Het land der mirakelen
Parijs, Mei 1927
Het is soms prettig zich te vergissen. Toen ik in een mijner laatste brieven schreef, dat we in Frankrijk de Revolutie niet zouden zien uitbreken tusschen Paschen en Pinksteren, hield ik geen rekening met de verborgen volmachten, die ons af en toe met leedvermaak voor een fait accompli stellen. Op een mooien morgen van de verloopen week haalden wij uit onze brievenbus, mèt het ochtendblad, het ‘Cartel der Openbare Diensten’. Omdat het geen in stukken gesneden lijk was, noch een voetbalmatch, noch een spoorwegramp, lazen wij 't bericht met eenige verstrooidheid, zonder besef van de consequenties, tot de avondbladen meldden, dat wij in Omwenteling verkeerden. De President der Republiek, op reis, had het beetje macht, dat hem door de Constitutie gelaten was, verloren; aan de Kamers, op vacantie, bleef niets over dan hare parlementaire immuniteit en het genoegen om wetten te stemmen, welke zij nooit zouden kunnen toepassen.
Wie was de opvolger van deze kapiteins, die baas heetten te zijn aan boord, ná God? Wie kon ze zonder slag of stoot uitschakelen, afzetten, verdonkeremanen? Het was citoyen Jouhaux, voorzitter der Tweede Internationale, genaamd de Amsterdamsche, citoyen Jouhaux, voorzitter van de C.G.T. (Confédération Générale du Travail), bij welke het Cartel der Openbare Diensten zich had aangesloten. Frankrijk, niets minder dan Frankrijk, is tot de orders van citoyen Jouhaux.
Eenvoudiger kan het niet. Er is geen druppel bloed vergoten en bij den simpelsten bokswedstrijd gaat het gewelddadiger toe. De Revolutie eischte niet méér tijd dan het zetten van een paar handteekeningen. In vijf minuten, zonder dat de elegante heeren en de charmante dames, die vol entrain dansten op de klanken van een ontketenden Jazz, er iets van merkten, zonder dat de meiden die schoonmaakten, er voor uit het raam keken, zonder dat de taxichauffeur het trottoir opreed, zonder dat de gemeentearbeiders één kei meer verlegden, in vijf minuten was alles afgeloopen.
Het ‘Cartel der Openbare Diensten’, dat aan dien eenen opperbevelhebber gehoorzaamt, bevat de volgende groepen:
De federatie der Posterijen; |
De federaties der Spoorwegarbeiders; |
der burgerlijke arbeiders van den Staat; |
der Gezondheidsdiensten; |
van het Onderwijs; |
van de Tabakken; |
van de Beweegmiddelen; |
van de Verlichtingsdiensten; enz. |
Alles, zooals u ziet, wat men den Staat pleegt te noemen, alles, behalve het leger, dat geen burgerlijke rechten heeft, alleen plichten, voor twee-en-'n-halven cent soldij per dag, alles, behalve nog de burgers, die, gelijk bekend is, in een democratische republiek enkel meetellen voor de statistieken en voor het betalen der traktementen van den Staat.
Er bevinden zich onder al deze gefedereerde diensttakken een groot aantal beklagenswaardige en wrokkende stakkers, die zich levenslang verveeld hebben op hun bureau of bij hun vrouw, en die stilletjes snakken naar wat men hen voorspiegelt als de opgaande zon. Eén woord van citoyen Jouhaux en wat gebeurt er? Hij zet de posterijen stop, de telefoon, de telegraaf, de Draadloze. Algemeene vacantie in alle zaken. Wij worden niet meer opgebeld voor niets, wij krijgen geen verkeerde nummers meer, wij ontvangen geen brieven, wij ontvangen zelfs geen belastingbiljetten. Algemeene vacantie, want hoe wil citoyen Jouhaux ons bereiken? Per estafette op de fiets? Wij, verachtelijke burgers, worden dus ongenaakbaar. Om te verhinderen, dat we allen naar onze buitenplaatsen vertrekken, want elk rechtgeaard Franschman heeft een landhuis, zet hij ook de spoorwegen stop. Goed; wij blijven thuis, zonder tram, zonder auto, zonder ondergrondsche, want hij zet natuurlijk ook de beweegmiddelen stop. Uitstekend; hij kon ons niet beter gerieven. We doen eindelijk eens wat lichaamsoefening, wat ons spaart voor zijne Gezondheidsdiensten. Hij sluit de scholen en dit is de eenige ware ramp, want wij krijgen den heelen dag de kinderen op ons dak. Hij zet ons in het donker en dit is ook niet prettig, want we moeten met de kippen naar bed. Hij ontzegt ons de cigaret, de sigaar, de pijp en van alles is dit de ergste marteling. Maar we zullen haar dulden met waren heldenmoed.
