Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdWaar kwaad is komt kwaad bijParijs, Maart [1927]Terwijl in de toppen der boomen en in het gezang der katten duidelijk de nadering te bespeuren valt van de naïeve lente, moet ik mij haasten om de resten van het winternieuws, dat om een of andere reden bleef liggen, te likwideeren. Het is heel schaarsch geweest, goed en wel beschouwd op den afstand der vier-weeksche zeereis, welke Marseille scheidt van Soerabaia. Wij hadden, toen de blaren vielen, een duren steen op het hart, de Grand Condé, die gestolen werd in het kasteel van Chantilly, met een handigheid, welke Conan Doyle aan zijn schrijftafel niet overtroffen zou hebben, en deze grootste der diamanten is onbeschadigd teruggevonden. De dieven, die niet aan hun eerste karwei waren, logeerden in een hotelletje, waar eene nieuwsgierige soubrette, zooals dat meer gebeurt, in hun valiezen snuffelde. Zij vond er niets dan een appel; en wat doet een dochter van Eva met een appel? Ze bijt er in. Oud nieuws, zult gij zeggen, en terecht. Maar in den ongesloten koffer en in den smakelijken appel zat de Grand Condé en de soubrette beet dien dag niet verder in de verboden vrucht, welke haar een paar tanden had kunnen kosten, doch holde naar de politie. De dieven logeerden 's avonds in de gevangenis en het geestigste volk der wereld heeft dezen appel geslikt met de noodige bedachtzaamheid. Men wist niet dat Abraham soms zóó ver zijn mosterd ging halen en dat de politie tijd had om dit sprookje van een duizend-en-tweeden nacht te verzinnen. We hebben even weinig succes beleefd met de affaire van Ricciotti Garibaldi.Ga naar voetnoot24 Alles wat in deze lugubere zaak het Fransche en Italiaansche volk interesseerde, is bij de rechtszittingen zorgvuldig achter de schermen gehouden en de sinistere complotten der villa Fabron te Nice, welke hadden kunnen eindigen met een oorlog, zijn afgeloopen met een sisser. Ricciotti is enkel beschuldigd, veroordeeld en over de grens gezet als bezitter van verboden wapenen en daar niemand hem wil herbergen, noch Engeland, noch Amerika, zwalkt hij rond op zoek naar een onderdak en een operatieveld. Het is echter een kenmerkend en geruststellend feit, dat sinds zijn arrestatie de aanslagen tegen Mussolini hebben opgehouden en al heeft men bij dit proces geen volledige klaarheid gewenscht, de voorafgaande onthullingen over zijne helsche kuiperijen hebben de atmosfeer aan beide zijden der Alpen eenigszins gezuiverd. Ons ministerie van Buitenlandsche Zaken blijft den Duce negeeren, in het parlement schreeuwen de communisten dat Mussolini een moordenaar is, maar men mobiliseert niet meer, of liever, men praat er niet meer over, en het conflict tusschen Italië en Frankrijk is voorloopig begraven. Het fascisme, dat lauweren noodig heeft, zoekt ze op 't oogenblik in China en het zou den lieden, die het Chineesch-Russisch gevaar het best overzien, pleizier doen, wanneer de Franschen daar spoedig bondgenooten werden met de soldaten van den dictator. Waarop het zonder twijfel bij de eerste de beste gelegenheid zal uitdraaien. De groote toovenaar Poincaré is nog steeds aan het bewind, waarover gij, wanneer ge onze dagelijksche Pers laast, verwonderd zoudt zijn. Hij wordt dag aan dag belegerd door de Kamer en door de bladen, welke een soort slijtingsoorlog voeren tegen hem en tegen zijn ministerie van nationale unie, die samen, volgens den term van generaal Joffre, systematisch worden afgeknabbeld. Men zou elke week zweren, dat hij vallen moet en onophoudelijk blijft hij zowel vrienden als tegenstanders tarten met zijn looze streken, zoowel den advocaat als den staatsman waardig. Terwijl iedereen hoopte, dat hij na de feitelijke stabilisatie van den franc, welke reeds ruim twee maanden duurt, zou overgaan tot een wettelijke stabilisatie, verklaart hij, dat het roekeloos zou zijn om vóór het einde der tegenwoordige legislatuur - vóór Mei 1928 dus - te denken aan een wettelijke stabilisatie en dat hij zich de toekomst, zoowel in de richting eener hausse als in de richting eener baisse, wenscht te reserveeren. Met andere woorden: de franc dat ben ik. Beslissen de verkiezingen, dat Poincaré's politiek nog vier jaren kan worden voortgezet, dan kunnen wij overgaan tot een manoeuvre, waarmee de nationale eer gemoeid is, en stabiliseeren, een manoeuvre welke, wanneer zij door slechte verkiezingen b.v. mislukken zou, ons al het goud der Bank kan