Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdFluweelen vlammenParijs, Juni 1927Het fluweel, in ongenade sinds de mannen leefden onder het teeken van Mars, zal dezen zomer zijn plaats hernemen op de kragen van overjassen, demi-saisons et avondmantels volgens de voorschriften der mode. Dit is minder ernstig dan de platte hakken der dames, die eensklaps solieder ter been willen zijn, en ik vermoed dat de eerste opwelling van uw Hollandsch bloed u naar Parijs doet telepatheeren nationale ‘mij 'n biet’. Doch gij moet daarom het gewicht dezer inlichting niet onderschatten. Wanneer de mode ons een stock satijn op den hals had willen schuiven, zou de roman, dien men in alle talen gaat lezen, zelfs in het Hebreeuwsch, geheeten hebben ‘Satijnen Vlammen’. Nu de mode onzen nek vraagt als afzetgebied voor een stock fluweel, zijn het Fluweelen Vlammen,Ga naar voetnoot33 welke men zal verslinden op papier, klaar om ze te herkauwen op de film. Het is dus een boek zonder fluweel en zonder vlammen, maar vol van de buitengewoonste avonturen. Het werd geschreven door Maurice Dekobra, nieuwste record-man der Fransche Litteratuur, die, alle leesbibliotheken ten spijt, deze ruïneuse plaag der uitgevers, getrokken wordt in honderdduizenden exemplaren, en over wien ik me reeds lang verweet nog niets bericht te hebben. Wanneer een auteur in zijn proloog verzekert dat het verhaal, waarmee hij u gaat verbazen, absoluut waar gebeurd is, en dat gij slechts de daken der huizen behoeft op te lichten om voor een heele eeuwigheid roman-stof te vergaren, met of zonder stofzuiger, dan kunt gij hem gelooven als gij wilt, doch gij begint de eerste bladzijde met een aangename popeling. Wanneer gij bovendien ziet dat de held het ambt van gezantschapssecretaris bekleedt, voelt gij uw verwachting nog toenemen. De secretaris eener ambassade is van nature nooit in functie. Men behoeft niet te duchten dat hij ook maar één ambtelijken brief zal schrijven. Hij reist daarentegen in auto's, in sleepings, in luxe-booten, naar alle hoofdsteden en naar alle landen die ons kunnen boeien. Hij vertoeft in dure en verdachte nachtgelegenheden waar hij omgaat met prinselijke dichters, die een sonnet tatoueeren op de dij hunner maîtresse. Hij beweegt zich te midden der beminnelijkste of spannendste intrigues. Als men jaloersch wilde worden zou het zijn op den gezantschapssecretaris, nog liever dan op de prinselijke dichters, die in een Passiespel de rol van Christus laten spelen door een Neger. Welke edele harten moeten er kloppen in de boezems der gezanten om de galante bokkesprongen hunner ondergeschikten te kunnen aanzien met een lodderoog. Philippe Jacquemod dus, een dezer gunstelingen der fortuin die immer met verlof zijn, en op 't oogenblik te Weenen verblijvend, begeleidt zijne vriendin Mrs. Nelly Sanders, na ‘De steunpilaren der Maatschappij’ bijgewoond te hebben, naar een cabaret dat onder beheer staat (- mijn hemel, dáár ook al? -) van een politie-spion. Mrs. Sanders is een der upper ten thousand steenrijke Amerikaanschen, die te midden van champagne, confetti en serpentines losloopen in de boîtes de nuit der romans van na den Oorlog, en het is me een raadsel hoe de Vrouwenbonden, welke de mannelijke Yankees ringelooren, dit nog niet merkten. Zij vervoegt zich denzelfden nacht onder geen andere sluiers dan een mantel van sabelbont bij haar secrétaire d'ambassade en een paar dagen later nemen zij afscheid als de beste vrienden onder het volgende gesprek: ‘Mon cher, uwe zoenen hebben een smaakje van oudbakken brood. Kunt ge niets nieuws meer bedenken?’ ‘Ma chère, er zijn surrogaten in uw trog. Dit is misschien de reden van dit misverstand.’ Hij gaat naar het Westen. Zij neemt den Orient-express en we zullen haar niet terugzien voor een volgenden roman. Adieu, mrs. Sanders, charmante, oude, gepeperde kennis van de oevers der Mississippi. In het Weensche cabaret echter, dat Fidelio heet, treedt een gentleman binnen, die op zijn gelaat de koele wreedheid, den zwijgenden glimlach, de energieke mondtrekken en de doorborende zwarte oogen draagt van een Samouraï, een Japaneeschen krijger. Hij is in smoking, vijftig jaar, en heeft aan zijn linkerhand een groote smaragd. Philippe ontmoette hem reeds te Cannes, te Rome, te Londen, te Parijs, in dezelfde gelegenheden, doch niemand kan hem thuisbrengen Wie dezen incognito-pierewaaier wil naderen electrocuteert hij met een blik, wat hem veroorlooft overal een vrij tafeltje te vinden om zich neer te zetten. Een poosje na dit geheimzinnige en voor de bioscoop geknipte masker, wordt Fidelio binnengetreden door twee dames in het zwart, eene jonge en eene rijpe, van wie de jonge op Philippe een zeldzamen indruk maakt. Na een oogenblik vertoeft te hebben onder de saxophoons der black bottoms begeeft het jonge meisje zich naar het Japansche masker, knoopt een geanimeerd gesprek met hem aan, volgt hem naar de deur en verdwijnt in een machtige limousine. Niemand heeft er onder het bachanaal iets van bespeurd. Wanneer de rijpere dame na een half uur nog alleen zit, wordt zij gewaar dat hare gezellin geschaakt werd. Een week later leest Philippe in het Wiener Tageblatt eene advertentie, waarin de Franschman, die op 27 Februari in het cabaret Fidelio was met een Amerikaansche dame, verzocht wordt zijn adres op te geven aan Martha von Radetzky. Zoo maakt de gezantschapssecretaris kennis met de zuster van het jonge zwarte meisje dat hem een seconde betooverde en zoo wordt hij amateur-detective op zoek naar Lila von Radetzky, die, nauwelijks van het pensionnaat, zich laat oplichten door een onbekenden vrijbuiter. Met gepaste emoties laat Philippe zich door de oudere zuster binnenleiden in het slaapvertrek der ontvluchte, en heeft het geluk achter in een commode een spoorboekje te vinden met enkele notities, welke hem onmiddellijk op den goeden weg brengen. Hij reist aanstonds naar Bohemen en belandt in de buurt van Praag in een besneeuwd gat waar niets is dan een herberg, een kasteel, en denneboomen. Op het kasteel huist een dokter die voorgeeft teringlijders te cureeren. Geholpen door den zoon van zijn waard, klimt Philippe over den muur, treft een luik dat door den wind is open geslagen, kijkt naar binnen in het verlichte vertrek; en wat ziet hij? Den Samouraï van het cabaret Fidelio, die hier dr. Schomberg heet, aan een feestdisch te midden van tien bekoorlijke, opgewekte vrouwen (‘Zehn Mädchen und ein Mann’), die allen een historisch costuum dragen: de een is verkleed als Anna Boleyn, de ander als Cleopatra, een derde als Laura van Petrarca, een vierde als Lola Montez, de vriendin van den waanzinnigen Lodewijk II van Beieren, een vijfde als Catherina de Groote, etc., etc. Lila echter is niet aanwezig. De strenge kou noodzaakt hem den observatiepost van dit merkwaardige sanatorium te verlaten. Hij is stomverbaasd den volgenden morgen een briefje te ontvangen van dr. Schomberg die hem schrijft dat, als Philippe Jaquemod zich interesseert voor zijn inrichting, hij dit zonder eenig gevaar voor zijne longen doen kan door hem in den middag te vereeren met een bezoek. Hij dankt deze vriendelijkheid aan ontelbare voordeelen, verbonden aan den titel van gezantschapssecretaris, welken de spionnen van dr. Schomberg direct hadden uitgevischt, en op het afgesproken uur belt hij zonder vrees aan de zware poorten der verborgen inrichting. Hij weet dat een held niet sneuvelt in de eerste helft van een roman, noch alvorens zijn ideaal in zijne armen gewarmd te hebben. Dr. Schomberg ontvangt zijn vijand met open kaarten. Zijn instituut is geen inrichting voor t.b.c. Het is een hoogere school voor hervorming, voor reëducatie van de innerlijke gevoelens der vrouw. De dokter, die gehuwd was en bij zijn betere helft door een onderkruiper verdrongen werd, zwoer wraak tegen het mannelijk geslacht, en richtte in de Boheemsche wouden eene universiteit op, welke vijandinnen zal afleveren, opgewassen tegen alle listen en lagen der mannelijke menschheid en speciaal afgericht om Don Juans ten verderve te voeren. Hij reist de wereld rond en alle nachtgelegenheden om amazones te