Vrede...
Parijs, 17 September [1927]
De goede geest die ons sinds eenigen tijd de hand boven het hoofd houdt, is het natuurlijke kind van wijlen Nénette en Rintintin; hij draagt den naam van Alfred, en incarneerde zich in een pinguin, alias vetgans. Hij wacht dat gij hem koopen zult, en tegelijk met hem zijne bovennatuurlijke emanaties, in bijna alle winkels der lichtstad; hij wacht zooals een pinguin wacht: op zijn platte derrière en met zijn brave, niet erg pientere facie in den wind; hij liet zich vermenigvuldigen in edele en onedele metalen, bij juweliers en blikslagers; voor een dubbeltje of voor een fortuin hebt gij Alfred en zijn bovenaardsche vermogens aan uwe zijde; gij kunt hem koopen in de Rue de la Paix of bij de kramers de Boulevards.
Het kost mij moeite om een pinguin die Alfred heet, eenigszins au sérieux te nemen ren mij aan hem toe te vertrouwen. Alvorens deze kluchtige vogel fetisch werd en mascotte, had een groot schrijver, Anatole France, de loosheid en goedgeloovigheid van den democratischen mensch gepersonifieerd in Het eiland der Pinguïns, en het behoort tot de raadselen der volkerenpsychologie, hoe het groteske beest dat door dezen roman populair werd, jaren later kon herrijzen als onze occulte leidsman. Ik vind voor dit probleem slechts één oplossing: om niet den struisvogel te nemen, die ons beter zou passen, namen wij den pinguin. Het idee van Alfred overigens werd geboren in een even snaaksch als vernuftig brein. Zelfs het devies der stad Parijs, dat René Fonck deed schilderen op zijn Oceaan-luchtreus: Fluctuat nec mergitur, hij dobbert en gaat niet onder, is met den dompelaar der noordelijke zeeën in onverwachte overeenstemming; hij duikt en drijft weer boen. Hij verdient Parijs te regeeren.
Dit neemt niet weg dat wij leven onder het teeken van den struisvogel en hoe meer wij Alfred bekijken hoe minder wij het merken. Wij doen als Lodewijk XVI, die op 14 Juli 1789 in zijn dagboek aanteekende: ‘Vandaag, niets.’ Dien datum werd juist de Bastille bestormd en in het station van onzen subway, dat genaamd is naar de oude gevangenis en waar de treinen rijden op de plaats der cachotten, wandelt men langs fundamenten, in welke die dag gegrift staat. ‘Vandaag niets.’ Maar morgen of overmorgen?
Vandaag: Eene warmbloedige, genereuze, edel-gezinde vredes-redevoering, de zooveelste, van Briand op de Wilsonkade van Genève. De Franschen stellen zich Briand niet anders voor dan met een violoncel, en ‘om den vrede te blaten’ volgent Aristide's eigen woorden, in de hartroerendste toonsoorten, haalde onze hardnekkige pacifist zijn duursten Guarnerius uit zijn kist. ‘Paix, Paix’ klinkt in Fransche ooren en in Franschen tongval als een onnoozel schapen-gemekker, het hulpelooze lamenteeren van diertjes die het roode kruis reeds op hun geschoren rug dragen. Ook doctor Stresemann houdt eene nobele, menschlievende, barmhartige toespraak en echoot: ‘Friede, Friede.’ Maar ondertusschen weet iedereen dat Duitschland zich wapent en dezelfde week zendt de Duitsche ex-keizer naar een Engelsch blad een artikel, waarin hij voorspelt dat men den wereldoorlog terug zal zien vóór het jaar des Heeren 1935. Graaf von Kardorff, die tot de partij behoort van Stresemann, salueert in den vollen Rijksdag de vaan van het keizerrijk, verloochent het plan-Dawes. eischt de ontruiming van Rijnland, verheerlijkt Grooter Duitschland en verklaart dat geen macht ter wereld in staat zal zijn om de aansluiting van Oostenrijk te beletten. Generaal von Mudra, oud-gouverneur der vesting Metz, verkondigt dat men het zwaard moet wetten om den laatsten Franschman te verdelgen.
