Zaken zijn zaken
Parijs, 3 December 1927
Het Fransch verrijkte zich in de afgeloopen maand met een nieuwen term: dédouaneur. Het is een manlijk zelfstandig naamwoord, afgeleid van douane, en beduidt een meneer X., invloedrijk genoeg om koffers en kisten vol effecten, welke onder verdenking stonden van te moeten dienen voor een reusachtige oplichterszaak, en aangehouden waren in de tolkantoren, te doen teruggeven aan hun eigenaar, die een zwendelaar is. Ik bewonder het Fransch, dat eene soepelheid behield alsof het dateerde van eergisteren. Wanneer de taal het volk is dan zijn de oude Galliërs nog verre van versleten of uitgeput. Alleen na den oorlog vermeerderde het idioom zich met een aantal uitdrukkingen welke reeds een klein dictionnairetje apart vormen, kersversch ontsproten aan het moderne leven, wonderbaarlijk pittoresk en die met een ongeëvenaarde precisiteit vertolken wat zij zeggen willen. Het mooiste is, dat ze zoo goed als onvertaalbaar zijn en slechts omschreven kunnen worden wanneer men tracht ze over te zetten. Ik geloof dat van alle talen enkel het Amerikaansch (want dat is bijna geen Engelsch meer) zooveel pit toont.
De dédouaneur, die pas zijn naam kreeg, is ondertusschen niet zoo jong meer en dagteekent van het Verdrag van Trianon, dat een vijftal jaren geleden gesloten werd. Dit verdrag regelde een hoop dingen en onder andere het lot der Fransche renteniers die hun spaarduiten hadden afgestaan aan Hongarije. Als de Hongaren ook niet meer denzelfden coupon konden betalen gelijk in den goeden ouden tijd, men wenschte dat zij zich zouden verplichten een coupon te honoreeren welke niet heelemaal gezakt was tot nul. Hetgeen zij beloofden. Wat Hongarije beliefde te doen met hun eigen papier in hun eigen land moesten zij zelf weten. Maar de effecten in Fransch bezit verwierven bij onderlinge overeenkomst eene waarde van honderd francs, en hetzelfde stuk dat te Buda-Pest te geef was voor een dubbeltje, of minder, deed te Parijs tien gulden.
Op 11 Mei 1922 publiceerde de Staatscourant der Republiek een decreet, door een minister onderteekend, waarbij de Fransche bezitters van Hongaarsch papier werden uitgenoodigd om hun voorraad binnen dertig dagen en aan bepaalde loketten te laten stempelen, opdat men ze zou kunnen onderscheiden van de rest der keurig bedrukte vellen die veel beloofden doch weinig hielden. En niemand sprak er nog van. De Hongaren hadden een dubbele reden tot zwijgen. Zij vormden weliswaar niet het eenige volk dat met zijn staatsstukken een voordeelige operatie had uitgevoerd door ze te laten kelderen tot de waarde van pak-papier. Wat echter een tikje te voordeelig becijferd leek ten opzichte hunner landgenooten leek een beetje duur ten opzichte der Franschen. Men praatte er dus liever niet meer over.
De Franschen zijn een slordig en nalatig volk. Weinigen lazen het verdrag van Trianon of de Staatscourant. Rentenier zijn, was reeds een bitter beroep geworden, en als men daarbij nog alle tractaten moest gaan lezen... Het was trouwens lang geleden dat zij gedacht hadden aan hun Hongaarsch papier, waarvan de eerste coupon sinds jaren ongeknipt bleef. Zelfs degenen die door hunne bank verwittigd werden, marcheerden zonder enthousiasme. Ongeloovig kwamen zij op 't nippertje of te laat.
Ook de kranten maakten zich niet druk om het decreet, dat hun lompen een honderdvoudige waarde gaf, ruchtbaar te maken. Bovendien waren er bezitters op reis, vertoefden in verre koloniën. Of de kapitalen waren gedeponeerd in afgelegen buitenlandsche banken. Of er was om eenige reden beslag op gelegd. Of ze lagen verzegeld. Kortom, de stempeling, die in dertig dagen beëindigd had moeten zijn, duurde een beetje langer dan vijf jaren. De tijd om na te denken.
