Niets dan de aarde
Parijs, 1 October 1927
Een aantal lieden beweren, dat onze tegenwoordige aarde (‘niets dan de aarde...’ noemde haar een Fransch schrijver), geregeerd wordt door een oligarchie van Driehonderd occulte Meesters, die elkaar onderling uit zekere kringen recruteeren. Walther Rathenau onthulde het bestaan van dit geheime genootschap, waarvan hij deel uitmaakte, en wat hem overigens niet verhinderd heeft om als een vulgair staatshoofd te worden neergeschoten. Men beweert zooveel, zult gij zeggen, met een zekerheid waartegen niets valt in te brengen. Wat mij betreft, ik ben geneigd de Driehonderd occulte Meesters te verwelkomen als een geruststelling. Misschien stichten zij orde in den universeelen chaos, welken zij in ieder geval niet kunnen verergeren, en al zouden zij geen orde stichten, wij kunnen ons in afwachting wijden aan sympathiekere bezigheden. Wij kunnen Hindenburg te Tannenberg laten oreeren over de ‘onbevlekte handen’ van het Duitsche leger, Wilhelm II laten telegrafeeren, Poincaré laten antwoorden. Dat wordt de zaak der Drie Honderd. Wanneer de Duitschers op een goeden dag aan België en Frankrijk den oorlog verklaren, om eens en voor altijd vast te stellen dat zij het niet waren die begonnen in 1914, dat zij evenmin vrouwen, kinderen en grijsaards fusilleerden en deporteerden (en après tout is dit een even geschikte aanleiding als de befaamde omcirkeling van destijds), dien goeden dag zullen wij 't wel merken.
Ondertusschen, om ons geluk te vermeerderen, heeft men op de renbaan van Enghien eene assurantie uitgevonden tegen vallende paarden. Als er nog hindernissen bestaan voor de jockeys en de beesten, voor de wedders zijn ze opgeruimd. Een toeslag van 10 pCt. op uw ticket voor de heggen, van 20 pCt. voor de steeples garandeert ieders gemoedsrust en ieders inzet. Wanneer de favoriet achterblijft hebt ge nog maar één wensch: dat hij valle. Tegen deze laatste mogelijkheid van wanbof en emoties zal men niet nalaten maatregelen te nemen, zoodat wij courses zullen kennen als loterijen zonder nieten. Om onze genoegens te varieeren - want de zomer was eentonig en op de badplaatsen wist men niets nieuws te bedenken dan de zonne-tatouage - heeft men te Chantilly, naar Engelsch voorbeeld, hondenrennen ingesteld. Er loopt nog geen electrische haas, gelijk op de Britsche velden, doch als de sport in vogue raakt zal hij er komen. Daar honden trouwe en onbedriegelijke dieren zijn, daar het menschelijk element ontbreekt, daar ook de hazen niet gefalsifieerd kunnen worden, ben ik sceptisch omtrent de toekomst dezer niewigheid. De zonne-tatouage daarentegen heeft op sommige stranden de furore gekend van een aangenaam amusement. Men knipt in papier eene figuur uit waarvan het hart overloopt, bevestigt haar op eene min of meer intieme plek van de bloote huid en legt zich in de zon. De tatouage heeft het voordeel van niet eeuwig te zijn. Zoo zagen wij de charmantste vrouwen wandelen met de blijken harer fantasie en het detoneerde niet, dat wij konden denken aan de appels onzer jeugd, die met hetzelfde procédé een Prins van Wales, een diva of een viermaster op hunne schil droegen en lekker waren om te croqueeren.
