Een historisch banket
Parijs, 24 Maart [1928]
Ik schreef reeds éénmaal over politieke gastmalen, niet vermoedend, dat de bekeering van Charles Benoist tot de Monarchie aanleiding zou geven tot een manifestatie, welke de Action Française terecht karakteriseerde als weergaloos. In ‘Bullier’, een enorme populaire dansgelegenheid, waar een gemengde jeugd, die nog geen onderscheid kent van rangen of standen, elken avond foxtrot en tangoot, was een déjeuner van achttienhonderd couverts aangericht om de verschijning te feesten van een boek.
De combinatie kan zonderling lijken, maar heeft voor den Franschman niets vreemds. Ieder student van het Quartier Latin danste in ‘Bullier’, tot hij zijn plaats kreeg in de maatschappij. ‘Het is dertig jaar geleden’ zei Charles Benoist, oud-afgevaardigde, oud-gezant, - in Den Haag - vergrijsd in den dienst der Republiek, tot den Comte de Saint Aulaire, eveneen diplomaat, ‘dat ik hier een voet zette. Ik was gekleed als pacha. Een magnifiek costuum, dat recht uit Egypte kwam. Het telde drie jassen van verschillende kleur. Ik was er wàt mee in m'n schik. Doch na een half uur ging mijn tevredenheid onder in een onverdragelijke warmte. Ik deed mijn eene jas uit na de andere en moest tenslotte op den loop gaan. Dat costuum is in zekeren zin het beeld van mijn politiek leven, dat ik doorbracht met het afdanken van diverse plunjes.’
De ex-dienaar der Republiek heeft deze gedaante-verwisselingen, dezen onvermijdelijken ontwikkelingsgang toegelicht in een zeer nobel werk, dat tot titel draagt Les Lois de la politique française, en dat zonder twijfel een datum zal vormen in de geschiedenis van Frankrijk. Van den aanvang zijner politieke loopbaan af, was Charles Benoist zich bewust van de inhaerente gebreken, welke den democratischen regeeringsvorm aankleven en gedurende zijn zeventienjarige parlementaire werkzaamheid heeft hij zich afgesloofd om die gebreken uit te roeien, te genezen, of ten minste te neutraliseeren. De kwalen, waarmee hij het algemeen stemrecht behept zag, dat hem anarchistisch en anorganisch lijkt, dacht hij te keeren door dat algemeen stemrecht te veranderen, te verbeteren. Hij meent nog steeds, dat dit noodzakelijk is, doch kan niet meer gelooven, dat dit voldoende zou zijn voor het welzijn van Frankrijk. Hij heeft een Technische Raad gevraagd, om te voorzien in de toenemende incompetentie van het Parlement. Hij pleitte voor de instelling van een Hooger Hof, dat de incompetente almacht van dit parlement zou breidelen.
Hij gelooft nog steeds aan de noodzakelijkheid dezer hervormingen, doch kan niet meer gelooven in hare mogelijkheid. Want de democratie kan niet georganiseerd worden, omdat zij niet gehiërarchiseerd kan worden. Hiërarchie en organisatie zijn slechts mogelijk op een basis van ongelijkheid der menschen en deze ongelijkheid is in tegenspraak met een der eerste beginselen van de democratie. De geheele geschiedenis echter toont aan, dat geen enkele maatschappij in orde en eendracht kan leven, zonder een hechte organisatie, terwijl de organisatie zelf ondenkbaar is zonder hiërarchie. Er blijft dus geen keuze voor een redelijken geest, die de onmogelijkheid van dringende hervormingen gepeild heeft: in den eindeloozen, onvruchtbaren strijd der partijen kan slechts de Monarchie een uitkomst zijn. De oude Monarchie was niet volmaakt en verrichtte niet, wat zij had kùnnen en moéten verrichten. Onder de Monarchie was verwarring en ministerieele instabiliteit geen zeldzaamheid. Maar de Monarchie biedt de beste kansen, omdat zij de beslissende superioriteit bezit der eenheid. Eenheid in het bewind, eenheid in het bevel, continuïteit en aaneenschakeling van het gezag. De wanorde in deze orde was gevolg van slechte regelingen, van slechte gewoonten, zij was geen onverbeterlijk, inhaerent gebrek. De kern der Monarchie was in orde. De rest had hervormd kunnen worden. Terwijl zonder haar princiep, en - het woord heeft denzelfden stam - zonder prins, hervorming onmogelijk is. Zoo concludeerde, na een leven gewijd aan democratische experimenten en desillusies, Charles Benoist en nam zijn ontslag uit den dienst der Republiek.