Wij, schaamtelooze burgers daarentegen, wij beginnen onmiddellijk met een moratorium uit te roepen, en de eerste, dien wij niet meer betalen is natuurlijk de gefedereerde Staat die, staakt. Citoyen Jouhaux moet zelf maar zien hoe hij aan geld komt. Wij proclameeren dit door omroepers, want de persen onzer dagbladen draaien niet bij gebrek aan beweegkracht. Den tweeden of derden dag zijn de kassen van den Staat tot den bodem toe leeg. Den vierden dag hebben de troepen van citoyen Jouhaux, die zijne spoorwegen stopzette, niets meer te eten dan bladeren en boomschors. Wij, sales bourgeois, zonder gas, zonder electriciteit, wij zetten het mes in de conserven en we doen den sleutel op onze voorraadschuurtjes, die we zorgvuldig wegbergen. Huiszoekingen hebben geen resultaat. Moskou zendt aan citoyen Jouhaux geld, doch voor dat geld kan hij niets koopen, want kruideniers, slagers en bakkers hebben een federatie gevormd, die óók staakt. Maar tegen den Staat. De burgerlijke arbeiders, ontevreden dat zij de eenigen zijn die men niet stopzette, en die zonder het minste profijt alle lasten torsen van het Staatsoproer, beleggen vergaderingen, trekken de straat op, roepen de staking uit en belegeren de Gouvernementsgebouwen van citoyen Jouhaux. Hij kan niet mobiliseeren, want er loopen geen treinen. Het leger is overigens onbetrouwbaar. Het kreeg sinds verschillende dagen geen eten. En de aanhangers van citoyen Jouhaux, na een weekje in het donker te hebben gezeten, want ook zij hebben geen licht, na hun laatsten stuiver verdronken te hebben in het kroegje op den hoek, welks waard hun eenige vriend was gebleven, ten prooi aan verveling en vervuiling, ten gevolge van het oproer der burgerlijke arbeiders, capituleeren in arren moede en geven zich over op genade. Wij, snoode kapitalisten, hernemen onze pijp of onze sigaar, wij trekken het moratorium in, doch niet zonder de belastingen voor den ‘Staat’ tot de helft gereduceerd te hebben, en alles
marcheert van voren af aan. Er kunnen ons ergere dingen overkomen dan een staking van den Staat.
Ik geloof ook, dat citoyen Jouhaux zich tweemaal zal bedenken, alvorens ons den oorlog te verklaren, die, met koelbloedigheid bekeken, slechts een komischen kant zou hebben. Het feit ondertusschen is daar, het mirakelsche feit: onze republiek viel zonder het minste lawaai uiteen in twee blokken; aan den eenen kant de ongeorganiseerde burgers, goed genoeg om geschoren te worden, aan den anderen kant de compacte en stevig georganiseerde massa der ambtenaars, en onze president in no man's land, onze volksvertegenwoordigers in de leege ruimte, waar trouwens, met het oog op hun gezwets, hun aangewezen plaats is.
Terwijl deze omwenteling plaats greep, bevond zich Gaston Doumergue, hoofd der Republiek, te Marseille, ter inwijding van een wonderwerk, dat een nieuw bewijs gaf, waartoe de Fransche Burger, wanneer de Staat in gebreke blijft, bekwaam is. Doumergue was daar voor de officieele opening van het kanaal dat Marseille verbinden zal met de Rhône, en via de Rhône met den Rijn, met Antwerpen, met Rotterdam, met Hamburg: van den mond der Elbe over binnenwateren naar Marseille, naar de Middellandsche Zee... Frankrijk omgeschapen en aangewezen voor het heele transitovervoer van West-Europa. En zij die, een paar maanden geleden nog, landden te Marseille, of Marseille verlieten voor het Verre Oosten, zochten met hunne kijkers de mooie silhouette van Notre Dame de la Garde en volgden haar zoolang zij konden. Tegenwoordig zoekt men, alle kijkers aan dek, op de brug, den ingang van den fameusen Tunnel du Rove, het laatste wereldwonder, dat de Franschen, na Suez, na Panama gegraven te hebben, in alle stilte, zonder reclame, uithieuwen in den rotsgrond.
Zoo ooit, dan is hier het woord kolossaal gemotiveerd. Zoo ooit dan mag hier gesproken worden van grandioos. De haven van Marseille wordt gescheiden van den Vijver van Berre (15.000 Hectaren!) door het massief de l'Estaqeu, dat nauwlijks twee honderd meter hoog is, doch een breedte heeft van ruim zeven kilometer en bestaat uit rotsgrond. Het ontworpen vaarwater kon onmogelijk anders loopen dan door de flanken van dit sinds oertijden geblakerde laaggebergte en de eenige oplossing, welke door de ingenieurs kon worden voorgesteld, was een tunnel van de Middellandsche Zee naar den Vijver van Berre. Men riep dus de boormachines te hulp, het dynamiet, de houweelen. Stel u voor: de ondergrondsche vaar-tunnel heeft een breedte van twee en twintig meter; dit wil zeggen dat zes treinen er met gemak naast elkaar kunnen rijden; hij heeft bij een diepgang van vier meter water een hoogte van vijftien en een halve meter; dit wil zeggen dat een huis van vijf verdiepingen er zou kunnen drijven; hij heeft een lengte van zeven duizend twee honderd meter in één rechte lijn, zoodat men bij den ingang het daglicht ziet schemeren van het eindpunt. Aan weerszijden zijn trottoirs uitgehouwen van twee meter breedte, waar paard en kar nog kunnen passeeren. De eenige versiering bestaat uit enorme rondbogen langs de zijwanden, welke aan den tunnel een ongelooflijk imposant voorkomen verleenen.
