Uit Wolkenkoekoeksheim
Parijs, 16 Juli 1927
De Kamers zijn voor drie maanden op vacantie en Poincaré is niet gevallen. Gij kent het verhaal van den Engelschen Lord, die een dierentemmer overal achterna reisde, om bij te wonen hoe hij zou worden opgevreten, en sinds een half jaar vertoont onze ersatz-dictator zijne gewaagde toeren in den leeuwenkuil, voor een tribune van journalisten die hem willen zien knappen en kraken. Als Poincaré vleugels had, zou ik zeggen dat hij lood in den vleugel kreeg tot een gewicht, dat volgens menschelijke berekening niemand kan torsen. Nog op den vooravond der sluiting gold zijn ministerie voor moreel kapot en stond de crisis voor de deuren van het Palais Bourbon, waar de volksvertegenwoordigers rad-draaien.
Juist op dien vooravond trad hij op in de sensationeelste nummers van zijn programma. Hij liet zijn gematigde meerderheid eene nieuwe kieswet stemmen, waarvan de socialisten bij de verkiezingen der volgende lente partij hopen te trekken en welke hem door die socialisten was opgedrongen. Het is bijna dezelfde kieswet, welke gold onder Napoleon III, en destijds door de toenmalige republikeinen en radicalen met hand en tand bestreden werd; dezelfde kieswet, welke Jean Jaurès, de vorige chef der socialisten, met de sociaal-democratische beginselen onvereenigbaar achtte; de kieswet waarvan de Temps schrijft, dat ze het land terugstort in modderpoelen, waar men het met moeite voor de helft had uitgetrokken. En wijl het den socialisten geviel hunne beginselen, die overigens voor ieder taboe zijn, te offeren op de altaren der uitgerekendste politiek, daarom mocht de gematigde meerderheid van Poincaré grimmig en lijdzaam onder het juk passeeren, dat haar bij de volgende stembus de nederlaag belooft.
Het is merkwaardig waartoe een Kabinet van Nationale Unie leiden kan. De man, dien een aantal naievelingen houden voor dictator - Poincaré -, is een gijzelaar in de macht der partijen welke het hardst schreeuwen en het meest beloven. Vandaag en gisteren een gijzelaar, wien men losgelden afperst, morgen een stroopop, welke onder gejuich van het gepeupel verbrand kan worden. Met verbazing heeft ieder onpartijdig toeschouwer het sluwe mecanisme geobserveerd, waarmee de machtelooze Poincaré gedurende de laatste zes maanden door de socialisten gemanoeuvreerd wordt, en met verstomming heeft men toegezien hoe Poincaré, die geen kind is en weet waar de kneep zit, onmachtig bleef om de doorzichtige listen zijner tegenstanders te verijdelen. Als er draconische, onpopulaire belastingen gestemd moesten worden, ging de gematigde meerderheid in 't vuur en de linksche groepen onthielden zich met groot vertoon, want het oog der kiezers ziet ze. Wanneer daarentegen de lucifers verpacht moeten worden, wat door een massa kiezers, die de lucifers fabriceeren, wordt afgekeurd, dan komt links in den aanval en draagt het electorale profijt weg.
Wanneer de bureaucratische pennelikkers, die men in Italië en Duitschland meedoogenloos decimeert, in Frankrijk verhooging eischen, bieden de socialisten op tegen Poincaré, en door nogmaals de garde zijner gematigde troepen in den aanval te werpen kan de minister-president zijn voorstel redden. Poincaré, die bezuinigen wilde, schrijft twaalf honderd vijftig nieuwe millioenen uit voor een ambtenaarsdom, dat hij had moeten besnoeien, en bereikt geen ander gevolg dan het misnoegen van een overbevolkt gilde te hebben verergerd, en hen bij de volgende stembus tegen hem en zijne aanhangers te zien optrekken. Alles gebeurt met deze gematigde meerderheid, welke men rechts zou kunnen noemen, alsof reeds een linksche regeering het bewind voerde. De behoudende groepen hebben zich geschikt in de rol van dupe met een gedweeheid, waarover men even versteld staat als over de plooibaarheid waarmee Poincaré een kakelbont programma, dat menigen keer tegen zijne intiemste overtuigingen indruischte, onder het schild van Nationale Unie aan deze dupes heeft opgelegd.