Dat men de verschijning van een boek, welks onderwerp speelt in de gesloten wereld der ideeën en systemen, viert met een banket, is iets bijzonders. Dat men te Parijs achttienhonderd intellectueelen vindt, beroemden en anoniemen, meesters en leerlingen, om op eigen kosten een voorloopig platonisch gelag te betalen, waarvan het einddoel echter niet minder is dan de omverwerping van den staatsvorm, behoort tot de onverwachte feiten, welke bestemd zijn om geregistreerd te worden door de Historie. Wat beteekenen de Fransche verkiezingen tegenover deze gebeurtenis! De eenen - de socialisten - krijgen hunne gelden uit Duitsche bron; de anderen - de communisten - betrekken hunne subsidies uit Moskou; de kas der radicale partij ontleent haar overvloed aan ongestraft gebleven koloniale knoeierijen op groote schaal; anderen voeren den politieken strijd onder presidium van een bank-consortium. Over de totale linie der republikeinsche groepen, van gematigden tot extremisten, werd het algemeen stemrecht eene min of meer gemaskeerde, min of meer wettige omkooperij, en de voornaamste verkiezingsagenten werden de herbergiers op de hoeken der straten. Het is elders weinig beter gesteld en bijna overal ziet men de draagkracht eener idee onderworpen aan den invloed der strijdkassa's. Maar elders wegen elementen van orde op tegen de factoren van ontbinding. Hier is deze regelaar uitgeschakeld. Een verschuiving naar links of naar rechts verloor alle beteekenis. Het régime is op weg naar een krach, waarheen de rechterzijde het tempo kan vertragen, waarheen links de vaart kan versnellen, doch dien zij geen van beiden zullen kunnen ontwijken.
Het besef van dezen toestand voert de volksmassa tot onverschilligheid en scepticisme, het voert de elite tot verweer. Welken omvang dit verweer heeft aangenomen, kon men observeeren bij de manifestatie in ‘Bullier’. Het banket ter eere van Charles Benoist was aangericht door de Revue Universelle. Dit tijdschrift is den meesten Franschen, laat staan dus de buitenlanders, totaal onbekend. Zijn sobere, stugge inhoud maakt het ontoegankelijk voor de menigte. Dit verhinderde den directeur niet om een uitstekend menu samen te stellen en uitstekend te laten toebereiden. De Revue Universelle staat onder leiding van Jacques Bainville, die eene Histoire de France schreef, welke even verbreid raakte in Frankrijk als Well's Wereldgeschiedenis in Engeland. Dit neemt niet weg, dat zijn tijdschrift slechts gelezen wordt door de intellectueelen.
Zij vormen geen groep, noch partij. Zij vormen eene strooming. Zij bezitten to dusverre geen financieele steunpunten, noch bondgenooten in de Pers, de Action Française en de Liberté uitgezonderd, waar Bainville hoofdartikelen schrijft over buitenlandsche politiek. Uit den aard der zaak konden zij voor hun banket slechts een beperkte reclame maken. Toch was ‘Bullier’ uitverkocht, en moesten de redenaars (Paul Bourget, Henri Massis, Charles Maurras, Charles Benoist) zich bedienen van microphoons, om in de verste hoeken verstaan te worden. Ik maak geen propaganda. Ik heb geen respect voor massa's en getallen. Maar achttienhonderd intellectueelen, die onder onbeschrijfelijke geestdrift eene broederlijke accolade toejuichen van Maurras en Benoist, om de overwinning te onderstrepen van den royalist op den republikein, eene zaal die davert van de acclamaties bij de voorlezing van een brief van Daudet, dat geeft te denken. Niet omdat er achttienhonderd zijn. Maar omdat er achttienhonderd intellectueelen zijn, die de Republiek afvielen.