De impressie, die men krijgt, is van iets onbeschrijfbaar gigantisch', van iets monsterachtigs, maar tegelijk van een magnifieke, onvervalschte, ongekende grootheid. Want wat is indrukwekkender, dan de naakte steen, en een paar sobere lijnen in dezen naakten steen, waar elk geluid duizend malen geëchood wordt naar de verre uitgangen en dreunt door den onmetelijken gang als in een reusachtige orgelpijp? Wilt gij nog cijfers? Twee millioen vijf honderd duizend kubieke meters steen vertegenwoordigen de weggehakte massa van dit reuzenwerk, dit wil zeggen ongeveer tweemaal zooveel als voor de beide onderaardsche gangen van den Simplon-tunnel. En enkel voor den arbeid van dezen Tunnel du Rove had men op 't eind van 1926 honderd vijftig millioen francs uitgegeven.
Doch deze cyclopische tunnel is slechts een klein gedeelte van het kanaal dat Marseille verbindt met de Rhône. Het gaat nog vier en zeventig kilometer verder, en men kan van Marseille naar Arles varen, een afstand van 81 kilometer, zonder één sluis te ontmoeten. De eenige sluis, vlak bij de Rhône, bevindt zich te Arles. Dit kanaal moest door een enorme borstwering beschut worden voor de woede van den Mistral, den zonderlingen wind, die een belangrijk aantal weken van het jaar de vallei van de Rhône teistert, en wat mij persoonlijk betreft, deze vallei onbewoonbaar maakt. Wie den Mistral, die altijd uit het Noorden blaast, niet aan den lijve ondergaan heeft, kan zich geen idee vormen van de koppige, enerveerende kracht, welke een wind vermag te ontwikkelen, die de lucht verandert in een beweeglijken muur, gestadig en zonder rukken, dagen lang, voortijlend met een snelheid van 100 à 130 kilometer per uur wanneer hij op z'n best is. De Marseilleezen zijn geboren snoevers, doch alles wat zij u vertellen over den Mistral, koud, snijdend, fel, onstuimig als een orkaan onder een hemel van het vlekkelooste blauw, blijft noodzakelijkerwijze beneden de waarheid. Hij is in staat u zonder dat gij er op verdacht zijt van den been te werpen, en gij moet alle boomen van de Provence hebben zien overhellen onder de geweldige bries, om de beteekenis te begrijpen der borstwering van het kanaal dat naar Arles gaat: de Mistral is in staat om den zwaarst-geladen vrachtvaarder te doen kapseizen en waterscheppen.
Om dit kanaal, op sommige plaatsen verbreed tot een ware binnenhaven, welke booten van 10.000 ton kan herbergen, de eer te bewijzen waarop het recht heeft, moest Marseille zich voorzien van twaalf kilometer nieuwe kaden. Twaalf kilometer nieuwe kaden in de haven van Marseille, waar men reeds vóór den oorlog zonder de minste moeite verdoolde... Marseille, dat in de oudheid, in de middeleeuwen en nog in een deel der moderne tijden de rol speelde van éérste haven niet enkel van de Middellandsche Zee, doch van alle Europeesche zeeën, wil deze plaats heroveren sinds de Middellandsche Zee rechtstreeks met het Oosten verbonden is. Er wonen te Marseille twee of drie mensen met een ruimen, met een genialen, met een stoutmoedigen, onvervaarden blik. Want wie denkt ge, dat het kanaal Marseille-Rhône ontwierp, financierde en deed uitvoeren? Niet de gemeenteraad, niet de Provincie en vooral niet de Staat. Integendeel. Zij werkten het eer tegen. Neen: het was de Kamer van Koophandel die voor dezen reuzen-arbeid 180 millioen uitgaf, en het plan tot een gelukkig einde wist te brengen; en in deze Kamer van Koophandel was er natuurlijk één type, die de anderen dirigeerde, wiens naam men zal weten als hij goed en wel dood is, en voor wie men dan een standbeeld zal oprichten.
Is dit kanaal, goed beschouwd, eigenlijk ook niet een revolutie? een revolutie in de economische structuur van Europa? Hoe zal over eenige jaren de terugslag er van zijn op de noordelijker havens? En nauwelijks is het ingewijd of men spreekt van nog kolossaler ondernemingen: een Canal du Midi, een verbindings-waterweg van Marseille naar den Atlantischen Oceaan, dwars door Frankrijk...
[verschenen: 4 juni 1927]