Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdHet jaar der komeetParijs, April 1927Of hij zich misschien verrekende, weet ik niet, maar een geleerde heeft uitgeteld, dat onze aarde, die, zooals Li Tai Po zeide, nog lang zal vaststaan, een gewicht bezit van zes sextillioen ton. Niet één meer of minder, ook al graven we uit hare ingewanden enkele milliarden tonnen steenkool, die we omzetten in rook en sintels: zij weegt 6.000.000.000.000.000.000.000 ton. Ik ben nog nooit zoo gerust geweest voor drukfouten als bij het opschrijven van dit getal, dat men niet onbenullig zou kunnen noemen. En mocht iemand een zwaar hart hebben, of zelfs maar een ‘buikje’, laat hij bedenken, dat dit dingen zijn van weinig gewicht, vergeleken daarmee. Met de helft dezer bagage, heeft een andere geleerde, abbé Moreux,Ga naar voetnoot26 uitgerekend, trekken wij tusschen 26 en 28 Juni door den staart eener komeet. Wij zullen dit niet doen zonder een beetje tocht te veroorzaken, want we reizen nog altijd sneller dan de automobiel van SeegraveGa naar voetnoot27 met zijn duizend paards en zijn armzalige 333 per uur. Maar dat windstootje baart abbé Moreux, die een ernstig man is, geen zorgen, want wij gaan door den staart zeilen, beweert hij, zooals een vliegtuig door de stralenbundels van een zoeklicht. Die staart echter is zonder twijfel gevormd door onadembare gassen, en het is de vraag slechts, of die staart een voldoende dichtheid bezit om ongelukken te maken. De astronomen, die het nooit eens zijn, verschillen ook op dit punt van meening. De Amerikanen, van nature optimist, voorzien dat wij er heelhuids doorkomen. De Europeanen, van nature pessimist, zijn beducht, dat het slecht zou kunnen afloopen. Gij, die aan het andere eind van den evenaar woont, kunt gerust zijn: Alleen onze helft, alleen Europa zal een aai krijgen van deze komeet die Pons-Winnecke heet, die elke zes jaren terugkomt, waarvan men zes jaar geleden wellicht reeds verschrikkelijke dingen voorspelde, waarvan men over zes jaren misschien nog vreeselijker dingen zal schrijven. Worden we niet met het jaar pessimistischer? Wat er ook gebeure, wij zullen dit St.-Jans-vuur, al zou het 't laatste zijn, met een stoïcijnsche heldhaftigheid tegemoet gaan, en niets verzuimen, wat de nazaten, die soms Europa mochten ontdekken, als document kan dienen der laatste dagen van het Parijsche Babylon en omstreken. Er zijn menschen, wien een hond op het hoofd valt, die dutten aan het raam der vijfde verdieping en in hun droom uitglijden. Het is zonder twijfel een aangenamer idee om te bedenken, dat er uit de onmeetbare diepten van het heelal, terwijl niemand er iets van merkt, een monster op ons losstormt, bestuurd door een demon, een demon die vindt, dat het nu maar eens uit moet zijn met het bloeddorstig gedoe der Balkaneezen, de schijnheilige haarkloverijen van den Volkenbond, de roekelooze vernietigingsdrift der ingenieurs in wier distilleerkolven het onfeilbaarste stikgas wordt afgewogen, een demon, die venijn van stikgassen in zijn staart heeft, goed genoeg voor Europeanen. Maar gij zult zien, wanneer we den dans ontspringen en wanneer de komeet werkelijk vergif meevoert, dat men er een scheutje van zal opvangen, het wetenschappelijk zal analyseeren, en het in een verbeterde editie bij de beste gelegenheid zal aanwenden. Weet dan, dat Frankrijk meer dan ooit de reputatie bezit de meest militairische natie te zijn der wereld. Tijdens den oorlog zette het zijn scheepsbouw stop, om kanonnen, munitie, auto's, locomotieven en manschappen te leveren voor zijn twintig bondgenooten. Engeland en Amerika daarentegen construeerden: vloten. Op de befaamde Conferentie te Washington, in 1921, nam men den gelukkigen Franschen hun laatste slagschepen af. Op de conferenties van 1927 zou men hun nog gaarne de lichte kruisers en de onderzeeërs hebben afgenomen. Frankrijk stelde voor om elk volk een bepaalde tonnage toe te kennen, dat die natie zou aanwenden en verdeelen, gelijk het haar het meest schikte; de een in dreadnoughts, de ander in mijnenleggers, een derde in torpedobooten; doch deze regeling, om redenen welke een kind kan raden, viel niet in den smaak van de Angelsaksers. Wat hebben Engelschen aan