Fransche Paaschweek
Parijs, April [1927]
Het evenement der week is zonder twijfel het debuut van den oud-wereldkampioen Georges Carpentier in de music-hall, waar men een half jaar geleden den Black Bottom zag lanceeren, naar een schitterende toekomst. De journalistiek brengt je tot alles, op voorwaarde dat je er niet in blijft, is een gezegde van Parijsche journalisten, dat hun in oogenblikken van depressie altijd een hart onder den riem steekt. Zij hebben redacteurtjes van gemengde berichten of van het politierapport eerste minister zien worden en dit geeft hun moed. Maar kan niet met evenveel recht hetzelfde beweerd worden van de sport? Toen Georges Carpentier de toppen van zijn roem bereikt had met boksen, wilde hij zijn landgenooten een plezier doen en richtte hij een fabriek op van aluminium-pannen. Daar hij in zijn goede dagen door de vrouwen letterlijk geadoreerd werd, had hij zijn huldeblijk niet beter kunnen kiezen. Aan den muur van elke Fransche keuken, zelfs de armste, hangt een lange rij keurig gepoetste pannen, in alle afmetingen en naar haar inhoud gerangschikt, waarop men gemakkelijk drie toonladders kan spelen. Men noemt ze een batterij, en vroeger waren ze van geel of rood koper, tegenwoordig van aluminium.
Anderen hebben de teedere vrouwen willen veroveren met fokkerijen van zilvervossen, waar ieder bezitster kon worden van een duur vosje; weer anderen, en dit waren vooral de romanschrijvers, alsof er verband bestond tusschen hun romans en het zwijn, wilden hun bewonderaarsters binden met varkensmesterijen, waar ieder een levend varkentje in eigendom had. Doch de zilvervossen en de zwijnen gingen failliet, terwijl de pannenfabriek van Georges Carpentier bloeide en vruchten afwierp. Want Georges had het beste deel gekozen.
Een wereldkampioen in het boksen behoudt zijn titel zoolang als hij eenigszins kan en gaat alle gevaarlijke tegenstanders behoedzaam uit den weg. Zoo is nu eenmaal de sport. En toen Carpentier op een gedenkwaardigen avond in de armen liep van den fantastischen Battling Siki, die sinds aan zijn fantasieën overleed, dacht hij geen oogenblik aan de nederlaag. Alles immers - zoo is nu eenmaal de sport - was gearrangeerd, en Siki zou zich in den zooveelsten round knock-out laten slaan voor een fortuin, dat hij als glazenspoeler nooit gespaard zou hebben. Welke trouwelooze demon blies den zwarten Battling in om de overeenkomst te breken? Met één slag, onverwacht helaas, tegen het kinnebakken van Georges, veroverde hij Parijs en de heele wereld, en terwijl Carpentier afzakte tot armzalige demonstraties in de kunst van het boksen, wandelde de zonderlinge Siki met leeuwen aan een ketting over de Boulevards en op Montmartre. Het waren, net als Carpentier, gearrangeerde leeuwen. Ze kropen in een portaal voor een paraplu, doch Battling lachte. Hij kende zijn publiek zooals niet één revueschrijver.
Was de aftakeling van Georges begonnen met de pannenfabriek, en is het een nieuwe aftakeling van den vroegeren nationalen held, op wien Pindarus in de dagen der Olympische Spelen een onsterfelijke Ode gedicht zou hebben, ulevellen-poëzie te hooren voordragen in het Fransch en in het Engelsch, op een idioot wijsje? Hij stapt den hanen-pas in het midden van twaalf witte en transparante girls, alsof hij zijn leven lang nooit anders gedaan had. Zijn boksen, toen zijn boksen nog waarde had, leek op een sierlijk gestyleerden, bliksemsnellen dans, en al neemt men hier de dingen minder au sérieux dan elders, men vindt toch in zijn hart, dat Georges méér beteekende dan een flinke charleston, en men zag hem liever wedstrijden ‘dansen’ zonder Jazz. La Môme Moineau - la môme kan vertaald worden met ‘de meid’ - is een superbe maar triviaal en canailleus vrouwen-type uit den Parijschen Jordaan, die het in den kortsten tijd en zonder van haar populairen naam afstand te doen, bracht tot revue-ster en tot concurrente van Mistinguett.