Deze dupes bezitten althans één verontschuldiging, wanneer zij hun lust tot rebellie tegen een aanvoerder die hen roekeloos slachtoffert, intoomen: het herstel der financiën. Laten wij tenminste aannemen, dat zij niet verpolitiekt zijn tot de karakterloosheid, waarmee de socialisten een amphibie-achtigen toestand geschapen en schaamteloos geëxploiteerd hebben, waarvan zij de voordeelen plukken zonder eenige verantwoordelijkheid te dragen. Als zij sneuvelen, de troepen van Poincaré, kunnen zij zich inbeelden, dat zij sneuvelden voor een heilzaam ideaal. De socialisten van hun kant kunnen geen enkele excuse inroepen voor hun dubbelzinnig en machiavellistisch bedrijf: zij voeren eene politiek welker kronkels reëel heeten en welker troebelheid bemanteld wordt door de resultaten. Toen in de laatste dagen van het vorig jaar Albert Thomas, die te Genève voor een reusachtig honorarium het Internationale Arbeidsbureau beheert, te Parijs vertoefde, hebben de drie socialistische manitoes, Albert Thomas, Léon Jouhaux, hoofd van de Confédération Generale du Travail (de Amsterdamsche Internationale) en Léon Blum, leider der sociaal-democratische afgevaardigden, een geheim concilie belegd, waarvan het volgende uitlekte.
Men kwam bijeen om de politieke situatie te onderzoeken, welke teweeg was gebracht door het kabinet-Poincaré en om tegenover het gouvernement der Nationale Unie de houding vast te stellen van de socialistische partij en van de organisaties, welke in haar dienst staan. Zoowel Thomas als Jouhaux wilden profiteeren van de economische crisis, de werkloosheid, de duurte en de algemeene malaise, wilden zonder verlet de campagne openen en overgaan tot de actie. Het terrein en het tijdstip schenen den leiders der verschillende vakvereenigingen gunstig toe, en vooral Léon Jouhaux, die den Franschen Staat tot zijn orders heeft, achtte het moment geschikt om de omstandigheden daadwerkelijk te benutten.
Toen nam Léon Blum het woord en gaf in termen die geen tegenspraak duldden, een geheel tegenovergestelde meening te kennen, welke hij met de volgende redeneering onderstreepte: ‘Gij zoudt ten zeerste verkeerd handelen,’ aldus betoogde hij, ‘met nu de vijandelijkheden te beginnen. Gij geeft er u geen rekenschap van op welke helling de heer Poincaré zich bevindt, noch van de diepere strekking zijner politiek, noch van de voordeelen welke wij er uit kunnen trekken. Ons spel, integendeel, bestaat hierin, dat wij het experiment des heeren Poincaré zijn beloop laten, hem niet dwarsboomen, hem zelfs onzen stilzwijgenden steun verleenen, zonder ons met hem solidair te verklaren, hem desnoods en ten hoogste desavoueerend door enkele redevoeringen welke niemand binden. Begrijp toch dat de heer Poincaré onzen weg baant, dat zijne politiek onder een uiterlijken schijn van conservatisme in werkelijkheid niet alleen maar een linksche politiek is, doch een etatistische, een socialiseerende politiek, zoo niet in haar wezen, dan toch in haar einddoel. Waarom zouden wij de fout begaan haar te hinderen? Van tweeën één: òf het experiment-Poincaré zal mislukken, en het bewijs zal geleverd zijn dat men met burgerlijke of kapitalistische methoden, zoowel deze als de voorgaande, niets duurzaams tot stand vermag te brengen. Of wel, de zaken blijven zooals ze zijn, Poincaré's programma wordt zonder ongelukken doorgevoerd, en dan zijn wij er beter aan toe. Wij zullen de schatkist overvloedig gevuld vinden en de schulden voor een groot deel geconsolideerd zien. De dagelijksche bedreiging der bezitters van bons op korten termijn is uit den weg geruimd. Dank zij het vertrouwen dat Poincaré hun inboezemt, hebben de Fransche burgers enorme hoeveelheden kapitaal gerepatrieerd. Buitenlandsche activa, tot een bedrag van milliarden en milliarden, zijn belegd in den vorm van valuta, van
staatspapieren, van aandeelen in industrieele ondernemingen. De banken hebben nimmer zulk een ongelooflijken toevloed van deposito's gekend. Al deze beschikbare gelden vloeien automatisch af naar de schatkist. Het is de Staat die er door een soort van socialisme de hand op gelegd heeft. Waar deze activa nog bestaan onder den vorm van rekeningcourant, van dekkingen of onderpanden in de credietinstellingen, zal een decreet voldoende zijn om ons van al dit geld, het geld van den Franschen bourgeois, van den buitenlandschen kapitalist, meester te maken zoodra wij aan het bewind komen. Het geld dat op de vlucht slaat zoodra wij ons slechts vertoonen, al het geld dat de heer Poincaré voor ons heeft opgehoopt, en dat niet meer kan ontsnappen, of slechts voor een klein gedeelte kan ontsnappen, omdat het ligt opgesloten in de schatkist, in de kelders der Banque de France, of in de brandkasten der banken, al dit geld zal zich in onze handen bevinden.’