kosten. Het is waarschijnlijk de voorzichtigste houding, maar welke ten gevolge heeft, dat, terwijl Poincaré zich reserveert, iedereen zich reserveert. Geld op korten termijn is zooveel te krijgen als men wil, maar kapitaal op lang termijn leent men goedkooper in het buitenland. Op de beurs zijn koersschommelingen in den franc geregistreerd van 1/1000, één duizendste, na de ergste kelderingen welke men sinds jaren gekend heeft! en de beurs, welke na een aderlating niet gaarne voor den gek gehouden wordt, jouwde tegen een noteering, die zij opvatte als een persoonlijke beleediging. Iedereen wacht af en terwijl iedereen met de armen over elkaar geslagen staat, worden de beste effecten weggekaapt voor buitenlandsche rekening. Men begrijpt nog steeds niet aan wien in Frankrijk de politiek van Poincaré tot voordeel heeft gestrekt. In Januari 1926 waren er over het gansche land 547 werkloozen, in deze eerste week van Maart telt men er 80.941, van wie alleen voor Parijs en omstreken 61.484. Er zijn weinig lieden, die niet met een beetje spijt de dagen herdenken, dat de franc wat lager stond en die de vreemdelingen, die men in Juli bombardeerde met vuilnis, niet in stilte terugwenschen. De dollar boudeert ons, heet het. Inderdaad, doch hij heeft er reden voor. De dollar wenscht waar voor zijn geld. En hij laat aan den Franschman de plaats in restaurants, in cabarets, in cinema's en schouwburgen, welke die Franschman opeischte. Dat deze gelegenheden nu leeg zijn, dat men op elk uur van den dag alle taxi's kan krijgen welke men aanroept, dat men Fransch hoort praten in de Avenue de l'Opéra, zijn genoegens die men met volle borst gewenscht heeft. Men dacht er niet aan, dat ze een wrangen bijsmaak konden hebben. Men meende ook gauwer aan dien bijsmaak te wennen. Doch de Franschman moet nog van menige illusie genezen. Hij beeldde zich gaarne in, dat voor toeristen een bezoek aan Frankrijk een kwestie van sentiment was, terwijl het een kwestie van prijs is. Heeft men ooit gezien dat Parijs een der duurste steden is van de wereld? Daaraan moet de dollar wennen, en de gulden, en zelfs de franc. Want ook de franc boudeert. Een der looze streken van Poincaré, een zet waarvoor ik alle respect heb, is zijn onverwachte verklaring, dat de afbetalingen der Amerikaansche en Engelsche schulden zullen aanvangen zonder voorafgaande ratificatie der verschillende regelingen. Bravo! Men kon het niet eens worden over de ratificatie, noch in het ministerie, noch in het land, noch in de Pers. Men durfde de vriendschappelijke verhoudingen met beide staten niet blootstellen aan het risico van een parlementair debat, waarbij harde woorden gevallen zouden zijn over dit netelige vraagstuk. Niemand wist een oplossing, waarbij de beginselen geen schade zouden lijden, niemand behalve Poincaré. De eenvoudigste oplossingen zijn steeds de moeilijkste en men moet een zeldzame helderheid van brein bezitten om te zien wat het meest voor de hand ligt, doch door niemand wordt opgemerkt. Wat was simpeler om te zeggen: wij betalen, maar wij vertikken het om te ratificeeren? Wat is ook komischer? Het parlement van Poincaré is een dagje in oproer geweest, omdat het meende dat een dergelijke beslissing niet mocht genomen worden zonder zijne instemming, het steigerde omdat het argwaande, dat inbreuk gedaan was op zijn prerogatieven. Het parlement kent zijn Poincaré nog maar slecht, want het zou nooit opkomen in het schrandere brein van dezen minister van Financiën, die vóór alles man der wet is, om een on-constitutioneele handeling te verrichten. Poincaré had niet de minste moeite om aan te toonen, dat zijn Amerikaansche en Engelsche afbetaling volkomen wettig was. Men betaalt dus. Niemand weet waar het geld vandaan komt, maar men betaalt. En zal men nog ooit ratificeeren? Men eischt een schuld op, welke men uit moreele overwegingen niet erkennen kan. Wat was het geval? Amerika en Engeland leenden geld, waarmee in dezelfde landen, in Amerika en in Engeland, krijgsbenoodigdheden en uniformen gekocht werden, waarin zich de Fransche soldaat liet doodschieten voor een gemeenschappelijk doel. Een dergelijke schuld kan men desnoods betalen, men kan ze niet erkennen, noch ratificeeren. Het zou me geen oogenblik verwonderen, dat, wanneer de 62 jaarlijksche termijnen betaald zullen zijn, in 1989 een Fransch parlement zitting houdt over de regeling der Amerikaansche en Engelsche schulden. Een minister van