Om onzen horizon te verruimen hebben vijf en veertig geleerden in de metaphysische wetenschappen, onder wie vijf en twintig professoren van officieele universiteiten, als dit u een waarborg kan zijn, een bovennatuurlijk congres gehouden in de Sorbonne, het bolwerk van het Gezond Verstand, een vijfdaagsch congres, waarvan men sensationeele revelaties beloofde. Het heeft menigeen gespeten dat deze openbaringen achterwege bleven en dat men slechts internationale kennisgevingen gewisseld heeft over de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid der mediums, over de mogelijkheid van psychische experimenten in laboratoria, over het zesde zintuig, waarvan wij de wegen en de gedragingen nog steeds niet kennen, over hallucinaties, droomen die ‘uitkomen’, lezen van verborgen schrift, teekenen van onzichtbare voorwerpen, telepathie, toekomstziening, ectoplasma, en de heele santekraam der moderne tooverij. Dit alles is verbazend interessant en misschien, zooals prof. Charles Richet meent, is in dit jaar 1927 werkelijk de grondslag gelegd voor eene nieuwe wetenschap, welke even serieus zal zijn als chemie en electrotechniek. Men had echter liever een wonder gezien.
De ongeloovige thomassen der groote menigte opperen de vraag, waarom Camille Flammarion, die eenigen tijd geleden arriveerde in het Hiernamaals, na over geestverschijningen een aantal processen-verbaal verzameld te hebben, welke verschillende dikke deelen vormen - en die ik allemaal gelezen heb - waarom de eerwaardige, hoogbejaarde apostel zich niet de moeite troostte om met een zijner geleerde vrienden in communicatie te treden; waarom dokter Geley, ook een leidsman van het occultisme, die verongelukte met een vliegtuig, sinds zijn verblijf in de andere wereld niets van zich liet hooren. Onze horizon werd verruimd, doch wat wij zien is een enorme, ondoordringbare muur, en het blijft onbekend wat daar achter gebeurt. Maar de occultisten willen niet versagen voor die eeuwenoude sfinx.
Terwijl zij ons paaien met beloften bemoedigt de experimenteele wetenschap ons met feiten, en de sensaties welke ons ontgingen in de Sorbonne, kregen wij vergoed in de Académie des Sciences, waar Professor Camille Matignon de mededeeling deed, dat een Fransch ingenieur er in geslaagd was hoogdrukken te verwezenlijken van 25.000 en 30.000 kilogram per vierkante centimeter.
Daar ik vrees, dat het wonderbaarlijke van deze woorden en cijfers u zou kunnen ontgaan, en wijl er niets desillusionneerenders bestaat dan een mirakel dat gemakkelijk schijnt, veroorloof ik mij eenige suggestieve getallen te rangschikken. Wij weten allen dat de lucht, welke onze aarde omhult, op zeepeil eene pressie uitoefent van één atmosfeer, dit wil zeggen van ongeveer één kilogram per vierkante centimeter. En wij zouden in een looden mantel loopen, als de verdoemden uit Dante's Hel, wanneer de elastische gassen welke wij in ons binnenste meedragen niet een tegenwicht vormden. Wij pompen onze banden op tot twee kilogram per vierkante centimeter; de waterleiding werkt voldoende met een druk van drie kilogram, stoomketels varieeren tusschen de acht en de vijf en veertig kilo per vierkante centimeter. Dit zijn allen echter slechts laagdrukken. Eene verdieping hooger komen de tubes der gecomprimeerde gassen: acetyleen, hydrogeen, oxygeen etc. en stijgen met moeite tot de betrekkelijk gevaarlijke pressie van 200 kilogram per vierkante centimeter. Toen George Claude dan ook bekend maakte dat hij zich voor de ammoniaksynthese ging bedienen van hyper- pressie van één ton per vierkante centimeter, zou men hem moeilijk geloofd hebben, wanneer de man die de lucht vloeibaar maakte, zijn publiek niet aan mirakelen had gewend. Het duurde ook maar kort of deze pressies werden overtroffen, niet alleen in de laboratoria doch ook in de industrie, en men citeert een manometer-fabriek, die werkt met drukken van 3500 kilogram per vierkante centimeter. Het is waar dat tezelfdertijd de zware artillerie in de kanons-loopen drukken realiseerde van 2500 à 3000 kilogram, doch vanwege het momentane karakter der losbrandende ontploffingsmiddelen behoorden deze verrichtingen meer tot de schokken dan tot de pressies. Het cijfer 3500 kilogram per vierkante centimeter leek zelfs ingewijden een non plus ultra.