Wanneer gij, met deze gegevens voor oogen, niet begrepen hebt dat hier een zaak te doen viel, een op end'op hedendaagsche, schitterende zaak, dan vrees ik dat gij voor één kwart van den Europeeschen handel reddingloos verloren zijt. Zaken, dat is het geld van anderen, zei een Parijsch humorist, die zijn eeuw wist te diagnosticeeren. Waarom zouden dan zaken het geld niet zijn van Hongarije? Zoo redeneerde men te Buda-Pest, te Weenen en te Parijs. Het was een volmaakt eerlijke onderneming. Het betrof geen bedorven spek, verschimmelde conserven, voor het leger in Marokko of voor de verdedigers van Noord-China. Waarom liet Hongarije zijn waardelooze, ongestempelde papieren circuleeren bij tienduizenden? Waarom borg het ze niet op in de safe's, als het geen geld wilde verliezen? Waren de Hongaren daarenboven geen valsche-munters, die Frankrijk voor millioenen schade hadden berokkend? Daar viel een mooie revanche te nemen. Het voornaamste bleef om de onderneming zoo grootscheepsch mogelijk op te zetten. Per slot was het de schuld van het Trianonsch verdrag. Lijkt 't niet ongepermitteerd om de menschen, die het nog lazen, zóó in verzoeking te brengen?
De formule voor de moderne, na-oorlogsche affaire lag kant en klaar. Zoek een jongen man van adellijken huize, jong, knap, presentabel en bij voorkeur overladen met decoraties voor heldhaftige wapenfeiten, die tot dusverre niets deed dan het geld verteren zijner familie. Als het geld opraakt, als alle bosschen gekapt en de landerijen verhypothekeerd zijn, zal hij tot de conclusie komen dat hij een bezigheid moet vinden om faire du fric, zooals het heet, den schoorsteen te doen rooken en zijne Buick te onderhouden. Deze jonge edelman geeft zijn naam aan de zaak en wordt toegejuicht door zijne rijke relaties die zeggen: ‘Hij heeft dapper gevochten en weet nu de handen uit de mouw te steken.’
In zijn achtenswaardige schaduw werken twee aarts-gewone stervelingen, rakkers met lange vingers en lange tanden, om den markies, die van geldzaken geen greintje benul heeft, den noodigen raad te schaffen. De Industrie? Veel moeite om een massa belastingen op te brengen. De Groothandel? Altijd geriskeerd. De Kleinhandel? Je dood werken voor niets. Maar we hebben een lading bevroren vleesch liggen van Buenos-Aires, dat we overdoen naar Shanghai. Vijfhonderd biljetten van duizend vallen in de handen van den afstammeling der kruisvaarders. Dat lijkt hem. Beneden zulk een bedrag wil hij zich met affaires niet inlaten. Beneden de vijfhonderd biljetten kan hij evengoed trouwen met de dochter van een laken-fabrikant.
Rondom den gedecoreerden ridder groepeeren de mannen met de lange tanden een aantal rijke burgers die geïmponeerd worden door zijn naam, zijn auto's, zijn voortvarende energie, zijn Amerikaansch bureau, en zijn staf van gedecolleteerde typisten met zijden beenen. Hij beweegt zich in milieu's, die, hoewel niet adellijk, tot de beste behooren. Hij wordt snel populair. De dames zijn verrukt over den nieuwen geld- man. Zij praten nog slechts over commissie, over arbitrage op Valparaiso, over scheepsladingen hout in Riga, en morgen over Hongaarsch papier. Want zaken worden overal gedaan, maar tegenwoordig vooral in de salons en in het gezelschap van de beminnelijkste en de bekoorlijkste onzer hedendaagsche gezellinnen.
Bij een geweldige affaire echter hooren geweldige politieke invloeden. De tijd wil het: wie uitstekend is in de politiek zal uitstekend zijn in de financiën. En niets valt lichter dan kennis te maken met invloedrijke politici, want bijna allen zijn advocaat, en men treft er geen, die zijn neus niet heeft in eene belangrijke financieele aangelegenheid. Zij zijn trouwens allen zoo eerlijk als goud, versmaden elk persoonlijk voordeel en dulden niet de geringste verdachtmaking hunner faam. Hoe linkscher men ze kiest, hoe praktischer men handelt. Als de gedecoreerde ridder niet op zijn bureau is, moet de gegalonneerde groom den bezoeker kunnen antwoorden: ‘Meneer is bij Painlevé geroepen.’ De socialistische Blum maakt nog een zekerder effect. Anatole de Monzie, die de onderhandelingen leidt over de verloren zeventien milliarden der Russische fondsen, geldt voor bijna onovertrefbaar. Hij vond zijns gelijke slechts in Kristo Rakowsky, die uit de Russische ambassade woedend vluchtte in een auto, zonder afscheid te nemen van zijn Fransche vrienden, om in ongenade te gaan vallen te Moskou. Want Rakowsky was de intimus van Aristide Briand. Hoevelen, die troonen in een modern zakencabinet als ‘attachés aux affaires’ waren, of zijn, in hun vrijen tijd attachés in het cabinet van een ministerie? Meer dan de helft; en ons kent ons.