Wat kan het gouvernement doen tegen deze openbare samenzweerders? Niets. Het zou logisch zijn hunne verzamelingen uiteen te jagen, logisch om een boek als Les Lois de la politique française te verbieden. Doch het andere wachtwoord dat de Republiek in haar blazoen draagt: vrijheid, vrijheid van drukpers, vrijheid van gedachte, bindt de regeering ook op dit terrein tot onmacht. Zelfs in deze machteloosheid tegenover een tegenstander vinden de theorieën van Charles Benoist over de anarchistische en desorganiseerende eigenschappen der democratie bevestiging. De Republiek weet noch de bedreigingen af te wenden der communisten, noch die der socialisten, welke zij gaarne over één kam scheert, tegen wie zij hare ministers beurtelings laat declameeren, doch tegen wie zij zich niet weet te verdedigen. Bij de bepaling der gedragslijn tegenover de communisten heeft de obscure sympathie, welke elke republikein voelt voor een revolutionnair, een overwegend aandeel. Doch de lijdelijkheid, de werkeloosheid van het Fransche gouvernement, welke berusten op een idealistisch liberalisme, is niet zonder eenige tragische schoonheid. En het verwondert mij dikwijls, dat de royalisten en de andere reactionnairen deze verdiensten hunner vijanden niet loyaal kunnen erkennen. Het is de tweede keer, dat Frankrijk getuige is van een dergelijke roekelooze liberaliteit. Den eersten keer onder Lodewijk XVI, wiens censuur alle anti-monarchistische publicaties vrij liet verspreiden en de verdedigers van den troon honderd moeilijkheden in den weg legde, zooals Pierre Gavotte in zijn boek over La Révolution Française uitvoerig aantoont. Den tweeden keer onder deze Derde Republiek. Voor Pierre Gavotte was de geheele eerste Fransche Revolutie het misdadige werk van schavuiten, bruten, beesten of waanzinnigen, en dat deze kijk op een legendair en haast onaantastbaar tijdperk, een buitengewoon succes werd voor den uitgever en
den jongen historicus, behoort tot de symptomen eener aarzeling in de Fransche natie, waarvan de gevolgen onafzienbaar kunnen zijn. Lodewijk XVI was precies het tegenovergestelde van een tyran; hij was een wankelmoedig weifelaar en alles ging schots en scheef. De Republiek is tyrannieker dan Lodewijk XVI, zij maakt van het land een janboel en er zijn technici, die beweren overeenkomsten te ontdekken tusschen de financiën der ministers van Lodewijk XVI en de financiën van Poincaré. Maar wat zou men onze Derde Republiek niet willen vergeven voor haar liberalisme, voor haar ‘vrijheid’, welke tot de hoogste aspiraties van den mensch behoort en die onuitvoerbaar lijkt? De royalisten zijn consequent. Zij achten den monarchistischen regeeringsvorm den besten voor elk land en hebben den moed om daarvan Duitschland en Hongarije niet uit te sluiten. Zij achten om verschillende redenen een voorspoedig Duitschland gewenschter voor Frankrijk, dan een ontredderden staat. Zij geven de voorkeur aan een verantwoordelijk regeeringshoofd, zelfs wanneer hij vijandig zou zijn, boven een dagelijksch vervangbaar, of erger nog, occult bestuur. Doch ik vrees, dat van den eersten dag af dat de royalisten aan het bewind zijn, Jan III koning en Charles Maurras, minister van Binnenlandsche Zaken, de vrijheid voor langen tijd begraven zal worden.
Maar hoe dan ook, er moet verandering komen, want eene zekere rotheid in dezen Staat heeft een hoogtepunt bereikt, waarop reactie onvermijdelijk wordt.