ronselen, die voor dezen strijd zijn uitverkoren, en daar hij over bijzondere occulte gaven beschikt (over welke gaven moet 's dokters mededinger beschikt hebben die hem hoorns gaf!) weet hij zijn troepen naar al zijne wenschen te dresseeren en op de gehate tegenstanders af te sturen. Kon hem een wettiger prooi in handen vallen dan een gezantschapssecretaris, die hoorns fabriceert in series en wiens diplomatieke taak het is deze op te zetten aan anderen? Onze dokter heeft een kater die naar den geest der duisternis Ahriman genaamd is en deze kater bezit mediumieke eigenschappen. Gedachten welke men hem in zijn hypnotischen slaap oplegt, voert hij nauwkeurig uit en Philippe mag daarvan de proef nemen. Hij denkt den dokter in een val te lokken en inspireert den kater om hem te leiden naar de kamer van Lila, wier lot hem nog steeds onbekend bleef. Ahriman doet het, doch de dokter, wien het spel tusschen kat en muis veel beter afgaat, is gefixeerd: Philippe kwam op zijn tooverslot alleen om Lila. Hij noodigt hem ten eten te midden zijner geëxerceerde meerminnen, die prettige verhalen doen over de reëducatie der innerlijke gevoelens bij de vrouw. Hij biedt hem zelfs logies aan voor den nacht. Wanneer in het kasteel alles stil is en Philippe alleen, gaat hij natuurlijk op zoek naar de geschaakte schoone en loopt tegen een nachtwaker die hem terugbrengt naar zijn kamer. In gedachten verzonken over deze mislukking hoort hij zachtjes aan zijne deur kloppen, maakt open en staat tegenover het jonge zwarte meisje uit het cabaret Fidelio. Zij vertelt hem hare geschiedenis. Na een ongelukkige liefde met een aartshertog, die haar in den steek liet, nam zij pianolessen bij een beroemden meester, in wiens studio zij kennis maakte met dr. Schomberg. Als de dokter aanwezig was, achter een gordijn, speelde zij artistieker en virtuozer. Onder zijn fluïdum voelde zij zich opgenomen in rijkere sferen. Toen hij haar rendez-vous gaf in Fidelio nam zij blindelings aan, en toen hij haar voorstelde om met hem te vertrekken naar onbekende oorden, volgde zij hem zonder achterdocht. Zij vergat hare oudere zuster, die zij in duizend angsten achterliet. Zij wil Philippe niet volgen. Zij wenscht te blijven op het slot van den necromant. Den volgenden morgen echter bij een ontbijt van eggs and bacon vraagt de dokter aan zijn naïeven gast hoe hij sliep en hoe hij vond dat Lila er uit zag. Philippe valt van de eene wolk uit de andere. Hij hoort dat het nachtelijk bezoek van Lila slechts te danken was aan eene hypnotische suggestie van Schomberg. Als hij van den dokter, ondanks al deze waarschuwingen, blijft eischen dat hij het jonge meisje vrij zal laten, vraagt Schomberg een half uur bedenktijd. Hij concentreert zich. En een half uur later staat Lila in reisgewaad naast Philippe. Zij stappen in den auto welke hen naar de herberg rijdt, en als zij op 't punt staan voor goed de kuuroorden van den fantastischen geneesheer te verlaten, overhandigt men Philippe een briefje, waarin wordt medegedeeld, dat de vijandelijkheden tusschen hem en dr. Schomberg zijn geopend. Philippe zou geen ware gezantschapssecretaris zijn als hij de vluchtige Lila terugbracht onder de hoede harer zuster die van onze tooneelen verdwijnt. Want wij vertrekken naar Afrika, waar Lila onder de occulte bezweringen van den Boheemschen wreker in de armen valt van haar paladijn en zijne verrukkelijke maîtresse wordt. Dit is de eerste manoeuvre van den vijand wiens krachten wij nog niet kennen. Af en toe ontvangt Philippe een radio met een sombere bedreiging: nog zooveel dagen voor den 27sten Mei. Terwijl Lila elken dag een teederder minnares wordt, voelt Philippe zich allengs onveiliger en noteert het in zijn journaal. Lila heeft vreemde afdwalingen en overklaarbare bevliegingen. Zij heeft somnambulistische aanvallen waarin zij verkikkerd raakt op een mooien mannetjesputter en een minuut later herinnert ze zich van niets. Hoe dichter we den noodlottigen datum naderen, hoe zorgvuldiger haar geest wordt omspannen door den verren toovenaar. Om