In dienst van Frankrijk
Parijs, 31 Maart [1928]
De Toren van Karel den Grooten te Tours, een monument, welks voornaamste verdienste bestond in zijn ouderdom, is ingestort, en de Duitsche Pers profiteert onmiddellijk van de gelegenheid, een boom op te zetten over het wanbeheer van den Franschman, die zijn historische gedenkteekenen smadelijk laat vervallen, wanneer Amerikaansche milliardairs er zich niet over ontfermen.
Het is juist tien jaar geleden, dat de Dikke Bertha begon te mikken op de torens van de Notre-Dame; tien jaar geleden, dat een harer bommen viel in een der oudste kerken van Parijs, en er gedurende een Paasch-dienst honderd-zes-en-negentig geloovigen vermorzelde. Het oogenblik voor vinnige aanmerkingen schijnt dus bijzonder slecht gekozen. De Toren van Karel den Grooten stond te Tours in een der drukste winkelstraten en tuimelde zonder 'n haar te krenken van een der inwoners, wier luchthartigheid spreekwoordelijk werd. Dat is des te merkwaardiger, daar hij neerdonderde in den avond, op het moment, dat de vrouwen dezer stad en dezer streek, welke overvloeit van alle uitstekende dingen, haar man een wijn schenken, gekruid ‘aux quatre épices’, met vier specerijen ter eere van Venus. Ik durf wedden, dat dit landsgeheim, dat inboorlingen mij toevertrouwden, der Duitsche Pers onbekend bleef. Het bewijst niet, dat de bewoner van Tours maling heeft aan Karel den Grooten en zijn Toren, het bewijst hoogstens, dat de ruïne onvermijdelijk was en dat iedereen het er zonder ongelukken afbracht. De Duitschers trouwens kunnen gerust zijn: men gaat hem weder opbouwen met dezelfde steenen en op dezelfde plaats, net als de Kathedraal van Reims.
Het incident is miniem, doch kan als toelichting dienen tot de kribbige verhouding tusschen twee Persen, waarover ik onlangs schreef en die idealisten vruchteloos trachten te verbeteren. De vorige week kenmerkte zich door een voorval van wijder strekking dan de verwaarloozing van een toren en waarover zoowel de Duitsche als de Fransche kranten gezwegen hebben. Van de Duitschers begrijp ik het niet, want het betreft een man, wiens aangename koopwaren zij sinds eenigen tijd boycotten, van wien zij een interview weigerden over de toenadering tusschen Duitschland en Frankrijk, omdat het te realistisch was. Ik bedoel François Coty, den tweeden Corsicaan, na Napoleon, die in Frankrijk's lotsbestemming meetelt. Wanneer Kardinaal Gasparri, gelijk een blad beweerde, de veertiende minister is van het huidige Fransche kabinet, is François Coty de vijftiende, en veel ongewenschter dan de Staatssecretaris van den Paus. Deze fabrikant van parfumerieën confereert regelmatig met Chamberlain en Mussolini. Hij is hun vriend en misschien zelfs meer. ‘Een verbond tusschen Frankrijk en Italië beteekent een blok van tachtig millioen menschen, wier belangen identiek zijn’, zeide hij in het geweigerde interview. Een poos later zei Mussolini hetzelfde. ‘Wij hebben geen behoefte aan toenadering tusschen Franschen en Duitschers’, is Coty's fundamenteele stelling. ‘Wij hebben niets noodig dan wederzijdsch respect voor de aangegane overeenkomsten. De rest is sentimentaliteit, die tot niets nuttigs kan leiden.’ Aldus denkt Coty.
Duitschland echter wenscht precies het omgekeerde en er was geen blad, dat deze nuchtere zienswijze onder de oogen zijner lezers durfde brengen. Het avontuur, waarin Coty nu raakte, had hun des te meer moeten interesseeren, wijl het ten nauwste samenhangt met den moreelen wederopbouw van Frankrijk. Dat de Fransche Pers zich koest houdt is verklaarbaar, omdat zij onder den knoet zit. Bij deze affaire is de treurigste eigenschap betrokken van een Fransche krant: slaafschheid.
François Coty behoort tot de groote patroons, van wie men er reeds ettelijke dozijnen telt in de industrieele noordelijke provincies, en die hun tijd jaren vooruit zijn. Zij hebben ingezien dat de socialistische en communistische theorieën op een dood spoor voeren. Zij hebben begrepen, dat het even noodeloos is, er zich systematisch tegen te verzetten, als haar dwang lijdelijk te ondergaan. Zij hebben de oplossing gekozen, welke sinds een halve eeuw voor de hand lag. Zij hebben ‘klassestrijd’ en ‘proletariaat’ geschrapt uit het verkeer tusschen werkgever en werknemer. Zij hebben persoonlijk en op de onbevooroordeeldste wijze de verhouding geregeld tusschen hen en hunne arbeiders. Zonder van één hunner prerogatieven afstand te doen, hebben zij elk soort van Marxisme in hunne werkplaatsen practisch onmogelijk gemaakt, alle bekrompen partijpolitiek in hunne fabrieken weten uit te schakelen. Geen enkele Marxistische ‘eisch’ heeft vat op hen en zoowel patroons als arbeiders varen er wel bij. Eenigen tijd geleden ontsloeg Coty alle communistische arbeiders, die op zijne ateliers hadden weten binnen te dringen. Het waren er meer den duizend en de bruuske maatregel droeg de goedkeuring weg der overige werklieden, zonder dat zij geraadpleegd waren. De doem, welke een paar fanatici der vorige eeuw hadden weten uit te strekken over allen arbeid, is door deze ‘groote patroons’ op afdoende wijze verbroken. Geen enkele democratische of demagogische begoocheling kon hun personeel beïnvloeden. Zij arbeiden in werkplaatsen en onder omstandigheden, waar alle mogelijke en uitvoerbare illusies door den patroon verwezenlijkt worden. Ik mag er bijvoegen, dat deze patroons bijna zonder uitzondering van reactionnairen of conservatief-liberalen huize zijn.