La Môme Moineau bezit ras; maar had men niet liever een beter gequalificeerde tegenhangster gezien van Georges? Zal het restantje van zijn ouden roem niet tanen onder de afgezaagde grappen op den naam van vicomte Ishi, den Japanschen afgevaardigde, die de chansonniers van Montmartre verheugd heeft vanaf den eersten dag dat hij zijn voeten te Parijs zette? De onverslijtbare aardigheid wordt naar hartelust opgerakeld in Femmes et Sports, van welks titel Carpentier de tweede helft vormt en misschien ook wel een kwart van de eerste helft. Het is tot dusverre onbekend, of dit smakelooze misbruik van zijn naam vicomte Ishi gehinderd heeft en of hij boos werd. Kan men trouwens tegen zulke democratische bevliegingen van een geamuseerd gepeupel diplomatieke stappen ondernemen? Maar men ziet een vroegeren vertegenwoordiger van het sportieve Frankrijk noode in dit milieu, waar vulgaire en scatologische moppen, naast een bacchanaal met de onvermijdelijke naakte vrouw onder de zoeklichten, de clou uitmaken.
Carpentier, bescheiden, verlegen, maar vriendelijk en handig, is sympathiek ontvangen over de gouden brug, welke zijn directeur voor hem had aangelegd. Zijn succes zal echter niet langer duren dan dat der moordenares, die een feuilleton schrijft over haar avonturen, of van de generaals van den Tsaar, die liedjes zingen in een cabaret, en het zou me verwonderen, wanneer Georges zich daarover illusies droomt. De sport zelf is in een aantal gevallen zoodanig tot puur tooneel geworden, dat op het tooneel de sport geen durende attractie meer kan vormen. Wie zich amuseeren wil aan stalen spieren, en tegelijk aan al het circusvertoon dat men wenschen kan, gaat liever naar de Zesdaagsche.
Onze Zesdaagsche, het andere evenement der week, heeft alle records geslagen. De recette beliep twee millioen, en voor het publiek, dat na middernacht champagne wenschte te drinken in een teugellooze omgeving, had men in het centrum der wielerbaan plaatsen gereserveerd om zooveel mogelijk menschen te ontvangen. Er heerscht op een Fransche Zesdaagsche een zonderlinge broederschap, een kwalijk riekende gelijkheid, en ik zou vicomte Ishi niet gaarne aanraden zich hier te vertoonen. Terwijl de ‘eekhoorns’, zooals men ze noemt, op hun dooie gemak peddelen in een kalm toeristen-gangetje, terwijl men hun krampachtige silhouetten den kwalmenden rook ziet snijden, huilt en krijscht het schellinkje scheldwoorden, beleedigingen en grofheden waarvoor een grenadier zou blozen, naar de champagnefuivers en hun zwaar gedecolleteerde, zwaargeschminkte dames der loges.
Dit ‘kapitalistische’ publiek, dat voor vijf en dertig francs een staanplaats kan bemachtigen in het gedrang en getrappel, dat een fauteuil moet veroveren met biljetten van honderd, schept in deze gore beleedigingen een sadistisch vermaak, en men zou zeggen dat het daar is ter uitboeting van zonden, welke het zwaar op de borst moeten liggen. Dit dubbele publiek, dat elkaar treitert en trotseert, de eene met champagne en paarlen, de andere met de onbeschofste vunzigheden, komt daar elken middernacht terug om zich tegenover het sombere slavenbedrijf der eekhoorns te meten in brutaliteit en dikhuidigheid. Men voelt zich duizenden kilometers ver van de elementairste civilisatie, en uit de hysterische vrouwen-gillen schreeuwen en janken nog maar de beestengeluiden der donkerste jungle.
Zelfs Chouquette heeft het dit jaar moeten ontgelden. Chouquette, een jonge nimf van het asfalt, was het vorig jaar nog koningin van de Zesdaagsche. Zij had zich de welwillendheid en de bewondering der wilde horden van het schellinkje gekocht door premies, welke zij onder applaus met de vrijgevigste handen rondstrooide. Het tierende velodroom bracht haar ovaties, die zij met prettige rillinkjes incasseerde. Maar dit jaar was Chouquette minder rijk, vanwege de economische crisis, dit jaar kon Chouquette de premies niet laten stroomen, en op haar beurt heeft Chouquette haar zonden en zelfs haar pekelzonden moeten uitboeten. Af en toe keek zij melancholiek naar boven en riep haar hemel aan. Het mocht niet baten. Men kende Chouquette niet meer. Zij behoorde tot de gehate ‘rapins’ daar beneden, die champagne dronken en soupeerden. Doch al kon Chouquette niet meedoen, er is voor driehonderdduizend francs, plus een auto van 30.000, aan premies uitgeloofd, en alleen voor de ‘spie’ wilden de eekhoorns er even een gangetje in zetten. Zijn deze barbaarsche vertooningen, waar men op een sein schijnt te wachten om elkaar te bespringen, nog sport?