aan de onzichtbare klauwen te ontsnappen vlucht Philippe van Afrika naar Spanje, van Madrid naar Sevilla en is op den fatalen dag in Granada, waar zij een zigeunerkamp bezoeken. Philippe is vast besloten om zijn minnares geen moment alleen te laten en de uren sluipen angstig maar zonder onheilen voorbij. Lila evenwel wil na het diner de koffie drinken onder de palmboomen en om zich te beschutten tegen de koelte gaat zij haar sjaal zoeken. Philippe verpraat zijn tijd met een Brit, die liefhebbert in psychical research en er niet aan gelooft. Lila komt niet terug. Men ijlt naar hare kamer. Zij is verdwenen in een rijtuig en een kwartier later krijgt Philippe een anoniem briefje, dat hij Lila vinden kan bij de zigeuners van den Monte-Sacro. Hij snelt naar het kamp en komt juist op tijd om Lila op den rand van een ijzeren bedje hare jarretelles te zien losmaken voor een stevigen gitano. Lila, gehallucineerd en in trance, kijkt Philippe aan zonder hem te herkennen, en terwijl haar redder vecht met den zigeuner, ontsnapt zij en springt in een passeerenden auto, welke de limousine is van dr. Schomberg, die voor de gebeurtenis uit Bohemen overkwam. Om het hart te breken van een gezantschapssecretaris had de magische wreker der huwelijksche ontrouw besloten, dat Lila von Radetzky zich vóór het einde van den 27sten Mei zou geven aan den eersten den besten, en zij vond dien bij de zigeuners. Maar er werd méér gebroken dan een hart: omdat de gehypnotiseerde Lila gewelddadig verhinderd werd het erotische bevel ten uitvoer te brengen, knapt er een adertje in hare hersenen. De automobiel van Schomberg rijdt haar regelrecht naar een krankzinnigengesticht, waar zij haar tijd doorbrengt met het eindeloos opschrijven van één naam: Philippe Jacquemod. Als Philippe haar echter opwekt, herkent zij hem niet. En de gestrafte minnaar vertrekt met een diplomatieke zending naar den Volkenbond, waar zijn gewonde hart zonder twijfel spoedig geheeld zal worden. Zoo ontrolt zich deze prachtige cosmopolistische film in een boek, voorbestemd tot honderdduizenden exemplaren, en waarin voor den eersten keer, geloof ik, de werking der menschelijke x-stralen, welke telepathie heet, romantisch behandeld wordt. Critiek erop geven durf ik niet. Als het echt is, is het echt, en als het niet echt is, komen we niet uitgepraat. Maar liever had ik gezien, dat de auteur minder geïnsisteerd had op de authenticiteit van zijn verhaal, al is een dokter Schomberg met zijn hypnose-op-afstand wetenschappelijk bestaanbaar. Al kan Lila in een volgenden roman uit den nacht van haar waanzin gewekt worden door het geweldige fluïdum van den Boheemschen slotvoogd, al krijgt de verleider dan, zoo hij straf verdient, misschien een afdoender straf dan een beetje werk te Genève, den eersten keer schoot de Don Quichotte der echtelijke liefde zijn doel merkwaardig voorbij. In plaats van den man te tuchtigen, wordt de vrouw getroffen; die vroeger reeds geslachtofferd werd. Het is waar dat de liefde en de gerechtigheid blind zijn; doch wilde dokter Schomberg juist deze euvels niet verhelpen? Ik zou ook willen weten wat de psychische potentaat van plan is, met zijn tien geëxerceerde sirenen-vampyrs en de overigen die hij nog zal recruteeren voor zijn pantoffel-staat. Het valt te hopen, dat ze niet enkel aanslagen plegen op het personeel der ambassade, want dit zou nogmaals tegen alle billijkheid indruischen. Het ware niet minder te wenschen, dat dokter Schomberg voortaan strijdt met open vizier. Een kleine kennisgeving in de dagbladen zou de aanstaande ‘partij’ met de felste nieuwsgierigheid doen volgen door alle reporters der aarde. Zulk een ‘partij’ zou boeiender zijn dan de heele Olympische Spelen. Het interessantst ware echter, wanneer dokter Schomberg er toe kan besluiten den oorlog te verklaren en een regiment mannenbreeksters in sleepings op te doen marcheeren tegen een of ander vermaard centrum van echtbreuk. Ik laat de stad over aan de keuze uwer verbeelding, die vast beneden de werkelijkheid blijft. [verschenen: 23 juli 1927] |
|