Om zijn ideeën niet alleen te verbreiden onder de bezittende klas, die hij bereikt met Le Figaro en Le Gaulois, wier eigenaar hij reeds is, doch ook onder het volk, richtte Coty deze maand een blad op, dat hij L'Ami du Peuple noemde. Zijn ideaal: een nieuw sociaal plan, dat hij overeenkomstig acht met de werkelijke behoeften der natie, een plan, dat de belangen van kapitaal en arbeid verzoent, in plaats van ze systematisch te verdeelen, de geleidelijke fusie der klassen, in plaats van den onvruchtbaren klassestrijd, de loyale, vriendschappelijke samenwerking tusschen patroon en employé, dit ideaal, waarvoor hij het Fransche volk intelligent genoeg en rijp acht, zal in L'Ami du Peuple een stem krijgen. Coty is Republikein. Maar Coty is tevens anti-socialist, anti-communist, en anti-parlementarist. Er zijn honderden financiers en politici, die levensbelangen hebben bij het socialisme en bij het communisme. Er zijn een aantal kranten-directeurs die levensgevaar zagen in de concurrentie van een populair en voortreffelijk volksdagblad. Zij behoefden geen bondgenootschap te sluiten tegen L'Ami du Peuple, want sinds meer dan twintig jaren leeft de Fransche Pers slechts met goedvinden van financiers en politici. Maar men ziet, welke machtige en wijd-vertakte vijanden het nieuwe orgaan tegen zich ontketende.
De Fransche bladen bezitten geen particuliere expeditiediensten. Zij bestaan in hoofdzaak van lossen verkoop en bij deze gesteldheid kan een aparte expeditie geen zin hebben, omdat zij elke onderneming op staanden voet ruïneeren zou. De verkoop en de verspreiding van alle Fransche periodieke geschriften, kranten, tijdschriften op elk gebied, is sinds menschenheugenis gecentraliseerd in de Messageries Hachette, waar elken dag samenvloeit wat men zou kunnen noemen ‘de Fransche gedachte’. Ieder die een blad opricht, hetzij anarchist, katholiek, jood of communist, hetzij beursspeculant of sportsman, wendt zich in de eerste plaats tot de Messageries Hachette, welke tegen een belangrijke borgstelling de verbreiding van het drukwerk op zich neemt. De Messageries Hachette beschikten met dit monopolie over eene practische en theoretische almacht. Zij kunnen de censuur uitoefenen, welke hun gewenscht lijkt. Aan een zeer voorzichtig beleid was het te danken, dat de Franschman het gevaar van dit monopolie niet inzag tot dusverre, of onderschatte. Coty sloot dus met Les Messageries Hachette een contract voor L'Ami du Peuple zonder moeilijkheden te ondervinden.
Er bestaat in Frankrijk eene Fédération des Journaux de France, zooals in Holland functionneert op kleiner schaal eene Vereeniging van Dagblad-directeuren. Deze federatie o.a. stelt den verkoopprijs vast van het losse nummer, dat in Frankrijk cinq sous kost, dit is twee en een halve cent. Het bedrukt papier, hoewel vijf maal duurder dan vóór den oorlog, bleef hier spot-goedkoop, en verre beneden den wereld-standaard. Die prijs van vijf sous gold in hoofdzaak voor de groote Parijsche nieuwsbladen, welke alle een min of meer populair cachet dragen, en wier directeuren er belang bij hadden een onderlingen tarieven-oorlog te ontwijken. Zij hebben de Figaro nooit belet om zes sous te vragen per nummer, noch Comoedia om zich te verkoopen tegen tien sous. Zij verboden andere bladen evenmin (Le Nouveau Siècle en La Voix b.v.) om zich aan te bieden voor twee en voor drie sous. Feitelijk schommelde de prijs der Fransche Pers tusschen twee en tien sous. Voor L'Ami du Peuple koos François Coty het minimum, twee sous voor Parijs, drie sous voor de provincie.
