Van Poincaré tot Poincaré
Parijs, 7 April [1928]
Een kleine maand vóór de verkiezingen, die gestemd en zelfs herstemd zullen zijn, wanneer deze brief Soerabaia bereikt, dat is te vroeg om te wedden op den uitslag. De candidaten, van wie de Parijsche balie alleen er 453 leverde, beginnen pas hun tournées, en zoolang ze niet allen schor zijn, kan men geen voorspelling doen.
Poincaré heeft in zijn groote redevoeringen te Bordeaux en te Carcassonne niet de stelling gekozen, welke heldenvereerders van hem verwachtten en in plaats van een forsch verzamelen te blazen rondom een concreet plan, zocht hij voorzichtig naar populaire wijsjes, waarin de kool en de geit gerespecteerd werden, in casu rechts en links. Er zijn evenveel partijen als kiesdistricten, doch gemakshalve blijft men ze scheiden als de bokken en de schapen van het laatste oordeel; de moeilijkheid wordt gelaten aan den kiezer. Wie hersens heeft vindt de dagen te kort voor alle rebussen. Gelukkig echter hebben de meesten geen hersens, maar wat men noemt een overtuiging.
Doch zelfs wanneer de kool verorberd zou worden tot het laatste blaadje, na de speech van Carcassonne mag men concludeeren, dat Poincaré nog geruimen tijd het bewind zal voeren, tot schokkender gebeurtenissen dan het orakel der stembus, hem dwingen te vertrekken.
Zo waag ik prognostiek en de hemel geve, dat ik mij niet bedrieg. Het zou erg zijn voor mij, maar erger nog voor Frankrijk. Want Poincaré heeft zoo diplomatisch positie genomen op gematigden en de aspirant-gematigden, die gevormd worden door de radico-socialistische partij van Herriot, die alleen radicaal en alleen socialistisch is, wanneer zijn bondgenootschappen hem ertoe dwingen, zóó diplomatisch, dat enkel eene eclatante overwinning van de marxistische tweelingen communist en socialist, Poincaré zou kunnen nopen tot abdicatie.
De man, die de Ruhr innam, heeft zich onvoorwaardelijk aangesloten bij de politiek van Locarno en ging zelfs tot Thoiry, waar over de bevrijding van den Rijn gemarchandeerd werd. Voor het eerst had Poincaré-la Guerre een goede Pers in den linkerhoek van het Fransche journalisme. Voor het eerst kreeg hij applaus uit het Rijk van Hindenburg.
Wat kan de rest van het Nationale Bloc, dat den oorlog voordeeliger dacht te liquideeren, maar in 1924 verpletterd werd, daartegen invoeren? Niets. Zij moeten Poincaré volgen, of zij willen of niet, want zij bezitten geen man, die een vaandel is, en geen programma, waarover zij het eens kunnen worden. Zij staan klaar, om zich in te laten lijven bij elke Nationale Unie. Dat Poincaré bij wijze van voorzorgsmaatregel en om zich een open deur te reserveeren, deze Nationale Unie naar links verschoof, handicapt hen en kost hun waarschijnlijk zetels, doch zij moeten die pil slikken, zoo als zij ze vinden. Mochten deze patriotten onverhoopt de overwinning behalen, dan weten zij Poincaré bereid tot elke concessie, welke zij van hem kunnen eischen.
Als Poincaré nog aan partijpolitiek doet, kan dit niet gemotiveerd worden, gelijk bij de meerderheid zijner landgenooten, uit domheid, of uit een andere ontaarding van de natuur eens politicus. Poincaré doet aan partijpolitiek wanneer de omstandigheden hem noodzaken. Hij belijdt op Republikeinsche basis een soort van idealistisch opportunisme, dat voor niemand onaannemelijk is.
Behoudens een catastrophe, die alleen belanghebbenden durven veronderstellen, zal dus alles bij het oude blijven. Om deze verwachting duidelijk te onderstrepen, kondigt men als onmiddellijk resultaat van ‘goede verkiezingen’ eene nieuwe, grootscheepsche leening aan van vijftien milliard. Het klinkt haast als een belooning, en alle lieden, die verstand hebben van leeningen, financiers dus, juichen het plan toe. Ik heb in de dagen dat Frankje, zooals men hem noemde, doodziek was, zooveel boeken, brochures en artikelen gelezen tegen de behandeling, waarmee men het kereltje op de been trachtte te brengen, een kuur, die bestond uit periodieke bloedaftapping, dat alle lust om te gelooven in de doeltreffendheid van het middel mij verging.