Een dergelijke redeneering, helaas, zelfs al ware ze volmaakt uit den duim gezogen (wat ik betwijfel), kan niet worden tegengesproken, omdat ze door alle feiten bevestigd wordt. Zij gehoorzaamt aan een onberispelijke logica, den heer Léon Blum waardig, die een schrandere kop is. Tot aan de laatste zitting van deze wetgevende periode zal de heer Poincaré alles gedaan hebben wat doenlijk was om het terrein voor de socialisten gunstig te maken, om hunne werkingssfeer uit te breiden en te vergemakkelijken. Hij weet dat Frankrijk neiging toont om te verzakken naar links, hij kent het funeste program der socialisten en zijn noodlottige consequenties, en hij heeft niet alleen niets gedaan om hunne ontplooiing te belemmeren, hij heeft, evenals in 1924, alle middelen aangewend om de linksche verschuiving te bespoedigen. Het veld ligt vrij voor de manoeuvres van Léon Blum, die, om duidelijk te zijn, het Fransche socialisme een betere editie vindt van het bolsjewisme. En iedereen die er belang bij heeft, is hiermee gewaarschuwd voor wat hem in Mei 1928 van de Fransche verkiezingen te wachten staat. Ik veroorloof me voor één keer om den toestand extra donker in te zien.
Wanneer Nostradamus er met de haren van zijn hoofd en van zijn baard wordt bijgesleept door iemand als de heer Piobb (die, ik herhaal het, in alle parlementaire sluipgangen als bij zich thuis is) om te voorspellen dat Frankrijk 't volgend jaar geregeerd zal worden door een socialistische meerderheid, den Haan tot officieel symbool zal nemen in plaats van de letters R.F., en eene nieuwe munt zal installeeren, welks waarde met teksten van Nostradamus nauwkeurig wordt uitgeteld, dan mag men er van verzekerd zijn, dat er in de politieke keukens verrassingen gebrouwen worden. Wanneer deze voorspellingen liggen in de lijn der gebeurtenissen worden zij nog verontrustender, al zouden zij slechts voor de helft bewaarheid kunnen worden.
Oppervlakkig bekeken behoort er durf toe, om, te midden van een ongehoorden financieelen voorspoed, in een periode dat de Staat met het overdadige geld geen raad weet, van een nieuwe munt te spreken, welke gewoonlijk het resultaat is van een onherstelbare financieele catastrofe. Wie omtrent den waren toestand van Frankrijks geldmiddelen, omtrent de gevaren waaraan Schatkist, Banque de France en economie bloot staan, een inzicht wil krijgen, leze het zwartgallige maar ontegensprekelijke boek van Marcel Chaminade: ‘L'Expérience financière de Monsieur Poincaré (‘Het financieele Experiment van den Heer Poincaré’) dat vorige week van de pers kwam bij de Editions Emile Paul frères te Parijs. Het zal u op geen enkele wijze aansporen om geld te steken in Fransche waarden. De conclusie van dit sterk gedacht en helder geschreven werk is, dat het zeer geraden schijnt om eene uiterst voorzichtige, afwachtende houding aan te nemen ten opzichte der slot-resultaten van Poincaré's systeem. Wanneer niet alle voorteekenen bedriegen (op 't punt van financiën, vooral van Fransche financiën is men nooit geheel zeker) bereidt zich in Frankrijk een onmetelijk Panama voor, een kolossale krach, welke alle voorafgaande in verwoestingen zal kunnen overtreffen. Wie het boek las van Marcel Chaminade vindt de hypothese eener nieuwe Fransche munt niet meer totaal onmogelijk in een niet zeer verwijderde toekomst.