Op één dag, 28 Februari 1928, zag men:
- | de jury van Seine-et-Oise een vrouw vrijspreken, die haar minnaar gedood had; |
- | de jury van de Côte d'Or een man vrijspreken, die zijn maîtresse gedood had; |
- | de jury van Savoie een sergeant vrijspreken, die getracht had zijn luitenant te dooden, en de vrouw van den luitenant vrijspreken, die de hand van den moordenaar gewapend had door te zeggen: ‘Het is een passioneele zaak; je krijgt hoogstens een jaar.’ |
Het leven is duur, zeggen de spotters, behalve het menschenleven. Men doodt gratis. Men doodt op straat, op den openbaren weg, in de treinen, waar het nood-signaal nog slechts dient voor bandieten; men valt automobielen aan onder de lichten van Parijs. Iederen morgen wordt de schrikbarende rubriek der dagbladen voortgezet met de portretten der daders op de eerste pagina. Moeders vermoorden haar kinderen. Voor een gebaar, voor een vermoeden, dooden mannen hunne vrouwen; vrouwen hunne mannen; minnaars en minnaressen ruimen elkaar uit den weg; verleiders werpen hun kroost in het water. Allen word en vrijgesproken. Vrijgesproken met een sentimenteelen traan en onder applaus. En elken morgen gaat de serie door: Een vrouw klooft het hoofd van haar man met een hakbijl. Een man schiet zijn vrouw neer met drie kogels en maakt haar af met schoppen. Een man werpt zijn vader in den afgrond. Een vader doodt zijn zoon en gaat wandelen. Een werkman doodt zijn vrouw, zijn schoonmoeder en zijn grootmoeder. Twee dronken werklieden ranselen een vrouw en beuken haar met den kop tegen den muur tot zij dood is. Iederen morgen dezelfde serie. Iederen morgen dezelfde vrijspraken.
Dat men deze sensatie journalistiek verbood, evenals in Italië, zou mij billijk lijken. Het zou de Parijsche dagbladen eene zekere onafhankelijkheid bezorgen tegenover de politie-diensten en zij zouden over sommige schandalen een vrijere opinie kunnen uiten. Doch daarmee zou het werkelijke kwaad niet verholpen zijn. De misdaden, die voorkomen door ziekelijke naäping zouden verminderen, doch de origineelen zouden hunne series voortzetten. Wanneer er elken dag op verscheiden plaatsen in Parijs gemoord wordt, en op honderd plaatsen in Frankrijk, voor een vrouw, voor een portemonnaie, voor een opinie, dan valt dit in hoofdzaak te wijten aan de Fransche Justitie, die elken dag zwicht voor een humanitarisme van het slechtst allooi, die elken dag bezwijkt voor de gelegenheidstranen der boosdoeners, doch de tranen der slachtoffers niet ziet. Men handhaafde de doodstraf op sophistische gronden. Men verving haar eenvoudig door een regelmatige vrijspraak. De president der Republiek mag gratie verleenen. Doch er zijn geen veroordeelden meer.
Er zullen steeds menschen gevonden worden, die metterdaad willen bewijzen, dat Recht en Gerechtigheid niet volmaakt zinledige woorden zijn en geen hersenschimmen. Een dagblad begon deze week een rondvraag onder vrijgesproken moordenaressen en informeerde naar hare bevindingen! Een dieper instinct wijst ons op de gevaarlijke abnormaliteit dezer verschijnselen en zegt ons, dat zulke excessen van onmenschelijkheid niet kunnen duren. Haar verkankerde Justitie zal voor de Derde Republiek een gevaarlijker hinderlaag blijken dan een slecht beheer. Er komt onafwijsbaar een moment, dat een natie niet verder wil afdalen naar de barbaarschheid, naar de zeden van wilden. Ook dat leert op talrijke bladzijden de geschiedenis. Ook dat argument kan men voegen bij de bewijsvoeringen van den oud-gezant.
[verschenen: 27 april 1928]