Vandaag: Austen Chamberlain geeft met welgekozen openhartige bewoordingen te kennen, dat het niet in een Engelsch hoofd zou kunnen opkomen om iedereen naar goedvinden wissels te laten trekken op de Londensche Bank, en dat de Royal Navy gebouwd is voor het genoegen van het Vereenigd Koninkrijk en voor niemand anders. De Britsche Commonwealth met zijne Dominions is óók een Volkenbond en de Engelsche regeering voelt niet den minste lust om hem te compromitteeren voor de Geneefsche utopie van Wilson. Chamberlain drukte zich diplomatieker uit dan ik, maar toonde geen enkele vrees voor een vraagteken. Iedereen die ooren had om te hooren kon hem verstaan en het laatste restje illusie waarop de Franschman teerde werd weggevreten: Evenals Duitschland artikel 16 van den Covenant uitwischte, zoo wil Engeland door dit artikel een onbedriegelijke streep halen; en wanneer er tegen Finland, Polen, Lithuanië, Lettonië, of hoe ze heeten mogen, ‘aanvallers’ zouden opdagen, dan blijft er ongeveer niemand over dan Frankrijk om den aangevallene volkenbonderig ter hulp te vliegen. Het is waar dat in geval van eenig conflict Engeland verplicht zou zijn, op straffe van onherroepelijk tweespalt, de opinie te vragen van de Dominions, die nooit van deze landen hoorden praten.
Het is waar dat Frankrijk altijd zijn Marokkanen, Senegaleezen, Annamieten kan sturen naar een of anderen hoek van Europa. Doch de wrange bitterheid zelf waarmee men dit constateert verraadt het onmetelijk failliet: De Volkenbond, in zijn voornaamste vertegenwoordigers, ziet ervan af om aan de kleinere broeders practische, effectieve, doortastende garanties te geven.
Wat kan er bij deze brutale koersverandering terecht komen van de algemeene ontwapening? Dit is het onvermurwbare vraagteeken waarvoor Chamberlain niet de minste beduchtheid toonde.
Vandaag: Rusland mobiliseert een leger van 680.000 man; zijn heele weermacht behalve de landweer. Het beroemde woord van 1914: ‘Mobilisatie is geen oorlog’ zal waarschijnlijk méér waar blijken dan toenmaals en Rusland verzekert dat 't slechts manoeuvres geldt. Die geweldige troepen-verzameling is geconcentreerd in de buurt van Leningrad en de Fransche gezant Herbette kreeg de officieele geruststelling dat de manoeuvres niet bedoeld zijn tegen Frankrijk. De kapitalistische natie welke de Soviets door wapengekletter willen imponeeren is... Engeland. Mijn hemel: Waar liggen Frankrijk en Engeland? Vast niet in de buurt van Leningrad.
Vandaag niets. Maar vandaag het bericht, een der dozijnen onheilspellende waarschuwingen, dat Duitschland zijne geheime fabrieken van munitie, kanonnen en oorlogsvliegtuigen verlegd heeft van Rusland naar Turkije. De gedelegeerden van den Volkenbond kunnen het nieuws lezen te Genève zelf in de Militär- und Wirtschaftspolitische Korrespondenz. Zooals zij hebben kunnen lezen dat de Fransche regimenten, welke kortelings in Rijnland vrij kwamen, zonder verwijl geëxpedieerd werden naar de Alpen, waar Mussolini elke maand zijne reeds aanzienlijke troepenmachten regelmatig aanvult en versterkt.
Herinnert gij u de Lotus-affaire van het vorig jaar? Een Fransche boot vaart ver buiten de Turksche wateren tegen een Turksch kolenschip, dat zinkt. Dit zijn dingen welke men in vredestijd niet expres doet en die overal kunnen gebeuren; het is dus van ondergeschikt belang om na te zoeken wie bij dit ongeval de schuld droeg. Het Fransche vaartuig, dat een gedeelte der bemanning van den Turk redde, stevende naar Constantinopel en zoodra de Lotus den Gouden Hoorn was binnengeloopen lieten de Anatolische autoriteiten den Franschen luitenant, die op 't moment der aanvaring de wacht had, gevangen nemen en opsluiten. Protesten baatten niet. De luitenant werd na een wekenlange hechtenis slechts tegen borgstelling op vrije voeten gelaten, terwijl Frankrijk en Turkije overeenkwamen het geding te onderwerpen aan het Internationaal Gerechtshof in den Haag. Dit hoogste Hof besliste met zes stemmen tegen zes, waarbij de stem van den president, een Zwitser, den doorslag gaf, dat het internationaal recht geen enkele bepaling bevat, welke Turkije in zake de inhechtenisneming van den Franschen luitenant in 't ongelijk zou kunnen stellen. Frankrijk dus trekt in deze heele affaire aan 't kortste eind.