superdreadnoughts, zoolang er onderzeeërs en torpedobooten varen? Wat heeft Amerika aan een geweldige vloot, aan den Oceaan links, en de Stille Zuidzee rechts, zoolang een Fransch kruiser van eenige waarde (en de nieuwe zijn toevallig de snelste) die wateren kan klieven? Is voor de bescherming der Fransche koloniën de Engelsch-Amerikaansche scheepsmacht niet ruim voldoende? Frankrijk is dus het meest militairistische land der aarde. Het deed een even ongerijmd voorstel inzake de beperking der oorlogsvliegtuigen. De Franschen wilden gaarne hun luchtmacht besnoeien, met alle genoegen, doch zij wenschten die beperking te zien uitgestrekt tot de vliegtuigen der krijgsvloot. Zij zijn zoo naïef om geen onderscheid te maken tusschen een vliegtuig te land en een vliegtuig ter zee. Duizenden luchtvaarders op de linieschepen en tien luchtvaarders in een kamp tellen bij hen duizend-en-tien vliegtuigen. De Engelschen evenwel tellen anders. Dat maakt tien vliegtuigen, beweren zij. En daarom is Frankrijk de meest militairistische natie van den aardbol. Omdat zij volhouden, dat dit duizend-en-tien vliegtuigen maakt. Zij hebben met de groote trom aangekondigd, dat in den volgenden ‘laatsten oorlog’ vrouwen, kinderen en grijsaards gemobiliseerd zullen worden voor de landsverdediging. Iedereen weet, dat dit gezwets is in de ruimte. Iedereen weet, dat die vrouwen, kinderen en grijsaards, evenals ten tijde der Hunnen en Tartaren, alleen zullen dienen om geslacht te worden. Iedereen weet, dat het kader, onderofficier, sergeant, korporaal, de hoofdrol speelt, en dat een troep zonder dapper en geoefend kader geen gevechtswaarde bezit. Iedereen weet, dat het met de Fransche kaders schots en scheef loopt, dat er geen beroepssoldaten meer te krijgen zijn bij gebrek aan soldij. Iedereen weet, dat een naburig land juist aan zijn kader de grootste aandacht besteedt; dat dit naburig land, in plaats van het feit rond te bazuinen en verder geen hand uit te steken, zich met alle nauwgezetheid voorbereidt op eene levée en masse, waarvoor de oefeningen beginnen op de lagere school. Maar toch is Frankrijk de meest militairistische natie, omdat zij zoo stom zijn te praten over iets, wat ze nooit zullen ten uitvoer brengen. Weet verder, dat er in dit jaar der komeet een zekere roering is onder de vrouwen in Frankrijk. Stanley Baldwin gaat het Engelsche kiesrecht uitbreiden tot de dames van een-en-twintig jaar, en de Fransche vrouwen, tot dusverre alleen goed voor keuken, kerk en twee kinderen, kregen er de mobilisatie bij, maar geen stemrecht. De anarchist, de dronkenlap, de wegwerker kan stemmen, maar niet de vrouw, noch de jonge, noch de oude. Zij kan gemobiliseerd worden, maar zij kan niet kiezen, en zij vraagt of het billijk is, dat zij nagenoeg de laatste blijft in de beschaafde landen, die onder tyrannie zucht van den man? De van beroep ridderlijke Franschman beantwoordt deze schuchtere pogingen van verzet met grapjes, die niet altijd vers zijn. ‘Als wij een leeftijdsgrens moesten vaststellen voor de vrouwen’, zegt hij, ‘wie zou daaronder wenschen te vallen? Iedereen zou achttien jaar zijn. Want wat is het eenige verschil tusschen een jong meisje en eene vrouw? Wist gij het? de eene heeft geëchtscheid, de andere nog niet...’ Maar een veel gewichtiger voorval is het feit, dat Frankrijk zijn goud terugkrijgt, dat sinds jaren tot onderpand lag in de kelders der Engelsche Bank, of liever, dat Engeland een gedeelte ervan ter beschikking stelt van den Franschman. Op een gegeven oogenblik van den wereldoorlog had de Fransche Staat crediet noodig en meende te moeten leenen bij Albion. De Brit zag er niet het minste bezwaar in, en vroeg slechts een klein onderpand in baar goud. - Uitstekend, antwoordde de Franschman, dat is niets dan een kwestie van boekhouding; wij zullen het op u overschrijven. - Dat niet, vulde de Engelschman aan, breng het liever bij ons. - Wij zullen het deponeeren in de brandkasten van uw gezantschap, ging de Franschman verder, of in de safes eener Engelsche Bank te Parijs. - Alles goed en wel, vervolgde Engeland, maar als er revolutie uitbreekt bij u, of als Parijs wordt ingenomen door de Duitschers? Breng ons het goud. - Wij zullen het onderpand transporteeren, stemde