Ik had reeds herhaalde malen het genoegen u te schrijven dat het financieele systeem van Poincaré nooit mijn sympathie had, wijl het op geen enkele realiteit gebaseerd is, wijl het ontbloot is van elke common sense. Het budget voor 1928 wordt voorloopig twee milliard hooger geraamd dan dat van 1927 en zal zonder eenigen twijfel onder den invloed der verkiezingen nog stijgen. Dit spreekt boekdeelen. De brutale overvloed der geldmiddelen correspondeert met geen enkele werkelijkheid, is louter speculatief. Er is géén voorspoed in Frankrijk. De import daalt sinds October even regelmatig als de export. Het nijvere Frankrijk dat vóór den oorlog, goed jaar kwaad jaar, 20 milliard papieren francs spaarde, spaarde in 1926 slechts drie milliard papieren francs. Holland, in 't zelfde jaar, spaarde er 5, Duitschland 18, de Vereenigde Staten 150, en Engeland, ondanks de mijnwerkersstaking, 31 milliard. Het geheele financieele oeuvre van Poincaré bepaalt zich tot façade, tot gezichtsbedrag, tot een uiterst gevaarlijk illusionisme. En dit moet wel, dit kan niet anders, om de eenvoudige reden, dat er op het gebied van financiën geen mirakelen bestaan. En het ware een mirakel dat een land binnen een paar maanden tijds van een dreigend failliet tot een overbluffenden rijkdom zou geraken. Poincaré, en de menschen die in hem gelooven, zijn het slachtoffer van een fata morgana door den enormen sprong der valuta en van den exorbitanten toeloop van vagabondeerend kapitaal, welke de abnormale franc-stijging ten gevolge had.
In plaats van tijdig te remmen remde Poincaré op 't nippertje en remde hij nog slechts op ultimatum van den gouverneur en van de regenten der Fransche Bank. Milliarden gingen vruchteloos voor het land verloren en milliarden zullen nog verloren gaan. Het plan der experts, door Poincaré goedgekeurd, achtte 200 millioen dollar voldoende om te stabiliseeren, en Poincaré, die er op 't oogenblik nagenoeg een milliard bezit, stabiliseert nog steeds niet. Elken dag uitstel maakt de operatie moeilijker en den franc kwetsbaarder. Buitenlandsche en binnenlandsche schuld stegen onder zijn bewind, dank zij een reeks van gecompliceerde manipulaties, met ruim twintig milliard. Vlottend papier spookt nog rond tot een bedrag van tien milliard en kan elken dag een ramp veroorzaken.
Met theatraal lawaai van fotografen, bioscoop-opnamen en krantenartikelen heeft men deze week een stapel van negentien millioen effecten verbrand. Dit is het eenige tastbare, reëele resultaat van één jaar financieel beheer van Poincaré en dit, nogmaals, is façade. Negentien millioen francs... het mocht wat in een milliarden-dans! Zoolang Poincaré geen centiem bezuinigt, zoolang zal ik van meening zijn dat hij een gansch jaar en de wonderbaarlijkste kansen lichtvaardig verspilde in zijn valuta-roes; zoolang zal ik meenen (en alle Conservatieven mogen als zij dat wenschen voor hem sneuvelen) dat wij in de utopistische republiek leven, welke Aristophanes Wolkenkoekoeksheim noemde en die een evenbeeld vormt van de Fransche; zoolang zal ik vreezen, dat Frankrijk het ergste te wachten staat, dat de eigenlijke crisis nog pas beginnen moet. Ik heb zelfs geen greintje hoop om te denken dat ik me vergis.
[verschenen: 20 augustus 1927]