van Frankrijk leven onder het regime der scheiding van Kerk en Staat schijnt dit eene onmogelijkheid en ieder Franschman, zelfs de verstokste anti-clericaal voelt instinctief, dat eene hervorming op dit gebied, welke in het enthousiasme van 1918 mogelijk geweest ware, op het oogenblik een burgeroorlog zou verwekken. De Elzas-Lotharingsche katholiek is geheel anders genuanceerd dan zijn doorsnee Fransche geloofsgenoot. Hij is fanatiek, gehecht aan zijn godsdienstige school en zijne onaantastbare geloofsvrijheid. Hij ziet die geloofsvrijheid voortdurend bedreigd in het Fransche ‘moederland’, waar elke burgemeester de nonnen kan expulseeren, wanneer hem dat goeddunkt; waar de wet aan sectarissen de vrijheid laat een pastoor het leven onmogelijk te maken; waar de religieuse congregaties nog steeds in ballingschap leven; waar de geestelijke orden, die in het verleden het meest tot de Fransche cultuur bijdroegen: Benedictijnen, Karthuizers, Jezuïeten, etc., als schadelijke elementen over de grenzen zijn gezet. De Fransche katholiek, opgegroeid in eene betrekkelijke indifferentie, heeft dat zonder noemenswaardig verzet geduld. De katholiek van Elzas-Lotharingen, gesteund door een onvervaarden clerus, zal dit nooit aanvaarden.
En het pauselijk Rome is in dit pijnlijk geding verre van neutraal, wat eveneens zijn recht en zijn plicht is, want het bezit in Elzas-Lotharingen een te kostbaar pand tegen het republikeinsche anticlericalisme. Het zou Rome, dat zijn geheelen clerus mobiliseerde tegen de nationalisten der Action Française, slechts één woord gekost hebben, om den autonomisten der herwonnen provincies het zwijgen op te leggen. Rome heeft dit woord niet gesproken en zal het zeker niet spreken, vóórdat de Fransche wetten, welke de bevoegdheden der godsdiensten regelen, aanmerkelijk gewijzigd en verzacht zullen zijn. Een aantal Fransche republikeinen beginnen de rechtmatigheid van deze verwachting in te zien en zouden b.v. bereid bevonden worden, de beperkende bepalingen betreffende de congregaties, bepalingen, welke in strijd zijn met elk begrip van vrijheid, op te heffen. Doch zij vertegenwoordigen een zwakke minderheid tegenover de phalanx der onverzoenlijken, die in elke concessie een landsgevaar bespeurt.
De Vendeeërs en de Bretagners zijn ongetwijfeld even fanatieke katholieken als de Elzas-Lotharingers, doch menige oorlog, menige nederlaag, de buurtschap der zee en een lange reeks van jaren, hebben hen gevoegd in het Fransche verband. Zij hebben geen Rijn. Zij hebben geen Straatsburg, waar Goethe een deel zijner jeugd doorbracht, en op de tinnen van welks Kathedraal hij zich systematisch leerde duizelingen te overwinnen. Zij hebben geen Duitschland tot bondgenoot. Zij hebben geen Stresemann. Bij het vorig autonomistisch proces tegen abbé Haegy, waarover ik u indertijd inlichtte, en dat theatraal eindigde met de Marseillaise, zijn de voornaamste bewijsstukken van het dossier weggemoffeld, om zoowel Stresemann als Briand en zijn buitenlandsche politiek te sparen. Het proces tegen de drie pas- gekozen autonomistische afgevaardigden en hun medeplichtigen zal niet eindigen met de driekleur en met het begeesterende volkslied. Maar of het sluit met een vrijspraak of met eene veroordeeling, dat zal de scheuring tusschen Frankrijk en Elzas-Lotharingen niet verhelpen. Men voorziet reeds den dag, dat de herwonnen provincies eene petitie zullen richten aan den Volkenbond en zich zullen beroepen op het zelfbeschikkingsrecht der naties.
En om u nog verder te bewijzen dat er van Poincaré geen zier veranderd is: de eenige candidaat op wien ik gestemd zou hebben, de geniale uitvinder Georges Claude, werd te Fontainebleau met een paar honderd stemmen minderheid geslagen door wat men hier noemt een ‘politicard’, een beroepspoliticus. Georges Claude, die Frankrijk begiftigde met nieuwe industrieën, welke men becijfert in milliarden, werd niet waardig geacht om zijne ideeën te vertegenwoordigen in het Parlement. Dat is wellicht ook maar gewenschter voor de wetenschap. Ik weet niet, of ik u destijds heb kunnen overtuigen omtrent zijne ontdekking van de thermische krachten der zee. Er zijn een ongeloofelijk aantal lieden die beweerden dat zijne machine nooit zou werken buiten een laboratorium. Maar zij heeft gewerkt en ging van het laboratorium-stadium met glans over tot de semi-industrieele toepassing. Te Ougrés-Marihaye, bij Luik, functionneert een turbine van 50 kilowatt met water-temperatuur-verschillen tusschen de 15° en 35°, een verschil in atmosferische pressie van 2,00 tot 3,00, en levert een energie van 40 kilowatt hooger, dan benoodigd blijkt voor de diverse water-pompingen. Luik ligt niet onder de tropen en de uitkomsten, welke te Luik industrieel mogelijk zijn, moeten onder warme klimaten vanzelfsprekend worden.
Georges Claude komt voorloopig niet in de Kamer, doch hij schonk der menschheid eene onuitputtelijke en onschatbare bron van energie. Dit is zonder twijfel beter.
[verschenen: 9 juni 1928]