Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdBij de bolsjewistenParijs, 21 Januari 1928Er ging bijna een half jaar overheen sinds wij van de bolsjewisten spraken en dat werd te mooi om te duren. Zooals een Hollandsch componist, om hem bij name te noemen: Diepenbrock, mij meermalen verzekerde, dat vrouwen slechts kunnen praten over kachels en ziekten, (ma foi! er zijn uitzonderingen) zoo konden wij mannen nog slechts praten over het roode gevaar. Diepenbrock heeft dit niet meer beleefd gelukkig, want hij zou ervan geijsd hebben en hij had reeds zooveel redenen om te ijzen. Men moet ook door alle wol geverfd zijn om zonder grimmigheid de telegrammen te lezen aangaande de feesten van het tienjarig bestaan der Tsjeka. Gruwelijker bacchanaal dan deze zwelgpartijen op executieplaatsen waar honderdduizenden slachtoffers dood-bloedden, is nooit bedacht sinds de wereld tyrannen kent. Men moet het hart ook driedubbel gepantserd dragen om zonder schok een krant uit de bus te halen, die in dikke letters meldt dat daar zeven millioen verlaten of verweesde kinderen als wilde beesten rondzwerven, levend van misdaad en prostitutie. Laten wij nuchter zijn en veronderstellen dat dit affreuse getal zeven maal overdreven werd. Géo London, journalist die in het najaar door Rusland reisde, cijfert deze schavottige boefjes op drie millioen. Maar laten we mild zijn en ze taxeeren op één millioen. Welk een toekomst! Welk een gevaar en welk een vloek boven Oost-Europa voor een gansche generatie! Welk een verschrikkingen in potentie wanneer deze benden zich in beweging zetten voor een tweeden kinderkruistocht naar de vette landen van het Westen! Maar ik zou zwijgen over deze negen hellekringen, ik beschouwde ze als kachels en ziekten, wanneer er geen ander nieuws was. En ik zou niet gerust zijn als ik u niet liet kennis maken met de eerste biografie van den generalissimus van het Soviët-leger, welke in dezelfde maand verscheen dat Coolidge en Kellogg vanaf de toppen hunner wolkenkrabbers Europa uitnoodigen om den oorlog buiten de wet te stellen. Er zijn coïncidenties, die meer zijn dan toeval. Aan den eenen kant der planeet zwaait men de witte vlag en wordt het menschdom uitgenoodigd om zijn aardbol te veranderen in eene enorme en vreedzame Arke Noachs. Aan den anderen kant zwaait men een vlag die de kleur heeft van vlammen en bloed. Want het feit is zóó evident dat men het haast zou vergeten, te meer, wijl de diplomaten het verdonkeremanen: het levensgevaarlijkste abces waaraan Europa lijdt is niet de onverzoenlijkheid van Duitschland en Frankrijk, niet de jaloesie van Italië en Frankrijk, niet de mogelijke tweespalt over de hegemonie in de Middellandsche of Adriatische Zee, niet de rumoerigheid van Baltische of Balkansche Staten. Al deze kwesties zijn regelbaar. Het abces zit in Moskou. Het dilemma, de impasse is in Moskou. Zoolang Moskou en het immense Rusland geregeerd wordt door een fanatieke en dolzinnige tyrannocratie, valt er in geen enkel land van Europa te denken aan een ontwapening, welke zekere grenzen van zelfverdediging en argwaan zou durven overschrijden. Dit is in zulke mate evident dat men zich afvraagt in welken valstrik de Amerikaansche Republiek Europa wil verlokken en of met de tè fraai klinkende leuze van ‘de Oorlog buiten de Wet’, de Oorlog outlaw, een leuze welke ons in onze tragische onmacht slechts kan demoraliseeren, de eerste stap gezet wordt naar de hegemonie over den Atlantischen Oceaan, de hegemonie over de wereldmarkten, de hegemonie over een ontredderd Europa. Het oude continent in anarchie, Europa overgeleverd aan het bolsjewisme, welk een fortuin, welk een buitenkans! Als de gedachte u te grootsch of te monsterachtig lijkt, verzoek ik u te bedenken dat wij slechts twee veronderstellingen hebben om uit te kiezen: òf de regeering der Amerikaansche Republiek is zoo kinderlijk naïef om te gelooven aan haar lumineus voorstel, en weet niet wat er in Rusland omgaat - wat een bijna ondenkbare hypothese is -, òf het is de eerste schrede van een weloverwogen, machiavellistisch plan, dat niet zonder raffinement