Vertrouwen op Duitschland
Parijs, 10 Maart 1928
Een incident, dat de verbeelding der volksmassa's sterker getroffen heeft dan een dossier diplomatieke vertoogen over geheime bewapeningen etc., is in den stroom der dagelijksche telegrammen ondergegaan en overschreed niet de Fransche grenzen. Een Duitsch pacifist, uitgenoodigd door Fransche pacifisten om zijn opinie te zeggen aangaande de toenaderingsmogelijkheden tusschen de twee oude vijanden, heeft in 't hartje van Parijs verklaard, dat, wanneer de Franschen de Duitsche zienswijzen betreffende den Vrede niet willen deelen, deze zienswijzen hun ‘met geweld zullen worden opgelegd’.
Dit is niet een dier verzinsels of overdrijvingen van chauvinistische kranten, die een passage, welke in hun kraam te pas komt, op de eerste pagina afdrukken in chocolade-letters. Integendeel. Het verbluffende nieuws circuleerde ongemerkt tusschen de ongevallen en de markt-berichten. Het was te kras om vervalscht te zijn. Het was te kras om als reclame geëxploiteerd te worden. De cartellistische Pers, die alle Duitsche onbezonnenheden systematisch verdoezelt of goedpraat, wist er geen raad mee. De conservatieve Pers vond het niet in overeenstemming met hare voorzichtigheid om die pacifistische buitensporigheid te beklemtonen. Zoo verdwenen de uitlatingen van den vlammenden vredes apostel, die voor niets terugdeinst, in de anonieme kolommen der dagbladen, wat gelijk staat met de papiermand. Doch wat een sensationeele typografie niet vermocht zou hebben, omdat de exorbitante woorden te schril zouden disharmonieeren met de kalmte der publieke opinie, dit vermocht de kleinste letter, omdat zij overeenstemt met de geheime en verzwegen vrees der menigte, met haar verborgen onrust. Alle dingen hebben hun fatum, en alle dingen bereiken hun onvermijdelijke bestemming. De bedreiging van den pacifist druppelde als gif in de ooren van een volk, dat zijn heroïsme had opgevoerd tot de limiet der menschelijke krachten, om zijn onafhankelijkheid te vrijwaren.
Toegesproken te worden als een overwonnene, wien niets meer rest dan de eer, deze eer prijs geven voor dezelfde soort van intimidatie als men een halve eeuw geduld had, was een comble dat alle perken te buiten ging. Bij de argumenten welke Duitsche nationalisten en racisten in hun verbittering herkauwen om de verhouding tusschen de twee landen gespannen te maken, voegden zich nog de pacifistische, en de oorlogskansen der eersten verkregen een zonderlinge waarschijnlijkheid door de ongerijmde pretenties der laatste. Stresemann vroeg vertrouwen in de Duitsche natie? Briand vroeg vertrouwen? Terwijl de toenaderingspogingen op een dood punt raakten, moest de heele vertrouwens-kwestie van voren af aan worden gesteld, onderzocht en opgelost. Het was niet enkel de pacifist die zulk een ontreddering veroorzaakte. Maar in zijn roekelooze formule liep alle vroegere en recente achterdocht te samen.
Ik geloof niet dat men in het buitenland de noodige gegevens kan bezitten om dezen achterdocht met onpartijdigheid te oordeelen. Van de drie factoren, welke den Franschen argwaan wakend houden, - de schuldvraag, de Pers en het ontwapeningvraagstuk - zijn wij de schuldvraag meer dan beu, want wat gebeurd is, is gebeurd, en wij hebben niet de geringste moreele verantwoordelijkheid. De Fransche Pers kennen wij nauwelijks of slechts oppervlakkig. Het ontwapeningsvraagstuk achten wij opgelost; in ieder geval in dien zin, dat, zelfs al smokkelt Duitschland, de continentale hegemonie voor langen tijd zal blijven in handen van Frankrijk en diens bondgenooten. Wij zijn zelfs geneigd om Frankrijk van dit voordeel een verwijt te maken.
Het is niet mijn bedoeling om met deze drie zoo gecompliceerde onderwerpen definitieve afrekening te houden, want dit zou getuigen van een onberedeneerde luchthartigheid. Ik wilde echter gaarne het standpunt van den Franschman zakelijk toelichten en eenigszins verdedigen.