Maar er schijnt om schulden te delgen geen beter middel te bestaan, dan steeds nieuwe te maken. Ik laat de verantwoordelijkheid van dit principe over aan den Staat en de bankiers, die er wèl bij varen. Ik zal niet inteekenen, want ik ken beter en veiliger beleggingen. Maar ik bewonder de vindingrijkheid, waarmee men elke volgende operatie een naam weet te geven, die het enthousiasme in beweging zet. De jongst beraamde aderlating zal niet enkel heeten consolidatie-leening, zij zal den titel dragen van emprunt de ponction. Men kan letterlijk vertalen met ‘punctuurleening’. Een punctuur zet men bij hydropsie, want Frankje, die de vliegende tering had, werd waterzuchtig. Zijn inhoud beantwoordt niet aan zijn volume.
Maar laten wij uitscheiden met die barokke beeldspraak. Er is, hoewel millioenen stervelingen daar niets van merken, een massa geld te veel op de markt. Dat ligt voor een deel aan den drukker, zou men kunnen beweren. Inderdaad. Doch als men de traktementen van ambtenaren en spoorwegarbeiders opslaat, moet men biljetten hebben om ze te betalen, en Poincaré wil dit verband nog steeds niet inzien. Zulk een geval van autosuggestie is zonder twijfel bewonderenswaardig en zal het nageslacht een aparte studie waard schijnen.
De Fransche disconto voet (2¾ à 2⅞) is laag en wanneer er tijden zijn, dat men zich daarover verheugt, het blijk op 't oogenblik, dat zulk een disconto veeleer bejammerd moet worden. Ik durf mij tegen zulk een meening, als zij uit den mond van geldmannen komt, niet verzetten. Wij benijden echter Engeland, dat 4 à 4½ kan noteeren en wenschen het verschil zoo spoedig mogelijk in te halen. In dezelfde week evenwel, dat men de noodzakelijkheid eener ‘punctuur’ diagnoseert, welke een zoo groot mogelijk aantal biljetten moet opslorpen, geeft de Banque de France voor één milliard zevenhonderd millioen splinternieuwe uit. Als ik sarcastisch wilde zijn, zou ik zeggen: waarschijnlijk om den burgers in staat te stellen ‘punctuur-leening’ te koopen. Met dit systeem komt men zóó ver, dat men er het eind niet meer van ziet.
Wanneer ik ronduit mijn meening mag opperen, behoort dit alles tot de financieele mythologie en fabelleer. Wie erin wil loopen moet het zelf weten. Ik houd het echter voor nonsens en voor strijdend met elk gezond verstand, om in een land, waar alle loonen en alle prijzen in voortdurend stijgende lijn verkeeren, van ‘punctuur’ te spreken. De Banque de France drukt geen biljetten voor haar plezier. Dat doen enkel valsche munters. De Banque de France drukt biljetten, wijl de economische verhoudingen haar dwingen.
Daar men ondertusschen tegen een modest percentage van 5 pCt. vijftien milliard denkt in de wacht te sleepen, moet er een belangrijk aantal menschen bestaan, die voor deze sceptische opinies niets voelen. Dit vermeerdert voor mij nog het geheim der financiën, zooals Frankrijk ze opvat, en waarin ik de hooggeroemde ‘Latijnsche klaarheid’ ten eenenmale mis.
Poincaré schijnt dermate van zijn verkiezingszaken zeker te zijn, dat de conferenties betreffende de punctuur-leening deze week reeds begonnen. Mag men uit die houding afleiden, dat er van socialisten of communisten geen enkele overrompeling te duchten valt? ‘De communisten weten niet wat zij willen’, sprak Poincaré te Carcassonne met een lichtvaardigheid waar van men versteld staat. Want de communisten weten drommels goed wat zij willen: onze beurs, en daarna onze huid. En al is dat niet gecompliceerd, het is er niet te minder evident om. Wanneer zij ooit onze huid krijgen, of wanneer zij alleen maar een reusachtigen sprong doen bij de stembus, zal het de eigen schuld zijn van Poincaré en van zijn collega's Herriot, Painlevé, Sarraut. Zij zijn niet eens toeschouwers geweest gedurende deze afgeloopen wetgevende periode; zij werden medeplichtigen. Zij behandelden de communisten niet alleen als porcelein, zij stelden een premie op het lidmaatschap dezer partij, en in honderden gevallen was het voldoende communist te zijn, om promotie te maken.
Wanneer Foch aan een Engelsch blad een interview geeft, waarin hij zegt in 1919 alle plannen klaar gehad te hebben om de Sovjets in hun kiemen te smoren, en het welslagen te kunnen garandeeren, dan geeft Painlevé een onbeschaamd en leugenachtig démenti van dit interview. Het kan alleen in Frankrijk gebeuren, dat een minister van Oorlog een overwinnend Opperbevelhebber desavoueert in eene zaak, waar Foch vrijheid van spreken mag hebben.