beraamd werd voor 't jaar waarin Duitschland en Frankrijk hunne volksvertegenwoordiging gaan vernieuwen. Een derde uitleg bestaat niet. In ieder geval vond ik hem niet. Wat er van zij, het portret van Mikaël Toekatsjevski, opperbevelhebber van het Russische leger, verdient gekabeld te worden èn naar Washington èn naar Genève. Al wie in Europa over ontwapening spreekt, 't zij uit ideëele overtuiging, 't zij om het optimisme der onverantwoordelijke massa's een plezier te doen en ze kneedbaarder te maken voor de stembus, verdient, zoolang infernale persoonlijkheden als deze Mikaël Toekatsjevski ons lot in handen dragen, aan den eersten den besten lantaarnpaal te worden opgeknoopt. Toekatsjevski houdt zich voor een gepredestineerde figuur en het heeft er allen schijn van dat hij dat inderdaad is. Zelfs de ontmoeting tusschen hem en zijn eersten biograaf Pierre Fervacque heeft iets providentieels. Beiden, Fervacque als Fransch soldaat, Mikaël Toekatsjevski als onderluitenant van de keizerlijke Russische garde, geraakten in Duitsche krijgsgevangenschap en leerden elkaar kennen gedurende de lange weken, de lange eentonige maanden van opsluiting in een fort aan de Duitsche Oostgrens. ‘Men weet niets van de menschen door hunne manier van redeneeren, men leert ze slechts kennen door te trachten hunne gevoelens te deelen’ is een idee van Maurice Barrès dat Fervacque aan het begin van zijn boekGa naar voetnoot45 plaatste. Hij zelf zegt in de eerste bladzijden: ‘De ideeën leiden de wereld niet, doch het gebruik dat men ervan maakt.’ De ideeën tellen niet meer voor een Toekatsjevski. Het bolsjewisme is een deel der menschheid in gisting. Men zal een Toekatsjevski nooit in de oppositie vinden, niet bij een linker- of rechtervleugel van het Russische gouvernement; hij zal aan het hoofd staan van de gewapende macht, bereid te marcheeren voor Stalin, voor Trotzki, voor onverschillig wie, maar in laatste instantie voor zijn natie, aan wier hoofd hij zich voorbeschikt ziet. Het is hoogstwaarschijnlijk dat Pierre Fervacque uit de eindelooze gesprekken en gedachtenwisselingen met den jongen onderluitenant het bolsjewisme beter heeft leeren doorzien dan anderen door de studie der ontelbare theoretische werken van de opperpriesters dezer nieuwe heilsleer. Op een Novembermorgen van 1916, onder den kouden hemel van Ingolstadt waar het hard vroor, deed Toekatsjevski tusschen twee goedige landstormers zijn intrede in het fort IX. Hij was nog bijna een knaap, lang en slungelachtig, mager, maar buitengewoon elegant ondanks zijn gescheurd uniform, met matte gelaatskleur, latijnsche trekken, en zwarte, platte haren, die zonderling leek op den jongen Bonaparte, den Bonaparte der eerste Italiaansche veldtochten. Hij was ontsnapt uit het kamp van Stralsund en na een twintigdaagschen voetmarsch door de bosschen van Noord-Duitschland opnieuw in handen gevallen van den vijand. Men sloot hem op in Zorndorf, waar hij voor den tweeden keer ontvluchtte, doch gepakt werd bij de Hollandsche grens. Hij werd opgesloten in fort IX te Ingolstadt, waar om dezelfde redenen Pierre Fervacque gevangen zat, en zou ook daar zijn bewakers verschalken, want alle goede dingen gaan in drieën. Ditmaal evenwel bereikte hij het Russische vaderland waar hem de wonderbaarlijke fortuin wachtte in den vorm van het opperbevelhebberschap over de roode legers. Hij is van huis uit aristocraat en spreekt een onberispelijk Fransch. Van huis uit is hij eveneens een onvervaard atheïst, die als jongen zijn familie van drie katten doopte met de namen van God-de-Vader, Jesus en de Heilige Geest, die zich vermaakte met zijn Fransche gouvernante tot wanhoop te brengen door de beesten te zoeken onder een schrikbarend geschreeuw van: ‘Waar is nu weer die bliksemsche God-de-Vader!’ Hij is van huis uit ook een integraal revolutionnair, die er niet tegenop zag om zijn keizer uit te schelden voor een idioot. Hij is terzelfder tijd van een zeldzame hoffelijkheid en als hij zijn grapjes verteld heeft over God-de-Vader verzuimt hij niet te informeeren: ‘Ik krenkte u niet, hoop ik? Het zou me werkelijk spijten.’ Toen Fervacque hem vroeg wat hij dacht te doen wanneer er in Rusland een revolutie zou uitbreken, antwoordde bij geheimzinnig: ‘O! ik zal mij aanpassen.’ Boven alles hield hij van zijn viool, waarop hij de sonates van Beethoven speelde. Als het stuk uit was en wanneer hij de muzikale vervoering had afgeschud, richtte hij zich naar zijn vriend Fervacque en zei: ‘Rusland lijkt op dezen ongeëvenaarden en ongelukkigen componist. Wat voor roode symfonie zal zij de wereld schenken? Rusland weet het niet, want het kent zich zelve niet. Het is doof. Maar je zult zien dat men het later bewonderen zal.’ Er was nog geen revolutie toen Toekatsjevski zoo sprak, er waren zelfs geen aanduidingen van omwenteling, en wanneer men niet de zekerheid bezat van de absolute goede trouw van Pierre Fervacque, een der uitstekendste Fransche journalisten, zou men meenen dat deze souvenirs eener krijgsgevangenschap, zoo vol profetische aanduidingen omtrent het verloop van het bolsjewisme, onder het licht der gebeurtenissen zijn geretoucheerd. Wie zou zeggen dat de volgende woorden van Toekatsjevski dateeren uit 1917? Het geheele bolsjewisme ligt erin besloten, met de geheele noodwendigheid zijner latere ontwikkeling: ‘Een constitutionele regeering zou het einde beduiden van Rusland. Wij hebben een despoot noodig, een tyran. Wij zijn barbaren. Stel je de kozakken voor met algemeen stemrecht. Ha! Ha! Ha!... Je moet je nooit halverwege de helling vastklampen. Als men naar beneden tuimelt, is het beter om tot den bodem te gaan van den afgrond. Als men zijn nek niet gebroken heeft, vindt men er misschien een voetpad tot uitweg... Dat wij Russen onze fouten gaarne opbiechten, en waarvan jullie niet-Russen geen steek begrijpt, wat gij zelfs voor een soort van evangelisme houdt, is niets anders dan een uiting van onzen hoogmoed. Als wij onze fouten met nederigheid bekennen, doen wij dat alleen omdat wij weten dat deze fouten en deze nederigheid onze ware grootheid uitmaken. Wij willen gaarne onze zonden uitwisschen, doch voor geen goed ter wereld zouden wij wenschen ze niet begaan te hebben.’ Hij gelooft aan zijn ster deze Toekatsjevski en zijn opzienbarende loopbaan is hem daarvan een bewijs. Te midden van ontelbare intriges heeft hij zich opgewerkt tot den machtigsten post en te midden van alle verwikkelingen wist hij zich te handhaven. Hij is geen afzetbaar generaal in Franschen trant zooals Joffre of Nivelle. Hij staat naast de politici, in afwachting van het oogenblik dat hij boven hen zal staan. Ze mogen elkaar verscheuren de Stalins en Trotzki's, elkaar verslinden, het laat hem steenkoud. Elk doctrinair systeem is hem onverschillig. Hij gelooft slechts aan zichzelf, gelijk Bonaparte, die hem in letterlijken zin biologeert, en in de missie van Rusland. Niet in het geëuropeaniseerde Rusland der latere Romanoff's, doch in het authentieke Rusland van Peter den Groote. Hij ziet zich voorbestemd tot wereldveroveraar en met het geduld en de zekerheid van zijn jeugdigen leeftijd - hij is nauwelijks dertig - wacht hij het uur dat hij zijn horden met hun doodelijke gassen naar den afgrond zal loslaten. Hij is geen natuur, zoals hij zelf bekende, om ze halverwege in te toomen. Met Toekatsjevski zal men dalen tot den bodemloozen bodem. Is een boek als dat van Pierre Fervacque, een antibolsjewist, niet duizendmaal leerzamer en nuttiger voor een helder inzicht dan een dozijn nota's van Kellogg en Briand, duizendmaal gezonder dan een dozijn ontgoochelende, onoprechte ontwapeningsconferenties? Wie durft aan ontwapening denken, terwijl het Noodlot op het Kremlin een karakter dirigeert van deze onvermurwbare harding en van dat kaliber? Onder de zoeklichten van dit boek, onder den despotischen toekomstblik van Toekatsjevski - want de despoot van Rusland zal hij zijn en niemand anders - verzinken alle Europeesche problemen in het niet, tegenover dit eene dreigende en schijnbaar onontkomelijke raadsel der Russische sfinx.