Wij Hollanders, die geen aandeel kregen aan den oorlog, de Belgen, die martelaars werden van een brutaal feit, de Engelschen, die hoogstens misdreven door nalatigheid, de Russen wier historische continuïteit door de revolutie is afgesneden, de Italianen die een bevrijdingskrijg voortzetten welke in 1870 werd onderbroken, de Amerikanen en de rest der wereld, die om eenigerlei bijkomstige, maar niet essentieele drijfveer in het Europeesche cataclysme werden betrokken, deze allen kunnen de schuldvraag neutraal of een beetje uit de hoogte beschouwen.
Niet aldus Frankrijk en niet Duitschland. De een won en de ander verloor. De winnaar had minder hardnekkigheid kunnen betuigen om de schuld te laden en te kluisteren op de schouders van den verliezer. Het is zonder twijfel een monument geweest van onverstand om de schuldvraag vast te leggen in het verdrag van Versailles en haar zoo te stempelen tot een eeuwigen smaad. Voor den trotschen verliezer is het zeker een bovenmenschelijke boete om in de bittere en onverwachte nederlaag ook de schuld te bekennen van zijn eigen ondergang. Het is evenwel mogelijk dat ook in Duitschland de schuldvraag gestegen is tot een kwestie van louter moreele strekking: wat Marx, na Hindenburgs vermetele redevoering te Tannenberg, noemde een eerherstel en niet een poging om zich te onttrekken aan de verplichtingen van het verdrag. Ik ken Franschen, zuivere, onverdachte patriotten, die hun zonen verloren in den oorlog, en die iedere anti-Fransche publicatie betreffende de schuldvraag navorschen, in al haar bewijsvoering wegen en wikken, met de hoop, en tegelijk met de vrees, om hunne natie onbezoedeld te vinden. Het geweten dezer Franschen zou lichter zijn, zij zouden gemakkelijker aanvaarden wat zij als een wreede kastijding beschouwen, welke hun leven vernietigde, wanneer zij moesten concludeeren dat hun land, en daarmee zij en hunne zonen, oorzaak droegen aan de ramp. Ik wil veronderstellen dat er ook in Duitschland dergelijke beklagenswaardige en idealistische mannen zijn die hun pijn trachten te stillen met zulke lectuur.
Maar de schuldvraag moge zich aan de overzijde van den Rijn uit de belangensfeer verheven hebben tot een eere-zaak, voor de Franschen bleef zij in de eerste plaats gewetenskwestie. Had Frankrijk neutraal kunnen blijven in het geschil van Duitschland-Oostenrijk met Servië en Rusland? Tot waarborg zijner neutraliteit eischte Duitschland de bezetting der vestingen Toul en Verdun. Bestond voor Frankrijk de mogelijkheid om zich aan de verplichtingen van het Russisch bondgenootschap te onttrekken? Servië had zich onderworpen aan het ongelooflijk ultimatum van Weenen. Oostenrijk was de eerste Europeesche natie die mobiliseerde. Oostenrijk viel Servië binnen. Duitschland weigerde interventie bij zijn bondgenoot. Duitschland weigerde eene internationale conferentie. Duitschland weigerde om naar Den Haag te gaan. Duitschland verklaarde den oorlog.
Kon een land, dat nog een greintje eergevoel bezit, de sterkste, en de éénige steunpunten zijner verdediging als onderpand afstaan aan een volk dat nauwelijks een menschenleeftijd geleden gekampeerd had te Parijs? Kon het dit doen terwijl het alle onderhandelingen om den vrede te bewaren zag stuiten op den onwil van Duitschland en de Dubbel-Monarchie? Heeft Frankrijk den oorlog verklaard? Had Frankrijk behoefte om zijn handelsafzetgebied uit te breiden? Eischte Frankrijk zijn plaats onder de zon? Sprak Frankrijk om de haverklap van ‘het zwaard gereed en het kruit droog houden?’ Alles wat Frankrijk te winnen had bij een oorlog was in 't gunstigste geval Elzas-Lotharingen, Fransch gebied sinds Lodewijk XIV. De bevolking dezer provincies staat gelijk met het aantal gesneuvelden en verminkten van het Fransche leger. Is het geen waanzin om te veronderstellen dat één Franschman deze twee provincies had willen heroveren tegen zulken prijs?
Individueel genomen heeft niemand den oorlog gewild, zelfs Oostenrijk niet misschien, zelfs de twee keizers niet wellicht. Doch wat gelden kan voor het Germaanse blok moet in nog hoogere mate gelden voor Frankrijk. Want waar Frankrijk in 1913 terugkeerde tot den driejarigen dienstplicht, geschiedde dit als antwoord op de bewapeningen van Duitschland. Terwijl Frankrijk een verdedigings-politiek voerde, voerde Duitschland een politiek van prestige. In plaats van zijne macht in dienst te stellen van den vrede heeft Duitschland die macht aangewend tot versterking van dat onverzadelijk prestige. De Duitschers beweren dat de oorlog hun opgedrongen is, maar altijd zullen de diepzinnige woorden van Jacques Rivière onweerlegbaar blijven: ‘Les Allemands ont raison; cette guerre a été imposée. Par qui? Par eux-mêmes...’ - ‘De Duitschers hebben gelijk; deze oorlog is hun opgedrongen. Door wie? Door hen-zelf...’