De vertegenwoordigers van Engeland, Holland, Frankrijk, Denemarken, Spanje en de Vereenigde Staten stemden ten gunste der Fransche stelling en het is een schrale troost dat de voorzitter van het Hof, die de zonderlinge rechtspraak forceerde, tot eene natie behoort, welke nooit of te nimmer de zeeën bevoer. De conclusie der uitspraak: dat elke aanvaring voortaan volkomen wettig gevolgd kan worden door de gevangenzetting van een bevelvoerder (schuldig of niet...) vraagt geen troost doch een onmiddellijke herziening der reglementen.
Wat men hier echter voor onbegrijpelijker en bedenkelijker houdt is de lichtvaardigheid waarmee eene lacune in den internationalen Codex werd misbruikt om eene Europeesche natie met een ridicule meerderheid van stemmen te verongelijken ten aanzien van een Aziaat. Een Hof delibereert nog in eene relatieve sereniteit van gemoed. Niet aldus de volkeren die de uitspraak verbeiden. De Turk triomfeert over het gewonnen prestige. In Frankrijk vraagt men zich af, of de tijd dat men in zulke gevallen een bombardements-eskader stuurde niet de voorkeur verdiende. Men kan zich niet laten wijs maken dat Engeland, de United States, of zelfs Italië, een dergelijk vonnis zouden hebben ondergaan of geaccepteerd.
Aristide Briand mag dan te Genève terloops verklaren, dat het prestige van een land niet verminderd zou kunnen worden door de uitspraak van een Internationaal Gerechtshof, de meening wint veld dat het prestige van Frankrijk elke maand een paar punten lager noteert. Vandaag nog verlaagde Frankrijk zijne douanetarieven ten voordeele van Amerika - en zonder eenige tegenpraestatie - met 50 pCt. na eene simpele bedreiging van boycott. Waar gaan wij heen bij zulke methodes? Ik ben dan ook de eenige niet die over de noodige helderziendheid zou willen beschikken om de komende tien jaren in hunne gebeurtenissen te doorschouwen. Voor de lieden die zich rekenschap geven van de werkelijkheid, die hun gezonde oordeel niet verschuilen achter drogredenen, vrome wenschen of leugens (en er resten nog eenige menschen van dit soort) blijft het precies om 't even of Stresemann plechtig belooft, dat Duitschland geen oorlog meer zal beginnen zonder het oordeel te vragen van een Arbitragehof. Zij herinneren zich dat Duitschland in 1914 arbitrage vierkant weigerde en vierkant den oorlog verklaarde. Zij weten bovendien maar àl te goed, dat Stresemann in het Duitsche parlement slechts geduld wordt door de nationalisten en dat men hem morgen in de minderheid kan brengen wanneer de voordeelen zijner politiek zijn uitgeput. Het is hun om 't even of Stresemann beweert dat een Locarno voor Duitschlands Westgrens automatisch hetzelfde insluit voor zijne Oostgrens. Zij vragen zich af waarom het Duitschland dermate tegen de borst kan stuiten om zulk een van zelf sprekend feit in een verdrag met Polen vast te leggen.
Wat hun interesseert is Briand, en zij zouden zijn hart en nieren willen doorgronden. Sommigen noemen hem ronduit een verrader, verkocht aan Duitschland en Rusland. Anderen vinden hem van nature te intelligent om wetens dupe te zijn van Stresemann's listen. Zij kunnen echter niet ontdekken aan welke kwalen hij zou moeten lijden om het wetens te zijn. Men wil begrijpen en niemand begrijpt. Poincaré stuurt aan Briand een telegram waarin hij hem feliciteert met zijn ‘succes’. Het succes van een tooneelspeler, smalen de Duitsche bladen; woorden zonder beteekenis, zonder klaarheid maar handig gedeclameerd, hoonen zij. En het meest curieuse in de situatie van Briand is ten slotte dat hij 't noch de Franschen noch de Duitschers naar den zin weet te maken. Wie evenwel dit jaar het ergste leed onder de machtelooze beraadslagingen der machtigen blijft de Volkenbond. Het is iedereen duidelijk geworden, dat Robert Cecil en Henry de Jouvenel bij hunne regeeringen een minderheid vertegenwoordigen, welke niet meetelt.
***
Dit alles is van een buitensporig belang voor onze zonen die in 1935 den soldaten-leeftijd zullen bereikt hebben. Voor ons valt het in 't niet bij de doodstijding van Isadora Duncan.
De priesteres van den modernen dans was sinds een maand gevestigd te Nice, waar zij op de Promenade des Anglais (No 343) een studio geïnstalleerd had. Zij wilde zich een auto aanschaffen en had met een garagehouder afgesproken dat zij op Woensdagavond 14 September te negen uur een model ‘grand sport’ zou probeeren. Isadora Duncan dineerde dien avond in een restaurant der Promenade met eene vriendin, die, toen de automobiel voorreed, haar bezwoer dien avond niet uit te gaan daar zij het voorgevoel had eener catastrofe. Maar Isadora lachte hare vriendin uit, ging naar den auto, een snel voertuig met twee plaatsen, een voor den chauffeur en een andere weinig achterwaarts voor een passagier, en zette zich op de passagiersplaats.