Terwijl daar in Moskou een absoluut immoralist mediteert over zijn bestemming en over het lot der wereld, ontvangen wij te Parijs den nieuwen Soviët-gezant, Zijne Excellentie Dovgalevsky. Mocht gij het enthousiasme niet begrijpen waarmee sommigen haken naar de Revolutie, weet dan dat deze heer Dovgalevsky in 1917 nog een bescheiden electricien was in de goede stad Bordeaux, en een dezer dagen in een auto van den president der Republiek, vergezeld door een peloton ruiterij, naar het Elysée zal gereden worden om zijne ‘geloofsbrieven’ te overhandigen. Mocht gij nog illusies koesteren aangaande de communistische mentaliteit, weet dat deze opvolger van Rakowsky door het orgaan der partij, de Humanité, met dezelfde geestdrift verwelkomd is als waarmee dit blad den vorigen zomer ‘Rako’ verdedigde tegen de Fransche patriotten, die zijn terugroeping eischten. Voor de Humanité was Rakowsky vijf maanden geleden nog de held van hamer en sikkel, de communistische ridder zonder blaam, het heil van Frankrijk. Sindsdien viel ‘Rako’ te Moskou in ongenade, werd hij met zijn consorten naar Siberië verbannen op vijf honderd kilometer van een spoorweg-station, overgeleverd aan de eenzaamheid en de luizen, precies als ten tijde van de Tsaren. Eh bien! De Humanité, die kolommen lofs publiceerde over ‘Rako’, heeft hem laten vallen als een baksteen. Zij heeft hem zonder een woord van protest naar de onherbergzame oorden zien vertrekken. De communisten? Het is een bende lafaards, een bende veile opportunisten, een bende slaven. Terwijl Rakowsky de wrekende opschriften kan spellen die vorige bannelingen onder het zoogenaamd onmenschwaardig gouvernement der Tsaren in de schors der Siberische boomen griften, schelden zij op de Fransche Republiek die een paar hunner afvaardigden, in plaats van ze te fusilleeren of te deporteeren naar communistische methode, voorzichtig naar de gevangenis van de Santé transporteert, waar zij naar believen kunnen schransen en complotteeren, en veiliger zijn dan in hun soviëts. Hoe is het mogelijk dat de ‘bewuste arbeiders’ zelf deze parallel niet trekken? Behalve lafaards, opportunisten en slaven zijn ze ook nog botterikken en domooren. In stijl en in harmonie met het trieste intellect dezer volgelingen heeft de Partij een proces op touw weten te zetten, dat voor den ingewijde geen geheimen had, maar waaruit munt geslagen kon worden voor de verschillende graden van ezels. Met één slag is de verdenking geworpen op alle documenten die de Soviëts of de Derde Internationale in 't verleden of in de toekomst zouden kunnen compromitteeren, met één slag zijn alle mogelijke documenten betreffende deze twee achtenswaardige lichamen gedisqualificeerd. De truc is eenvoudig: richt in Frankrijk een fabriek op van valsche papieren en geheime orders, voorzien van de zegels met hamer en sikkel, onderteekend door de hoogste ambtenaren der Soviëts, orders waarin, bloedige opstootjes, muiterijen, aanslagen op politieke persoonlijkheden, kortom een complete revolutionnaire campagne wordt geanalyseerd en voorbereid. Laat die documenten, geschreven met de machine op zijdepapier, door tusschenkomst van een ‘geheimzinnige vrouw’ te koop aanbieden bij de ambassade der Soviëts, want niemand anders wil er een cent aan besteden. Voor vijf honderd documenten, maar eventjes 500, vroegen de ‘dieven’ vijf duizend francs, dit is één gulden per stuk, wat waarlijk te geef is en het typen nauwelijks loont. Laat de ambassadeur ze koopen en met de noodige reclame doen verkondigen dat het heele pakket valsch is. Laat hij een aanklacht indienen bij de Justitie wegens ‘oplichting’, laat hij de gerechtszittingen enscèneeren volgens al de regelen der propaganda, en de toer is gespeeld, de kool is gestoofd. Men heeft gerechtelijk aangetoond dat alle beschuldigingen tegen de Soviëts of tegen de Derde Internationale op vuigen laster en falsificaties berusten. Men moet erkennen dat het idee niet kwaad is. Doch alleen de ‘bewuste arbeider’ kan erin loopen. Wat zouden de kameraden in de Siberische wildernissen op vijf honderd kilometer van een trein (de heele mise-en-scène is nog van Rakowsky) denken over de lankmoedigheid eener ‘bourgeoisie’ die zulke manoeuvres toelaat? [verschenen: 25 februari 1929] |
|