Het moge voor de Duitschers pleiten, dat zij zich verzetten tegen eene beschuldiging welke voor elk menschelijk geweten onverdraagbaar moet zijn, dat zij protesteeren en zich met passie trachten te zuiveren van een onteerenden smet. Het bewijst dat zij de moreele draagkracht inzien van het probleem. Het zou eene garantie kunnen zijn voor de toekomst. Maar voor de publieke opinie in Frankrijk, welke haar volk en haar gouvernement vrij acht van elke schuld, wordt deze populaire waarheid gesteund door de waarheid der diplomatieke feiten. Voor den Franschman valt aan die feiten niet te tornen. Hij zal nooit dulden dat om sentimenteele overwegingen deze waarheid verminderd wordt of dat men haar in twijfel trekt, want zelfs in het bewustzijn van zijn recht, van zijn onschuld, in het licht zijner overwinning, leek de oorlog hem een namelooze gruwel.
Hij is bereid de schuldvraag te vergeten maar niet om haar te reviseeren. Er heeft in Duitschland eene mentaliteit geheerscht die den oorlog verheerlijkte, dit is onmiskenbaar, eene mentaliteit, welke het recht legde in handen van den sterkere, eene mentaliteit welke leidde tot de neutraliteitsschennis van België, eene mentaliteit welke Duitschers van een door hen geteekend verdrag kon doen verklaren dat het ‘een vodje papier’ was. Men begaat zulke fouten niet straffeloos en langen tijd blijven zij wegen op de daders. En wanneer de een of andere manifestatie de Franschen herinnert dat er aan den overkant van den Rijn te veel Duitschers leven, die de geestesgesteldheid welke het keizerrijk bezielde, niet konden afleggen, haar trachten te vernieuwen, en uit te breiden, dan is het hun niet mogelijk om hun kalmte te bewaren, en ziet men zelfs de gematigdsten toegeven aan een kregelen argwaan. Deze manifestaties helaas zijn niet zeldzaam.
Zoo zien wij de schuldvraag bij den aanvang van elk Fransch-Duitsch misverstand, bij het begin van alle Fransche achterdocht. Het is nutteloos, meent de Franschman, om een controverse, waarin niemand eene oplossing ziet, voort te zetten. Het is nutteloos om te trachten elkaar te overtuigen van een idee, waarvoor ieder van zijn kant het onbeschrijflijke geleden heeft op de slagvelden. Wij moeten den vrede scheppen uit het tegenwoordige, niet uit het verleden. Laten wij de schuldvraag begraven. Laten wij er slechts over spreken met de uiterste voorzichtigheid en zoo weinig mogelijk. - Neen, antwoorden de Duitschers, (Oostenrijk bestaat niet meer) wij wenschen een andere klaarheid dan de diplomatieke feiten. En de Franschman begrijpt niet in welk opzicht deze hardnekkigheid kan bijdragen tot de goede verstandhouding en tot den vrede.
De Pers zou bij machte zijn om menig misverstand, zoo niet uit den weg te ruimen, dan toch te verzachten. Maar de Pers leeft in Frankrijk onder speciale en elders onbekende omstandigheden. Terwijl in Duitschland een dagblad onder contrôle staat van een politieke groep of een partij, zijn de Fransche bladen, die de grootste oplaag bezitten, in handen van particuliere personen. Zelfs het meerendeel der kranten, die een politieke richting aanhangen, zijn het eigendom van afzonderlijke figuren, die een politieke richting slechts kiezen in verband met hunne zaken. De binnenlandsche zoowel als de buitenlandsche politiek moge in deze twee groepen van bladen eene overwegende plaats innemen, zij is van te voren vastgesteld. Het ontbreekt deze Pers aan elke objectiviteit. Of het een Duitsch evenement betreft, een ordinaire moordzaak, een redevoering van Mussolini, een sportverslag, alles wordt den lezer toebereid naar de saus van het blad, voor den eenen nationalistisch, voor den anderen radico-socialistisch, communistisch of clericaal. Sommige bladen, van zeer uiteenloopende richting, hebben in het buitenland denzelfden correspondent, en deze journalist levert zijn nieuws regelmatig volgens twee verschillende sausen. De Fransche journalist bezit beroepshalve geen andere overtuiging dan die zijner directeuren. Bovendien is de overgroote meerderheid der Fransche dagbladen, op enkele uitzonderingen na, omkoopbaar.