Het is overigens de moeite waard om bij dergelijke en andere wedstrijden het schellinkje te observeeren, de ‘populairen’, die haast zonder uitzondering tot de socialistische of communistische partij behooren. Zij, die volgens hun politieke overtuiging het zuiverste internationalisme moeten zijn toegedaan, vormen een chauvinistische bende, welke nergens haars gelijke vindt, tenzij onder de communistische rotten der andere landen. In dit opzicht kunnen de Chineesche en de Fransche ‘populairen’ elkaar de hand reiken. Op Nieuwjaarsdag lynchten zij bijna den Schotschen scheidsrechter, die een Fransch-Engelschen rugby-wedstrijd arbitreerde, waarbij Frankrijk naar gewoonte verloor. Het is waar, dat de Schot een beetje verwaand optrad; maar is dit een reden om hem te lynchen? De buitenlandsche scheidsrechters duchten de Fransche wedstrijden, want zulke incidenten gebeuren om de haverklap.
De ‘populairen’ hebben zich niet ontzien om bij de vorige Olympische Spelen een anti-Amerikaansche demonstratie op touw te zetten wegens een verloren partij. En bij deze Zesdaagsche hebben aanzienlijke vreemdelingen, die er niet heelemaal als Franschen uitzagen, den aftocht moeten blazen onder het redeloos en ongemotiveerd gehoon van het schellinkje, waarbij zich voor dezen keer nog de peddelende renners voegden. Is het wonder, dat de Fransche nationalisten, aan wien ondanks hun reputatie alle chauvinisme vreemd is, het wachtwoord hebben uitgevonden: Republiek staat gelijk met bankroet, en Democratie is Oorlog? Men moet de ‘populairen’ hebben gezien, ontketend in hun onnoozelste instincten, waarbij geen enkel hooger belang meespeelt, en die onmiddellijk ontaarden in ongetemde bloeddorstigheid, om te gelooven aan verbroedering der volkeren!
Tegen deze ‘populairen’, niet van de Zesdaagsche, doch van het Parlement, heeft het Fransche Gouvernement eindelijk een klein offensief ingezet. Sinds enkele weken preekt François Coty in de Figaro het eenheidsfront tegen de communisten. Het is een lust de artikelen te lezen van dezen multi-millionnair, die, met niets begonnen, tot Léon Blum kan zeggen: ‘U, meneer Blum, hebt u slechts de moeite gegeven om in een gegoede familie geboren te worden, om nu, als amateur, anarchistische en revolutionnaire theorieën te propageeren. Wat ik bezit, dat dank ik aan mijn werkkracht, en ik kan zeggen: Le travailleur c'est moi. De werkman dat ben ik, niet gij.’ Het is om te applaudisseeren, hem tot de communisten te hooren zeggen: ‘Jullie verwijt mij mijn millioenen? Die zijn eerlijk verdiend. Laten wij liever over jullie geld praten. Over de gestolen juweelen, van uw slachtoffers afkomstig, die gij in Londen te gelde maakt om er fatsoenlijke arbeiders mee om te koopen.’
De Figaro, dank zij Coty, blijft zich in de Fransche Pers handhaven op het eerste plan. Wanneer alle patroons handelden als deze multi-millionnair, die op den besten voet staat met zijn werklieden, en die op eigen houtje een anticommunistischen inlichtingen-dienst heeft georganiseerd, welke hem in staat heeft gesteld feiten te publiceeren van een dergelijke onrustbarende precisiteit, dat het gouvernement, ondanks zijn laksheid, ondanks occulte invloeden van het bedenkelijkst allooi, heeft moeten ingrijpen! De eerste arrestaties zijn gedaan. Een paar ‘Oogen van Moskou’ zitten achter slot en grendel. Er is reeds één communistische revolutie spaak geloopen: die van 1924. De tweede zal niet tusschen Paschen en Pinksteren plaats hebben. Men hoopt echter algemeen, dat Rochette, die tegen een borgstelling van 200.000 francs op vrije voeten is gesteld - voor een oplichterij van 40 millioen is dat een bagatel, een soort van premie - nog langen tijd van de baan blijft; dit wil zeggen, dat onze snuggere politie hem voorloopig niet noodig zal hebben om de aandacht af te leiden. De campagne van Coty en de vrijheid van Rochette, dat zijn, ieder op haar manier, gunstige teekenen. Men kan er in volle kalmte het lentefeest mee vieren.
[verschenen: 21 mei 1927]