Vrijheid, gelijkheid
Parijs, 4 Febr. 1928
Terwijl Douglas Haig uitvaart, krijgt Joffre van zijn huisbaas een deurwaarders-aanzegging om zijn modeste woning in de Rue de la Pompe ten spoedigste te verlaten. De eigenaar vroeg een huurprijs dien de Maarschalk onmogelijk kon betalen. Misschien wel duizend of vijftien honderd gulden. Dat kan een Fransch Opperbevelhebber, die zijn leven begon als boerenkind uit het Zuiden en eindigde als overwinnaar van den slag aan de Marne, niet ‘verwonen’.
Van deze twee berichten over oude krijgsmakkers, die men denzelfden dag in zijn krantje vond, maakte dat van Joffre verreweg den meesten indruk. De Engelsche generaals waren nooit populair in Frankrijk, evenmin als de Amerikaansche, de Italiaansche of Russische. Als zij zelf commandeerden, wisten zij den boel geregeld in de war te sturen, en 't was altijd een Fransche divisie welke de schade mocht repareeren. Wat een Duitsch gevangene zei over de Oostenrijkers, vond de Fransche soldaat nog beter passen bij zijn eigen geallieerden: ‘De Oostenrijkers,’ beweerde de Duitscher, ‘zijn even goed gewapend als wij, zij eten even goed als wij, zij hebben even goede kanonnen als wij, maar zij hebben een heel wat beteren bondgenoot dan wij.’
De Fransche generaals trouwens zijn hier evenmin populair; men duldt ze omdat men ze noodig had op een critiek moment en ze misschien nog weer eens noodig kan hebben. Het volk haat de kazerne en weet dat de Generale Staf den voornaamsten hinderpaal vormt tegen den éénjarigen dienstplicht. Want de Generale Staf kijkt verder dan den neus van 't volk en verschoof deze hervorming tot 1930. Het zal ook nog jaren duren voor dat het volk de lugubere uitdrukking van Joffre vergeten en vergeven kan, die zei, dat hij het Duitsche front ‘afknabbelde’. Zij wisten wat dat beteekende: een winst van vijftig meter terrein, een onhoudbare, ineengeschoten loopgraaf, en een ris van dooden of zwaargewonden, bengelend in de prikkeldraad-versperringen. Men kan de gegalonneerden niet zien zonder rancune en in den volksmond heeten zij ‘gueules de vaches’, op z'n Hollandsch ‘koeiensmoelen’. Wat de koeien daar mee te maken hebben, weet ik niet.
Maar toen men hoorde dat Papa Joffre uit zijn huis gezet ging worden, omdat hij de huur niet betalen kon, terwijl de Engelschman zijn zegevierende bevelhebbers graafschappen, kasteelen en royale lijfrenten toekende, kwam er iets in beroering wat men het nationale geweten noemt. Terwijl iedereen sjacherde en speculeerde, de een in onontplofte granaten, de ander in legervoorraden, een derde in afgetuigde automobielen, een volgende in het opgraven en transporteeren van lijken, een vijfde in schadeloosstellingen van verwoeste gebieden, een zesde in oude spoorwagons, een zevende in achtergebleven Duitsche marken, terwijl men de Amerikaansche leveranciers zelfs een cadeau wist te doen van méér dan tien milliard, terwijl politici en hunne trawanten fortuin op fortuin stapelden, had deze Generalissimus zich vergenoegd met een krans van eikenloof, met een gesterden maarschalksstaf, met het lidmaatschap van de Académie Française, dingen die allemaal niets opbrengen, en met het uitzicht op een gewelf in het Pantheon, waar men weliswaar gratis huist, doch vuur en licht niet meer noodig heeft.
De democratie die zulke uitstekende en prachtig rendeerende baantjes weet te scheppen voor de authentiekste nullen, die Varenne liet knoeien in Indo-China, die voor een paar bloedverwanten en kennissen van Steeg, in handen gevallen van Marokkaansche insurgenten, den fenomenalen losprijs betaalde van zeven millioen, de democratie klopte zich schuldbewust op de borst. Met één slag evenaarde Joffre den romeinschen Cincinnatus, die na behaalde overwinningen terugkeerde tot zijn ploeg. Maar dat is een chèque zonder provisie, en het waren particulieren die hem huizen en landgoederen aanboden, vermoedend dat Papa Joffre deze niet zou accepteeren. Men publiceerde en las een wagonlading artikelen over het vaderland dat zijn groote mannen dankbaar was voor een prikje. Doch het gouvernement en de Kamers die op al hun openbare gebouwen en kerken geschilderd of gebeiteld hebben: vrijheid, gelijkheid, broederschap? Zij deden alsof zij niets merkten. En Joffre? Hij verhuist uit de Rue de la Pompe en trekt naar een andere straat...