Als dit den buitenlander een abnormaliteit lijkt, de Franschman geeft zich van dit schandaal geen rekenschap meer, en als regel kan gelden, dat elk artikel van elke rubriek een financieel doel heeft. De Fransche journalist neemt zichzelf trouwens niet au sérieux. Zijne opinies worden hem gedicteerd, hij wordt buitengemeen slecht betaald en zijn baantje dient hem slechts als uitgangspunt tot een menschwaardiger positie. Niets is karakteristieker dan een Fransch redactie-lokaal. Daar bestaan geen ernstige dingen meer. Een jeu de mots, een calembour, een geestige zet is meer waard dan alle argumentatie. Onderwerpen, waarbij soms het lot afhangt van landen en volkeren, worden behandeld onder lachen en gescherts. De eenvoudigste voorvallen ondergaan de zonderlingste deformaties en de gewichtigste gebeurtenissen zijn voor geen enkele gril beveiligd.
De groote Fransche journalisten, en ik bedoel niet de beroemde maar de conscientieuse schrijvers, die een feit nog kunnen zien in zijn reëele objectiviteit, (de Temps, de Journal des Débats en voor een deel de Figaro) worden alleen gelezen door de élite. De massa des volks krijgt dus slechts de inlichtingen welke en zooals het die verwacht. De provincie heeft een groot aantal dagbladen, doch zeer weinig journalisten van eenige betekenis. Allen copieeren de hoofdstad. Zoo heeft iemand kunnen zeggen dat de ‘publieke opinie’ bestond uit twintig personen te Parijs.
Deze Pers leeft hoofdzakelijk van lossen verkoop en kent het abonnementen-systeem slechts als exceptie. Zij worden gedrukt op papier van de minderwaardigste kwaliteit en van een zaken-standpunt beschouwd, is het een ondoordringbaar raadsel, dat een Fransch kranten-directeur, zelfs met een oplaag van een millioen, steeds moet azen op subsidies. Wanneer men zijne zes smerige pagina's vergelijkt met een Engelsch blad, dat een bijna aesthetischen indruk maakt en niettemin rendeert, met de Amerikaansche boekdeelen, die geld opbrengen, dan gaat een Fransche krant in menig opzicht het begrip te boven.
Van deze Pers is niets constructiefs te verwachten. De rubriek buitenlandsche zaken behoort, evenals de andere rubrieken, tot de advertentie-afdeeling. Wat Jules Cambon 31 December 1927 schreef in zijne voorrede tot ‘les origines de la guerre, d'après les documents allemands’, uitgegeven door l'Europe Nouvelle: ‘L'Europe a succombé en 1914 dans une avalanche de fausses nouvelles’ - Europa is in 1914 bezweken onder eene lawine van valsche berichten - en de diplomaat Jules Cambon blijft een der eminentste getuigen der tragische gebeurtenissen, dit geldt in even sterke mate voor de Pers van den huidigen dag. Ik denk er niet aan, en Jules Cambon evenmin trouwens, om enkel de Fransche Pers de verantwoordelijkheid te laten dragen voor deze misstanden en hare gevolgen. Hetzelfde informatie-systeem, dat tiert aan deze zijde van den Rijn, heerscht even onbeschaamd en ongecontroleerd aan den anderen kant, met slechts dit verschil, dat in Frankrijk particuliere belangen de berichtgeving kleuren, terwijl in Duitschland de groeps- of partij-belangen bij het redigeeren den doorslag geven. Terwijl iedereen praat over toenaderingen, terwijl de uitstekendste geesten van beide landen haken naar een modus vivendi, welke niet meer gebaseerd zal zijn op haat, en wrok, gaan de journalisten voort met het verwekken van dubbelzinnigheden, met het oprakelen van oude polemieken, met het uiten van onverzoenlijke heftigheden. Willen zij een nieuwen oorlog? Neen. Zij leven enkel in een verjaarde psychologie. Maar wanneer zij den oorlog wilden, konden zij het niet beter aanleggen.
Dit wederzijdsch en eindeloos krakeel, waarbij het onmogelijk is geworden om zich een betrouwbaar oordeel te vormen, onderhoudt den wederzijdschen argwaan. Zal men het ooit kunnen afschaffen? Zal men ooit geraken tot een internationalen, uniformen informatie-dienst die alle feiten zal weergeven in hunne werkelijkheid? Ik weet het niet. Doch het staat vast dat de Europeesche verwikkelingen van stonde af aan een minder onontwarbaar aspect zouden vertoonen en dat verscheidene problemen vereenvoudigd zouden zijn.