Frankrijk toe, in Boulogne, waar het onder het bereik ligt uwer vloot en van uw marine-geschut. - Prachtig, beaamde de Brit, als het daar ligt, maar hebben is anders. Stuur het ons. - Wij zullen het lossen in een uwer kruisers, bewilligde de Franschman, waarmee gij het kunt overschepen. - Neen, aarzelde Engeland, hebben is hebben. Die kruiser kan getorpedeerd worden, en het goud kan naar den kelder gaan, maar niet naar onzen kelder. Transporteer het op één uwer eigen schepen en op uw eigen risico. Wordt het getorpedeerd, dan kunt gij ons altijd een andere vracht sturen.... Dit heetten tijdens de oorlog financieele onderhandelingen tusschen bondgenoten. Op ‘heden’ bezit Engeland een anderen kijk, een reëeleren kijk dan Frankrijk. Het goud, dat sinds tien jaren rust in de kelders der Londensche Bank, keert voor een deel terug in Fransch eigendom. Dit wil zeggen, dat het ten allen tijde ter dispositie is der Banque de France. Een simpele kwestie van boekhouding, paait de Engelschman, wij zullen dat op u overschrijven; niets is eenvoudiger. En Frankrijk ‘heeft’ zijn goud, ja, doch steeds nog in Engeland, waar men zegt ‘hebben is hebben’. Wie daaruit mocht willen concludeeren, dat Frankrijk slordiger omspringt met zijne kostbaarste goederen dan overige volkeren, zou zich jammerlijk vergissen. Tot de parels der democratische phrygische muts behoort het monopolie der lucifers, welke in alle opzichten de kroon spannen: het zijn de slechtste, de duurste, de onbetrouwbaarste, de onontvlambaarste der wereld en de Staat wint er geen cent op. Toen zich een buitenlandsch syndicaat aanmeldde met het voorstel om deze industrie in exploitatie te nemen op voorwaarden, welke voor genoemden Staat schitterend waren en waarbij elk greintje nationale eigenliefde gerespecteerd zou blijven, legde Poincaré dit plan schroomvallig voor aan zijne Commissie voor Financiën, met de uitdrukkelijke verklaring, dat hem de zaak als minister-president niet aanging en dat men kon stemmen of verwerpen naar believen. Het beteekende zooveel als: wie liever belasting betaalt dan een staatsmonopolie winstgevend te maken, moet het zelf weten. En daar het niet in radicaal-socialistische of tout court socialistische breinen zou kunnen opschemeren, dat een particuliere onderneming rechten van bestaan zou hebben, waar een staatsbedrijf zoo lang reeds faalde, verwierp de financieele commissie het voorstel met 20 stemmen tegen 20. Een echt Salomonsoordeel. Het gedeelte der Pers dat geen blad voor den mond neemt, bespeurde in dit zeldzaam geëquilibreerde vonnis der Commissie een zachten wenk aan het buitenlandsche syndicaat om zich een beetje royaler te toonen. Want al verheugt men hier zich over den ‘bakschisch’ der Turken of Egyptenaren, over de Chineesche generaals, die voor een rond sommetje communistische beginselen verruilen voor conservatieve, of omgekeerd, al schrijft men hier den naam van Shang Kai Shek nog slechts als Chèque - wat een wanhoop voor de roode Humanité - de Fransche zeden zijn in dit opzicht hoogstens één haartje beter en hier is veel te koop, voor wie er niet tegen opziet om te dokken. Dit jaar van de komeet, waarin men ons een heeten zomer belooft, zette in met een goddelijke lente, die alle heerlijkheden onzer zoete aarde ontplooid heeft en toegankelijk maakte. De zwaluwen zijn nog niet terug, maar reeds zijn alle satyrs en aspirant-satyrs losgebroken over het Bois de Boulogne, waar een eerste nachtelijke razzia plaats vond, welke meer dan honderd gevangenen opleverde, die zich te midden van nachtegalen overgaven aan het Frühlingserwachen. Terwijl tijdens de Paaschdagen alle 's winters gestalde automobielen zijn losgelaten over de wegen van ‘la douce France’, wat gemiddeld twintig à dertig dooden per dag ten gevolge had. En het congres der dansmeesters beraadslaagt met zeer welwillende gevoelens over den heebie jeebie. Hieruit zou men wellicht mogen besluiten, dat de vooruitzichten niet kwaad zijn. Aan hen die mij willen tegenwerpen, dat uit het fortuin van den heebie jeebie vooral blijkt, dat men nog niet wijzer werd, zou ik gaarne antwoorden, dat de dansen weliswaar wisselen, doch dat de muziek hardnekkig dezelfde blijft. [verschenen: 28 mei 1927] |
|