Voor deze democratie heeft Vicente Blasco Ibanez geleefd en is gestorven te Menton, in een paradijs-tuin van de Riviera, te midden der mimosa's, maar in ballingschap. Hij was een vereerder van Frankrijk, van Frankrijks republikeinsche instellingen, en tijdens den oorlog heeft zijn roman ‘De vier Ruiters van de Apocalyps’ hetzelfde onmetelijke nut gedaan voor de zaak der geallieerden in Holland, waar hij onmiddellijk vertaald werd, als in Amerika, waar hij in honderdduizenden exemplaren verkocht is. Op de Boulevards in Parijs had Ibanez zijn voor- en tegenstanders in de Spaansche kolonie, die meermalen om hem slaags raakten. Ibanez had geniale kwaliteiten en was au fond geen kwaad mensch, wat hij in zijn testament bewees door zijn feeërieke villa te bestemmen voor een tehuis van schrijvers. Maar hij voerde zijn ideeën-cultus op tot het onverzoenlijke, tot het onmenschelijke. Ik weet niet of hij werkelijk het ‘hooger type van menschheid’ vertegenwoordigde dat zijne geestdriftige volgelingen in hem zagen, maar zijn haat tegen Primo de Rivera en Alphons XIII was gedreven tot een buitensporigheid, welke niet meer in verhouding stond tot de grieven die hij koesteren kon tegen deze twee regeerende personen.
Ibanez bracht maanden door in den kerker, op stroo en vuilnis, hij zwierf vaderlandloos over de planeet, hij was verbannen. Doch wanneer Ibanez zelf aan 't hoofd van het Spaansche gouvernement geraakt was, hoe zou hij gehandeld hebben met den dictator en den koning, tegen wie hij in 1924 het abjecte pamflet schreef ‘Alphonse XIII démasqué’, dat geheel berustte op geroddel, op kletspraatjes en persoonlijke aantijgingen, een pamflet overigens dat met argumenten van gelijk gehalte tegen Ibanez beantwoord werd? Hij was balling in Spanje ter wille van de ‘vrijheid’. Hij vond toevlucht in het land der ‘vrijheid’: Frankrijk. Maar gaf hij er zich ooit rekenschap van, dat ook Frankrijk zijn ballingen heeft aan wie de vaderlandsche grond ontzegd is? De Duc d'Orléans, kroonpretendent, die 't vorig jaar overleed, na een rusteloos doorzworven bestaan van ontdekkingsreiziger, droeg op al zijn tochten een vaas mee met Fransche aarde. Jean de Guise, die hem opvolgde, en als zoodanig in ballingschap wijken moest, is op al zijn reizen vergezeld van een potje met Parijschen grond, ‘terre de Paname’, zooals hij zegt in argot. Noem 't kinderachtig, noem 't naief, sentimenteel, ouderwetsch, maar bedenk dat het dezen ‘koningen’ zelfs verboden is een Fransche boot te betreden, omdat een boot tot grondgebied gerekend wordt.
Ik ben royalist in Holland, doch het Fransche royalisme sla ik gade als neutraal toeschouwer. Maar zoo neutraal als ik ben, het kan mij niet ontgaan dat de republikeinsche basis, het geheel ideologische fundament van Blasco Ibanez tot consequenties voert, welke ik moeilijker aanvaard dan de gevolgtrekkingen van den monarchistischen gezichtshoek. Dezelfde Ibanez, die Primo de Rivera en Alphons XIII verfoeide tot den dood, en zelfs zijn land begreep in dezen wrok, dezelfde Ibanez bracht de laatste jaren van zijn leven door met het schrijven eener rehabilitatie der beruchte familie Borgia. Ik wil er slechts op wijzen dat eenerzijds Ibanez' patriottisme ontwaken kon voor de troebele familie der Spaansche Borgia's; dat anderzijds zijn fanatieke ideeën-cultus bij machte was om een laatste gevoel van menschelijkheid in het hart van dien kunstenaar uit te roeien, een menschelijkheid welke ons zoo begrijpelijk is, omdat ze ons in 't bloed zit: ‘de liefde tot zijn land is ieder ingeboren’ gelijk Vondel dichtte. Zoolang het actueele bewind duurt, bepaalde Ibanez bij testament, zullen mijne stoffelijke overblijfselen niet naar Spanje terugkeeren. Hij rust dus onverzettelijk en uitdagend in Franschen grond.
En hier kan ik niet nalaten te denken aan het testament van den Duc d'Orléans, over wien dezer dagen een monumentaal boek verscheen van dr. Récamier: L'âme de l'exilé. Die ‘koning’ had veertig jaren rondgezworven buiten zijn vaderland. Hij heeft misdadigers, verraders, deserteurs zien amnestieeren en terugkeeren op Fransch gebied. Hij stierf te Livorno. Hij stierf met een hoopje Fransche aarde geklemd in zijne rechterhand. Hij was de afstammeling van koningen die Frankrijk maakten tot wat het is. Hij had ook grieven. Méér dan Ibanez. Hij vroeg echter in zijn laatsten wil aan het Fransche gouvernement om begraven te worden te Dreux, zijn stam-oord, begraven te Dreux in alle stilte, zonder plechtigheid, zonder deelneming van vrienden of aanhangers. ‘Als Dreux mij geweigerd wordt, zegt zijn testament, vraag ik om begraven te worden in 't gezicht der Fransche kust.’