Al draagt echter de Pers voor de Fransche achterdocht jegens Duitschland eene zware verantwoordelijkheid, het moet met alle onpartijdigheid erkend worden, dat de Duitsche autoriteiten het Frankrijk niet gemakkelijk maken, en den niet stekeblinden toeschouwer verontrustende redenen geven om de Duitsche ontwapening te denonceeren als een bedrieglijke en gevaarlijke hersenschim. De mysterieuse Ulysses, die diplomatieke beschouwingen schrijft in de Figaro, heeft volgens officieele Duitsche statistieken becijferd, dat 940 jaren dwangarbeid werden uitgesproken jegen de oprechte locarnisten, die de geheime Duitsche bewapeningen openbaar maakten. Deze 940 jaren dwangarbeid, een ontzettend totaal, gelden slechts voor 1925, het jaar van Locarno, het jaar der verzoening! In hetzelfde jaar verplichtte Duitschland zich om zijn oorlogsbudget te verminderen. Mag men de discussies in den Franschen Senaat gelooven, dan verdubbelde het sinds Locarno. Volgens het Berliner Tageblatt zijn er op het ministerie van Marine 72 zee-officieren tegen 92 in 1914 voor een tienmaal grootere vloot. Het aantal hoogere ambtenaren bij dat ministerie bedraagt 124, dit is vier en een half maal méér dan in 1914. De brandstoffen voor twaalf torpedobooten van 1928 kosten meer dan die voor de honderdvijftig torpedobooten van 1914. Terwijl de Fransche marine, welke 57.000 koppen telt, een budget heeft, dat, omgerekend in Duitsche munt, 240 millioen mark bedraagt, terwijl Italië voor zijn marine, die 45.000 koppen telt, 200 millioen uittrekt, kost de Duitsche vloot, welke driemaal minder schepen en driemaal minder manschappen bezit dan de Italiaansche, het onevenredig hooge bedrag van 220 millioen. Dit zijn budget-geheimen, welke met reden de slechtste vermoedens wekken. Wanneer zij het Berliner Tageblatt niet bevallen (dat een veel completere lijst geeft) hoe zoudt gij willen dat zij de Franschen bevallen?
Het is een hypocrisie, heeft Stresemann gezegd, vóór hij vacantie ging nemen aan de Riviera, om de bezetting der Rijn-provincies te verlengen na Duitschland vertrouwen te hebben beloofd. Waartoe dient de Rijn-bezetting wanneer men de Duitschers vertrouwt? De Franschen zelf hebben toegegeven, dat op deze redeneering niets valt aan te merken.
Doch de geprolongeerde Rijn-bezetting is geen hypocrisie van Frankrijk, het is een dilemma, waar zelfs Briand niet heeft durven kiezen. Er zijn lieden hier, die meenen dat de uitslag der verkiezingen van 22 April automatisch de ontruiming van den Rijn tengevolge zal hebben, gelijk de verkiezingen van 1924 de Ruhr ontruimden. Het zijn degenen die Duitschland blindelings vertrouwen. Zij houden evenmin met de feiten rekening als zij die Duitschland critiekloos verdenken van het zwartste verraad. Weet echter iemand een middenweg, welke practisch begaanbaar is? Ik niet. En géén Fransch staatsman weet hem. Want zooals Raymond Poincaré in L'Union sacrée observeert aangaande de dramatische zieltoging van Juli 1914: dat de kanselarijen verscheidene malen per dag in verbinding stonden, dat alle telegrammen elkaar kruisten, dat geen enkel telegram op het voorafgaande antwoordde, dat Parijs, Londen, Petersburg, Berlijn en Weenen elkaar onafgebroken interpelleerden, maar in zulk een verwarring, dat het ondoenlijk was om een gedachte logisch te vervolgen, dat alle voorstellen hun beteekenis verloren, zoodra zij langs de draden vlogen, - op precies dezelfde wijze delibereert men nog immer om de zaken heen en het eene idee rent op het andere af zonder het ooit te achterhalen.
Wanneer deze tot mijn spijt te vluchtige en te gecomprimeerde analyse van de drie voornaamste factoren die het Fransche wantrouwen vormen een conclusie behelst, dan is het deze: De evacuatie van den Rijn zal den toestand niet veranderen; zij zal hem eer verergeren. Zijn de tijden niet boordevol wanneer zelfs de pacifisten met de wapens dreigen?
[verschenen: 14 april 1928]