Waarom zulke dingen gebeuren, is een raadsel, dat nog niet opgelost werd. Maar elk incident, dat het Fransche gouvernement plaatst tegenover Moskou, of zijne aanhangers, wordt regelmatig voor de Communistische partij een bron van vermeerderd prestige. De communisten dateeren in Frankrijk niet van gisteren, gelijk in Rusland. Gedurende de eerste Revolutie vormden zij de steunpunten van het Schrikbewind. In 1871 kon men er reeds een dertigduizend fusilleeren. Hunne chefs zitten op het oogenblik in een gevangenis, welke hun voor reclame dient. Doch laat het niemand verwonderen, wanneer zij uit dezen aangenamen kerker vóór het einde van Bloeimaand in een volmaakt wettigen triomftocht worden verlost.
De verkiezingen overvallen Frankrijk tijdens een conjunctuur, welke voor elk deel van het nationale organisme uiterst gewichtig, ja kritiek is. En wat het denkende deel der natie vervult met een soort van beklemming, is het schikbarende feit, dat de oplossing dezer crisis in handen gelegd moet worden van het volk, onder omstandigheden, die in de hoogste mate exceptioneel zijn. Aan dezen Souverein-van-één-dag, maar een Souverein, die àlmachtig is gedurende dien éénen dag, vraagt men de beslissing over heden, verleden en toekomst. Dezen Souverein vraagt men zijne uitspraak over maatschappij, over godsdienst, over vaderland, over Frankrijk, en - van den weeromstuit over Europa en de wereld. Men prest dezen Souverein om de meest verscheiden problemen op te lossen betreffende bewapening, vloot-wezen, onderwijs, handel en financiën; deze Souverein is aangewezen om te oordeelen over tallooze vraagstukken, waarvan het meerendeel zoo ingewikkeld is dat hun oplossing zelfs de geleerdste specialisten voor bijna onoverkomelijke moeilijkheden stelt. Al wil men hopen dat ingrijpende schokken vermeden zullen worden en dat een toekomstige meerderheid van het parlement niet verder zal gaan, dan van Poincaré tot Poincaré, nooit sterker dan nu, terwijl alles op het spel staat, heeft men de fundamenteele gevaren gepeild van het algemeen kiesrecht. Nooit trouwens traden die gevaren krasser naar voren.
Voor dezen Souverein worden in deze Paasch-vacantie te Parijs twee en twintig Revues gespeeld, zeven groote en vijftien kleinere. Wanneer ik ze allen zien wilde, had ik drie volle weken noodig, wat mij van het goede te veel schijnt. Men heeft dezen Souverein een nieuwe verkeersregeling cadeau gedaan. De straat is voortaan bestemd voor de mechanische tractie, het trottoir voor den voetganger. De straat mag voortaan slechts op bepaalde punten worden overgestoken. Bij pleinen is men op straffe van boete verplicht een omtrekkende beweging te maken. Het is een ideale wet om door iedereen te worden overtreden.
En nu ik toch eindig met Parijsche gemengde berichten: het instrument dat ik voorspelde in mijn beschouwing over prof. Theremin's aether-golven en zijn hemelorgel, is reeds gerealiseerd door een Fransch ingenieur, René Bertrand. De electriciteit, waarbij men muziek maakt van niets, en die door prof. Theremin bespeeld werd met arm- en handgebaren, is door René Bertrand vastgelegd in een chromatisch klavier van vijf octaven, voorzien van vibrato, staccato en legato. Iedereen kan het bespelen met het gemak van eener schrijfmachine.
Ander opzienbarend feit: de eerste vrouwelijke advocate heeft de terechtstelling bijgewoond van een client, dien haar welsprekendheid niet van het schavot had kunnen redden. Het waren twee chefs eener bende Poolsche bandieten, die men wegens acht moorden en negen-en-zestig inbraken onmogelijk kon vrijspreken of gracieeren. De hoofdman der roovers moest op de guillotine geheschen worden, omdat zijn krachten hem begaven. Maar zijn adjudant, de client van de advocate, vroeg aan den voet van het bloedroode gevaarte een handkus en verzocht zijne verdedigster om zich te ontdoen van haar handschoen.
Zal madame Ehrlich, zoo heet zij, dezen kus in den killen dageraad en in het aanschijn van den dood ooit kunnen vergeten? Zal hij haar niet vervolgen als de bloedvlek van Lady Macbeth? Het was ijzingwekkend. Met een ‘Au revoir, Madame, Messieurs!’ tuimelde het hoofd in de mand. Dit gebeurde op den Boulevard Arago, in het midden van Parijs, centrum der civilisatie op den tweeden dag dezer Goede Week, gedurende welke sinds mensenheugenis en naar een middeleeuwsch gebruik, terechtstellingen nooit plaats vonden.
[verschenen: 12 mei 1928]