Welke mentaliteit lijkt u het wenschelijkst, het gunstigst voor de bestemmingen van een land, voor de vorming van menschen: de ideologische, onmeedoogende, bijna onmenschelijke van Blasco Ibanez, die dood noch levend wilde terugkeeren in de wijngaarden van Valencia, of de milde en humane stem van den Duc d'Orléans, die óók grieven had? Is de Republiek minder tyranniek dan de dictatuur? De Fransche monarchie verscheepte de overblijfselen van Napoléon, den ‘usurpateur’, van Sint Helena naar Parijs. De Republiek heeft tegenover den laatsten wensch van een pretendent geen enkel vooroordeel terzijde weten te zetten. Vrijheid, Gelijkheid... Wat zijn ideeën? Ideeën leiden de wereld niet, doch het gebruik dat men er van maakt, zooals ik een paar weken geleden citeerde van een Fransch auteur. Wat zou Blasco Ibanez gezegd hebben van deze parallel, wanneer men hem daarover was gaan interviewen?
Als er in het revolutionnaire brein van den Spaanschen romanschrijver eenige confusie heerschte, wat te zeggen van de zonderlinge antithese die de Fransche socialisten scheidt van hun Belgische collega's?
Dezelfde zwarigheden welke Frankrijk ontmoette bij de ontwerping van het Fransch-Duitsch handelsverdrag, bij de sluiting der handelsovereenkomst met Amerika, dezelfde moeilijkheden ondervindt het met België. Maar terwijl men bij de drie genoemde tegenpartijen een tekort aan goeden wil en inschikkelijkheid zou kunnen observeeren, welke vooral verbaast van de zijde der vroegere geallieerden, in de Fransch-Belgische strubbelingen stoot men op een nuance, die komisch zou zijn, wanneer zij niet getuigde van de diep-gaande verwarring waarin de leiders ronddolen eener politieke partij, welke zich beroept op dezelfde theorieën en dezelfde stichters.
Volgens de laatste berichten werpt het Fransche gouvernement de verantwoordelijkheid voor het eventueel afbreken der onderhandelingen op België. Volgens deze laatste berichten zou Frankrijk zeer ruime concessies gedaan hebben en zelfs alle mogelijke concessies voor de meerderheid der Belgische producten. De noordelijke buren weigeren echter halsstarrig alle reciprociteit voor de Fransche wijnen en de Fransche zijde, essentieele en vitale artikelen van Frankrijks uitvoer, artikelen daarenboven welke België niet of nauwelijks voortbrengt, waarbij van concurrentie dus geen sprake kan zijn. En het zijn niet enkel de flaminganten met hun afkeer voor alles wat franskiljonsch is, die den doorslag gaven. Het zijn de Belgische socialisten, die zijde en wijn beschouwen als luxe-producten, gefabriceerd voor de bourgeoisie, kapitalistische producten, welke zij volgens de marxistische leer uit hun land willen weren.
Om het belachelijke der situatie ten volle te savoureeren moet men weten, dat de wijnbouw nog niet lang geleden in Frankrijk gevierd werd als een bij uitstek democratische bezigheid, wat hij ook inderdaad is, want een Fransch arbeider zou niet kunnen leven zonder zijn daaglijksche ‘chope’ of ‘chopine’ van den nationalen ‘pinard’, zooals onze honderden landwijntjes genoemd worden; moet men weten dat het totaal der wijnbouwers behoort tot de min of meer linksche democratische groepen; dat eveneens het totaal van de werklieden der zijde-fabrieken van Lyon en omstreken staat ingeschreven bij de Sociaal-Democratische Partij. Wij zien dus de democratieën van twee landen welke door geen enkele natuurlijke grens gescheiden zijn, democratieën, die tien jaar geleden nog strijdende waren ‘voor de democratie’, twisten en harrewarren over producten, waarbij de een levensbelangen heeft, doch waarbij de ander onmogelijk nadeelen kan hebben. Het socialisme der heeren Vandervelde en Wauters zal in koelen bloede een aantal socialistische arbeiders van Lyon en andere provincies tot werkeloosheid veroordeelen, wijl hunne productie hun te ‘aristocratisch’ dunkt. Ik moet bekennen dat zulke contradicties mij sympathiek zijn, omdat ze meestal het einde van een systeem voorspellen.
Er liep Maandag op de Boulevards een kwidam die de paarden staande hield, ze toesprak, en de dieren met vele excentrieke gebaren aanporde om hem antwoord te geven. Een agent, die hem interpelleerde, vertelde hij in het strengste geheim, dat hij de toovenaar Merlijn was, dat een kwaadaardige geest twee zijner beste vrienden had veranderd in beesten en dat hij pogingen deed om de ongelukkigen te bevrijden van hun booze lot en hun de menschelijke gedaante terug te geven. Het was maar een goedige gek, die helaas werd opgebracht. Ware deze Merlijn bij zijn verstand geweest, dan zou hij zich niet gericht hebben tot de schaarsche knollen die nog over de boulevards sukkelen, maar tot de menschen.
[verschenen: 10 maart 1928]