Niets gemakkelijker voor de politie, zult gij zeggen, om een vrachtje dezer lieden, wanneer hun koffie niet zuiver zou zijn, bij den kraag te pakken. Inderdaad. Maar waartoe, onder optimistische menschen zooveel hommeles en heibel? Heel Parijs zou binnen het etmaal overhoop liggen, als alle verdachte zaakjes en zaken moesten worden opgeruimd. De politie zou ongelooflijk slecht georganiseerd moeten zijn, nietwaar?, wanneer zij er na vijf jaar geen lucht van kreeg, dat elke maand kolossalere hoeveelheden Hongaarsch papier naar de banken gesjouwd werd om gestempeld te worden. De politie kijkt rustig toe bij zulke dingen en wacht op de resultaten. Vroeg of laat loopt er een tegen de lamp en dan is het nog tijd genoeg. Alles in de affaire der Hongaarsche effecten, welke reeds de grootste oplichterij heet dezer eeuw, beantwoordt aan bovenstaand schema. Er was een ridder die geld noodig had; er waren de mannen met lange tanden die zaken wilden doen, onverschillig hoe; de aanzienlijke burger, zooals de consul die een erfenis kreeg en onder dekking van den adellijken naam president wil worden van een Raad van Commissarissen in een Naamlooze Vennootschap. Welke? Dat doet er niet toe. Er zijn natuurlijk ook politici. De moeilijkheid bestond slechts hierin om binnen den kortsten tijd zooveel mogelijk papier te verzamelen. Het stempelen ging van zelf. Een der grootste banken, welke haar hoofdgebouw heeft op de Boulevards, had aan het betrokken personeel orders gegeven om alles te stempelen wat gepresenteerd werd, zonder te letten op de hoeveelheid, noch op den toonder. De toonder moest een geschrift teekenen, waarbij hij verklaarde dat het papier reeds vóór het verdrag van Trianon in zijn bezit was. Ook dat deed er niets toe. De bank gaat vrij uit. De employés, die alles stempelden, zitten op water en brood, evenals de ridder en zijn heele compagnie. Op water en brood is evenwel bedoeld bij wijze van spreken. Want de gansche bende geniet van het
régime politique, waarover ik u onlangs schreef, en bevindt zich dus in de Santé als bij zich thuis, in afwachting van den dag dat men de affaire fatsoenlijkerwijze in den doofpot kan bergen.
Het gaat elke verbeelding te boven hoeveel Hongaarsch papier een vennootschap kan verzamelen welke daarop hare zinnen gezet heeft. En hoevele heele, halve en kwart-Hongaren in Centraal-Europa begeerig waren om hunne bezittingen tegen een redelijke commissie naar Parijs te laten expedieeren, waar zij door het mirakel van een stempel verhonderdvoudigd werden in waarde. Het behoort ook tot de ondoorgrondelijke geheimen, dat onze onuitputtelijke voorraad lange jaren de Parijsche markt kon overstroomen zonder dat iemand argwaan vatte en vroeg waar zij vandaan kwamen. Het is in staat om u alle vertrouwen in financiers te doen verliezen, en de hemel weet hoeveel vertrouwen wij hier ten hunnen opzichte noodig hebben. De zaak was kalm begonnen, heel zachtjes, piano, kwasi om Fransche belangen, welke geschaad heetten, recht te doen wedervaren. Kon het eerlijker en leek het niet op liefdadigheid naar vermogen? Voetje voor voetje, van kring tot kring werd het werkingsveld uitgebreid met een meesterlijk crescendo naar de tallooze millioenen. Ten laatste was de heele maatschappij er bij betrokken. Uw buurman vroeg u in de café's of gij soms in 't bezit waart van Hongaarsch staatspapier. Men ontving, over de post, gedrukte circulaires, welke u aanboden om onregelmatige Hongaarsche effecten tegen goede commissie veilig onder dak te brengen. Als cynisme was dat niet kwaad en men mag het rekenen tot de onbeschaamdheden welke buiten de middelmaat vallen.