Coty had zijn plannen niet onder stoelen of banken gestoken en de Federatie had geen enkel bezwaar doen kennen tegen zijn nieuwe krant. Ik geloof niet, dat Coty inmenging geduld zou hebben. Hij zou elk veto zonder aarzeling verworpen hebben. Dat concurrenten u willen dwingen winst te maken, heeft steeds een verdacht tintje. Het zou verdacht zijn geweest, tyranniek, onaanvaardbaar, doch regelmatig. Maar de verschijning van L'Ami du Peuple is geen centenkwestie, noch voor Coty, noch voor de Federatie. Een Parijsch kranten-directeur vindt voor een werkelijk of gefingeerd deficit altijd een uitweg bij zijn gouvernement, en wanneer het Coty behaagt om geld te verliezen, dan dat is zijn zaak. Neen, de directeuren, vergaderd op het kasteel van een hunner collega's, en in tegenwoordigheid van verscheiden ministers, vonden het zelfs niet de moeite waard, hunne motieven te verbloemen. Zij voeren een ideeën-oorlog. En in plaats van regelmatig te onderhandelen met Coty over een verkoopprijs, die, onder welken gezichtshoek ook beschouwd, in de Parijsche Pers geen precedent schept, noch een exceptie vormt, laten zij hem door de Messageries Hachette aanzeggen, dat deze puissante firma de keuze heeft tusschen de clientèle van de kranten-federatie, of van L'Ami du Peuple. Hachette kiest natuurlijk de Federatie, en zegt aan Coty een reeds bekrachtigd en betaald contract zonder verdere formaliteiten op. L'Ami du Peuple zal niet geëxpedieerd worden naar de kiosken, naar de stations, naar de krantenverkoopers van gansch Frankrijk door de Messageries Hachette.
Voor elken anderen directeur dan Coty zou dit een genadeslag beteekend hebben, òf in zijn moreel, òf in zijn financiën, òf in beide. Maar het idealisme van François Coty heeft iets heroïeks. Hij behoort tot die zeldzame naturen, die voor een overtuiging niet alleen hun fortuin, maar als het moet, hun leven offeren. In het midden van een ongeloofelijk werkzaam bestaan, aan het hoofd van een reusachtige industrie, en een reusachtig vermogen, stelt hij zich een doel, dat hem voor de rest zijner jaren geen rust meer zal gunnen: de reorganisatie van zijn land, het behoud en de vermeerdering van de edelste krachten zijner natie, volgens de nobelste, de verhevenste en de onbaatzuchtigste formule, eene formule welke ieder ander land, en meer nog in Frankrijk, tot de hersenschimmen behoort, tot de mooie droomen, maar eene formule welke hij zal verwezenlijken, of waarmee hij zal ten onder gaan.
Coty gaat dus procedeeren met de Messageries Hachette. Doch dit zou zijn blad niet redden. Hij weet ook wat het Recht vermag in Frankrijk, wanneer belangen op het spel staan als die van kranten-directeuren, gecombineerd met die van financiers en politici. Hij bedenkt zich niet. Hij richt onmiddellijk een nieuwe vennootschap op, de Messageries Françaises, met een kapitaal van vijftig millioen francs, na een blad opgericht te hebben, dat hem minstens hetzelfde bedrag gekost heeft. Ik heb respect voor ideeën, die een dergelijke offervaardigheid inspireeren. Ik geloof aan hare verwezenlijking. En afgezien van de ideeën, welke mij sympathiek zijn, heb ik respect voor het organisatorisch talent van een man, die met zijne fabrieken, met de talrijke sociale werken, die hij controleert, met een tehuis voor studenten dat hij subsidieert en oriënteert in een gewenschte richting, met zijne drie dagbladen, met zijne Messageries Françaises, geheel alléén staat tegenover een coalitie, welke wordt aangevoerd door de invloedrijkste figuren van het huidige gouvernement der Republiek. Wanneer ik op zoek wilde gaan, evenals Carlyle uit Schotland of Emerson uit Amerika, naar een waarlijk groot man, ik geloof, dat ik mij in het hedendaagsche Frankrijk allereerst zou wenden tot François Coty.
Hij is geen kunstenaar, hoewel hij een Fransch schrijft, dat niemand hem zal verbeteren. Hij is geen soldaat, ofschoon hij alle geheimen kent der tactiek, hij is geen staatsman, hoewel hij het voornaamste verweer vormt tegen het bolsjewisme, hij is een simpel zakenman die ‘met zijne ideeën geen geld wil verdienen’. Maar in deze jaren van verwildering, van verwarring der eenvoudigste en redelijkste beginselen, heeft hij een karaktervastheid getoond, een idealisme, een enthousiasme, een durf, een zekerheid, een bezieling, een zelfopoffering, welke onder geen enkele categorie zijner tijdgenooten huns gelijke vinden. Deze man bovendien kent geen andere drijfveer dan zijn onoverwinnelijk geloof in Frankrijk.
Wanneer de Fransche Pers nog ooit hare oude vrijheid herwint, hare controle over de drie machten van den Staat, de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht, wanneer men haar nog ooit zal noemen gelijk eertijds, de Vierde Macht, wanneer zij eenmaal geen medeplichtige meer zal zijn van alle gouvernementeele fouten, of gouvernementeele misdaden, dan zal zij deze herleving danken aan François Coty.
[verschenen: 5 mei 1928]