Het is dus geen kleinigheid een ingenieur te hooren verklaren, dat hij deze critieke grenzen met gewone, industrieele middelen gaat overschrijden tot ultra-pressies van 25.000 à 30.000 kilogram per vierkante centimeter en de autoriteit van prof. Matignon was niet overbodig om te staven en geloofwaardig te maken, dat het apparaat bestaat en functionneert niet alleen op papier, doch in werkelijkheid.
Het ligt niet in de lijn dezer correspondenties, en zonder de teekeningen zou het trouwens onmogelijk zijn, om in details te treden betreffende de constructie eener machine, welke aan zulke formidabele hoogdrukken weerstand biedt, eene prestatie van werktuigkundig genie welke op zich zelf reeds bewondering afdwingt. De specialisten en technici, die zich voor het geval interesseeren, verwijs ik naar Tome CLXXXV, No 5, der Comptes rendus de l'Académie de Sciences. Er worde alleen nog opgemerkt dat het fantastische, bijna bovennatuurlijke resultaat berust op geen enkel onbekend procédé, op geen enkele tot dusverre onbekende wet en dat het geheele geheim schijnt te schuilen in een oordeelkundige keuze van extra-soorten staal, dat veerkracht[ig], homogeen en taai genoeg is om zonder scheuren, zonder de minste lekkage, zonder desagregatie dagen lang onderworpen te blijven aan ultra-pressies, welke slechts voorkomen in de ingewanden der planeet. Men verwacht op het gebied van metallurgie, cristallografie, de radioactiviteit van vaste, vloeibare en gasvormige lichamen, de intra-atomische krachten der stof, de microbiologie en zelfs de fabricatie van diamanten de geweldigste verrassingen met behulp dezer onverwachte en fabelachtige uitvinding. Met de misère, de groote misère der Fransche laboratoria zou het voor dezen keer, en roemrijk, gedaan zijn.
Ik vrees dat de Académie des Inscriptions minder goed geïnspireerd was, toen zij een harer geleerde leden, René Dussaud, in geheime zitting eene mededeeling liet doen, waarin deze specialiteit op alle terreinen der Phoeniciërs de betrouwbaarheid der vondsten van Glozel, waarover ik u een jaar geleden schreef, in twijfel trok. Wijl een ‘geheime zitting’ steeds bestemd is om aan eene zaak opzienbarende ruchtbaarheid te geven, wist den volgenden dag iedereen dat volgens den heer Dussaud de vondsten van Glozel eene mystificatie waren, het werk van een vervalscher. En daar men op het gebied der falsificaties voor niets meer staat, daar men beurtelings beetgenomen werd met een dagorder van Vercingetorix, den tegenstander van Cesar, en de beruchte tiara van Saïtophernes, vervalsching welke op advies van Salomon Reinach haar intrede in het Louvre deed, is iedereen geneigd de beschuldigingen van René Dussaud voor evangelie te nemen. Laat ik onmiddellijk zeggen dat zij pas berusten op wetenschappelijke hypotheses en dat op de graafplaats van Glozel nog niemand op heeterdaad betrapt is.
Een jaar gaat snel voorbij en al lijkt het me dat ik u pas gisteren schreef over ‘Rondom een Alphabet’, ik durf niet veronderstellen, dat de brief in uw geheugen bleef. Herinnert gij u dat een ploegend paard op een grond, welke sinds eeuwen onbebouwd lag, gebakken aardewerk blootwoelde met onverklaarbare letterteekens welke de uitvinding van het alphabet duizenden jaren in de geschiedenis teruglegden? Glozel is een nietig dorpje van vier of vijf huizen in de buurt van Vichy zonder verkeersmiddelen, en zoo afgesloten van de bewoonde en beschaafde wereld, dat een vervalscher over buitengewone kapitalen en capaciteiten zou moeten beschikken, om dáár, in de wildernis, zijne zonderlinge industrie onzichtbaar uit te oefenen, en vooral, uit te blijven oefenen. Want vanaf den eersten dag werden de vondsten in twijfel getrokken door Camille Jullian, die, zonder ze gezien te hebben, boudweg verklaarde, dat de helft echt en de andere helft vervalscht was. Deze verdachtmaking heeft niet belet dat op een veld, met afmetingen van nauwelijks 40 bij 60 meter, elke week nieuwe en overtuigende vondsten gedaan werden zonder dat een der delvers ook maar één keer verdacht kon worden van bedrog of namaak.