De beroemde danseres droeg dien avond, dubbel om haar hals gewikkeld, een grooten Venetiaanschen sjaal met lange franjes. Vóór dat het voertuig zich in beweging zette wierp Isadora Duncan een der uiteinden van dien sjaal vief over den schouder en dit eenvoudige gebaar veroorzaakte de onwaarschijnlijkste der rampen. De franjes gleden ongemerkt tusschen het spatbord en het linker achterwiel en toen de machine bruusk startte werd de slip van den sjaal in de beweging van het rad meegezogen, haakte zich vast aan de spaken en rolde zich op. Isadora Duncan werd met geweld van haar zitbank getrokken, gewurgd, uit den wagen gerukt en tegen het plaveisel geslagen. Men nam haar op met gebroken nek en met een vermorzeld gelaat. Het geheele drama had zich afgespeeld in een paar seconden.
Een roem, zoo fabuleus als deze kunstenares hem kende, vonden te Parijs misschien slechts Sarah Bernhardt en Paderewsky. Toen zij omstreeks 1900 debuteerde op de planken van het Châtelet, kwijnde het klassieke ballet weg in eene monotonie en gemaniëreerdheid welke geestlooze conventie waren geworden. Isadora Duncan bracht de noodzakelijke en gedroomde verlossing. De Grieksche dans, welke binnen eenige jaren de wereld zou veroveren, bestond slechts op antieke vazen, en niemand, behalve Duncan, had er in den loop der eeuwen aan gedacht om deze gestorven kunst tot leven te wekken. Was het de Grieksche dans of de bewonderenswaardige, ongeëvenaarde schoonheid der danseres, welke Parijs en alle hoofdsteden der wereld tot een ongekend enthousiasme bracht? Deze twee elementen slingeren zich in onze herinneringen onafscheidelijk dooreen, en alleen wanneer men bedenkt dat er op 't oogenblik duizenden ‘Grieksche’ danseressen zijn die evolueeren zonder dat diepere emoties tot trilling geraken, bespeurt men de geheel persoonlijke, tooverachtige beteekenis van Isadora Duncan's verschijning.
Zij was geboortig uit Californië en bereisde alle werelddeelen. In de nabijheid van Salzburg, in een kasteel omgeven door een prachtig park, stichtte zij een school, waar leerlingen uit alle streken van Europa zich oefenden in rhythmische dansen. In Neuilly, vlak bij Parijs, bestuurde zij een ‘Temple de la Danse’, welke dit voorjaar door een comité van bewonderende vrienden was aangekocht - want de financiën van Isadora Duncan waren den laatsten tijd zeer ontredderd - en die nu staatseigendom zal worden. Haar eerste echtgenoot was Singer, de schatrijke fabrikant van naaimachines, haar laatste echtgenoot de dichter Essenine, alcoholicus en bolsjewist, die haar mishandelde en 't vorig jaar zelfmoord pleegde. Zij leerde hem kennen te Moskou, waar Lenin haar een school van duizend kinderen had voorgespiegeld. Zij vond er slechts vermagerde, uitgehongerde, leelijke wezentjes, kwam vol desillusies terug uit dit land van ellende, waar haar schoonheidsdroom niet kon opbloeien, en vestigde zich opnieuw te Parijs, waar zij deze lente nog danste, 55 jaar oud.
Zij keerde zelfs terug te Neuilly waar zij nochtans tragische herinneringen had: In 1913, te midden harer grootste triomfen, reed een taxi die hare twee kinderen vervoerde te Neuilly van de Seinebrug, en de twee meisjes van 5 en 9 jaar verdronken in de rivier. Merkwaardige bijzonderheid, welke haar het verblijf te Parijs pijnlijk maakte: De baby, die men als reclame voor eene zeep, in kolossale afmetingen ziet op alle muren en schuttingen, is de beeltenis van Isadora Duncan's jongste kind. Isadora Duncan was geteekend door de schoonheid en door het noodlot. Hare heugenis zal nog lang voortleven in de bloote voeten en sluiers van tallooze navolgsters. Haar zelf, in haar wonderbare jeugd en gratie zal men met ontroering blijven herdenken als een der mirakelen uit den tijd... dat het waarlijk vrede was.
[verschenen: 27 oktober 1927]