Doch waar de Fransche politie zich niet wilde roeren, daar werd het Hongarije te kras. Prins von Windischgraetz had Fransche bankbiljetten gefabriceerd om zich te wreken op een gehaten tegenstander en Frankrijk had die valsche munterij hoog opgenomen. Dit was echter nog geen reden om midden in Parijs een fabriek te tolereeren welke een deel der Hongaarsche schuld elken dag verhonderdvoudigde. Want degene die de coupons uitbetaalt was steeds Hongarije, een détail waartegen de heele, halve en kwart-Hongaren die de koopwaar leverden geen bezwaar mochten zien, doch wat een gouvernement dat men met gedrukte circulaires ridiculiseerde niet langer kon dulden. Na langdurige, diplomatieke onderhandelingen werd aan Buda-Pest veroorloofd een vertegenwoordiger te zenden om aan den zwendel een eind te maken. Dit was het resultaat waarop de Parijsche politie vijf jaren wachtte. Zij ontplooit natuurlijk niet het tiende part van den ijver en de roekeloosheid, waarmee zij zich een jaar geleden in de Affaire-Garibaldi wierp. Daarvoor hebben de medeplichtigen gezorgd.
En de dédouaneur? Er bestaat hier een contrôle-commissie op circulatie van het kapitaal, een der vele veiligheidsinstellingen welke de dieven een prachtig lustrum lieten vieren. Er bestaan hier ook douaniers, die voor geen enkele som, al ware 't een fortuin, zijn om te koopen. Zij openen koffers vol Hongaarsch papier dat hun verdacht lijkt, weigeren hun visa, bergen den voorraad achter slot en waarschuwen genoemde commissie. Dit zijn douaniers die geen promotie zullen maken. De man met de lange vingers antwoordt hun koelbloedig: ‘Bah! wij kennen een politicus die ze ons zal terugbezorgen.’ Deze mysterieuse dédouaneur, die op zijn beurt door een paar honderd Kamer- en Senaatsleden gedekt wordt, is de eenige naam die in dit verhaal interessant zou kunnen zijn. Men raadt er naar doch niemand weet hem. En niemand zal hem denkelijk ooit weten. De Fransche volksvertegenwoordiging heeft niet meer den heldenmoed uit de tijden van Panama, toen ruim honderd harer leden gecompromitteerd waren - en men gaat naar de verkiezingen. Maar de taal bezit een nieuw woord dat nog lang een raadselvollen klank behouden zal.
Mocht gij willen moraliseeren over al deze ongerechtigheid, welke op Frankrijk's gewoonten een lichten blaam zou kunnen werpen, mocht ik u voor deze schaduwkanten een vergoeding schuldig zijn, dan verwijs ik u naar de ontwapeningsrede welke Briand Woensdag 30 November gehouden heeft voor een Kamer, die hem interpelleerde over het Zuid-Slavisch verdrag.
Hij gaf de volgende, bewonderenswaardige, zeggen zijn vrienden, ontstellende, zeggen zijn vijanden, maar in ieder geval uiterst markante statistiek:
In 1914 bezat Frankrijk 30 slagschepen, in 1927 daarentegen 9.
In 1914, 35 kruisers, in 1927 slechts 9.
In 1914, 270 torpedobooten, in 1927 maar 68.
In 1914, 70 onderzeeërs, in 1927, 68.
In 1914 een tonnage van 882.500, in 1927 nog slechts 465.000.
En de landmacht? In 1914 stonden 990.000 manschappen onder de wapenen. In 1925 daalde dit getal tot 675.000. Met de reorganisatie van het leger, waaraan gewerkt wordt, zal het staand leger voortaan slechts 450.000 man tellen. Een vermindering van 50 pCt.
‘Kan men - vroeg Briand - zonder onrechtvaardigheid aan Frankrijk verwijten dat het zijne beloften niet vervult? En het is bereid om méér te doen op voorwaarde dat zijn veiligheid verzekerd blijft.’
Zevenhonderdduizend soldaten, voegde Briand hieraan toe, manoeuvreerden dezen herfst, vreedzaam zonder twijfel maar wel-gewapend, in het rijk der Soviets.
Gevaar aan de Italiaansche grens? ‘Allons donc. [Zal] Italië zich op Frankrijk werpen? Dat zou in de gansche wereld een kreet van afgrijzen doen opgaan. Dat is onmogelijk.’
Het is dezelfde Briand die op 31 Juli 1914 verklaarde aan Stéphane Lauzanne, hoofdredacteur van de Matin: ‘Het eenige wat ik weet, is dat de Duitschers ons den oorlog niet zullen verklaren. 't Zijn geen idioten. Zij redeneeren, de Duitschers. Het zijn geen gekken...’
De kwestie of Italië zich ooit op Zuid-Slavië zal werpen, of omgekeerd, is niet aangeroerd. En tot heden wilde niemand antwoorden op de vraag, welke verplichtingen voor de eerste eventualiteit Frankrijk op zich nam in een verdrag, dat niet enkel de Franschen verontrustte. Maar Frankrijk heeft zich na 1914 voor de helft, en voor méér dan de helft, ontwapend, en welke natie van den aardbol mag hetzelfde beweren?
[verschenen: 7 januari 1928]