De oorsprongen onzer beschaving worden omstreden door twee onverzoenlijke partijen, waarvan de een, vertegenwoordigd door René Dussaud, betoogt dat zij van Aziatische (Phoenicische) afkomst is, terwijl de andere, aangevoerd door Salomon Reinach, gelooft dat zij van zuiver-Europeesche afstamming is, en niets dankt aan het Oosten. De Phoeniciërs beschikten tot vóór de ontdekking van Glozel over beter bewijsmateriaal dan de holbewoners, die in hunne duistere grotten niets achterlieten dan phenomenaal geteekende viervoeters. De civilisatie van den prehistorischen mensch werd vanaf den aanvang zeer matig geapprecieerd en de troglodiet groeide langzamerhand tot de personificatie van den bestialen mensch; want, zegt Chesterton humoristisch, daar hij in een steentijdperk het ongelijk had om geen steenen hoeden op te zetten en pantalons te dragen van steen, vond men zijne kleeren niet terug, liep hij dus naakt en mishandelde zijn vrouwen.
Deze conceptie is zoo algemeen verbreid, dat à priori alles wat onze achting voor de intellectualiteit van den ‘holbewoner’ zou kunnen verhoogen, zonder aarzeling wordt afgewezen. Des te meer moet deze neiging voorhanden zijn bij een geleerde wiens levenstaak gewijd was aan de heldenfeiten der Phoeniciërs. Toen de opgravingen van Glozel bewezen, dat het alphabet niet was uitgevonden door de Phoeniciërs, noch door het Oosten, maar tientallen eeuwen vroeger onder een Franschen hemel en door primitieve menschen, die hunne eerste menschelijke gedachten griften en bakten in klei, toen bleef aan René Dussaud slechts één uitweg: òf eene wetenschap, welke hij zelf had opgebouwd, failliet te verklaren, òf te beweren, dat de heele rommel van Glozel vervalscht was. En omdat geleerden niet noodzakelijkerwijze behooren tot de heroïsche karakters, deed hij het laatste.
Het is mijn gewoonte om mijn conclusies te geven met een volmaakte onpartijdigheid. Hoe onwaarschijnlijk dit moge lijken in de gedragslijn van een geleerde, René Dussaud, die een autoriteit is in Phoenicische aangelegenheden, heeft zijn beschuldigingen tegen Glozel geuit zonder de graafplaats ook slechts éénmaal bezocht te hebben. Evenmin als Camille Jullian nam hij de moeite om zich persoonlijk te gaan vergewissen van de mogelijkheden der authenticiteit. Dat Salomon Reinach erin liep met de tiara van Saïtophernes is geen bewijs dat hij zich een tweede maal zal laten bedriegen. Camille Jullian beging de fout om het schrift der gebakken tegels te willen ontcijferen naar foto's, en wat een barst was in het aardewerk, zag hij aan voor letterteekens! Maar het eene zoomin als het andere feit is geen reden voor echtheid of onechtheid. Ik heb in den jongen, intelligenten boerenknaap, Emile Fradin, die onder de hoeven van zijn paard een tablet opraapte, en de intuïtie had om het niet weg te smijten, méér vertrouwen dan in alle geleerden der prehistorie, die met hand en tand een vooropgesteld idee willen verdedigen en hunne heilige huisjes. Er zal een internationale commissie benoemd worden om over de echtheid der opgravingen van Glozel uitspraak te doen. In geruste afwachting van dit vonnis blijf ik zonder weifeling ‘Glozeliaan’.
[verschenen: 5 november 1927]