financiën zal dien dag het woord nemen en de volgende laconische woorden spreken: Het gouvernement stelt voor om de overeenkomsten aangaande de Amerikaansche en Engelsche schuld, waarvan heden de laatste wissel gehonoreerd is, niet te ratificeeren. Dat zou geheel in de lijn zijn van het ridderlijke, ietwat don-quichottische karakter der Franschen. Ik kan me ook niet weerhouden om hen hierin te bewonderen. Dit alles, zooals ik zei, is likwidatie van den winter, die zooveel hangende kwesties achterlaat, waarover men nooit meer zou willen spreken, laat staan schrijven, welke men volgt met een schijnbaar onverstoord gemoed, doch welke ons innerlijk oog gadeslaat met een soort van verbijstering en radeloosheid. Tot die hangende kwesties behoort het vraagstuk van de nationale bewapening, dat op 3 Maart in behandeling is genomen door de Fransche volksvertegenwoordiging. ‘De algemeene organiseering der natie in tijd van oorlog’ heet het wetsontwerp, dat sinds drie jaren als een Damocles-zwaard boven het Fransche parlement dreigt, dat steeds op struisvogelmanier is ontweken en uitgesteld, dat men altijd trachtte van de baan te schuiven, dat achter iederen grenspaal immer opnieuw als een spookbeeld opdoemt. Oorlog, oorlog. Bossuet zei reeds, dat elk nadenkend mensch dit woord niet kon uitspreken zonder afschuw, en in dit opzicht zijn de Franschen, ik ben er zeker van, verschrikkelijk nadenkende menschen. Het woord vervult hen met ontzetting. Een idee, dat onwillekeurig, maar met kracht oprijst uit het boek van Binet-ValmerGa naar voetnoot25 is dit: Hoe is het mogelijk, dat men zoover als de herinnering der menschheid gaat, een geschil steeds heeft willen regelen door elkaar de koppen in te slaan? Hoe is het verklaarbaar, dat het menschdom niet de noodzakelijke schrede voorwaarts kan doen, om tot inzicht te komen van deze enorme barbaarsche dwaasheid, welke bij elke wetenschappelijke ontdekking enormer en barbaarscher wordt? Er zijn weinige menschen in Frankrijk, die van dit begrip niet doordrongen zijn, en waarom, zoo vraagt men zich af met angst, zijn de tijden niet vervuld genoeg gebleken, om dit volk te laten in zijne pacifieke levenshouding? Wanneer men den echten, ouden en onvervalschten adel, wien het krijgsvoeren in het bloed zit, die voor een belangrijk deel niet van zuiver Franschen oorsprong is, die in ieder geval geen invloed meer uitoefent op de bestemmingen van het land, wanneer men deze speciale kaste uitschakelt, zal men niet veel Franschen vinden, wien de oorlog geen gruwel lijkt. En hoe kan het ook anders zijn in onze moderne steden, in onze moderne dorpen, waar iedereen een rustig geluk vindt onder een gunstig klimaat? Zou men niet in de hoogste mate verdwaasd moeten zijn om zijn tevreden huis, zijn vrouw en paar kinderen, zijn tuintje, zijn dagelijksch fleschje goeden wijn te willen verruilen voor de hel der loopgraven, waar elke minuut afschuwelijk is, en waar elke afschuwelijke minuut de laatste kan zijn? Vier en een half jaar lang heeft men den Franschman moed ingepompt met de heilige verzekering, dat de ‘Groote Oorlog’ de laatste zou zijn, en dat, wanneer hij zich opofferde, hij zich opofferde voor het betere geluk der volgende generaties. Ieder oudstrijder huivert nog, wanneer hij denkt aan ‘het uur H’, het fatale uur van den aanval, dat hem elke seconde het hart verduisterde, en dat men hem verborgen hield onder den naam van ‘het uur H’. Maar hij geloofde, dat die oorlog de laatste zijn zou, en hij vloog de mitrailleurs, de gassen, de vlammenwerpers, de zware kanonnen tegemoet, als offer voor de toekomst. Eénmaal slechts is het Fransche volk aangegrepen geweest door een soort van waanzin: op den dag van den wapenstilstand. Slechts iemand die toen - pas negen jaar geleden - in Frankrijk was, in welke streek ook, vermag enigszins te peilen, uit welk een kwelling, uit welk een nachtmerrie, dien dag de Fransche natie verlost werd. Hoe meer ik het Fransche volk leer kennen, hoe minder ik begrijpen kan, hoe het vier lange, bloedige, tegennatuurlijke jaren heeft kunnen standhouden. En nu? Men heeft zich jarenlang gepaaid met begoochelingen, men heeft het wetsontwerp op de ‘organiseering der natie in oorlogstijd’ met afkeer van zich afgewend, zoolang men kon. Men is echter gedwongen geworden de oogen te openen voor de werkelijkheid. Frankrijk, behalve een aantal kleine naties, staat alleen met zijn waan van eeuwigen vrede. Terwijl Amerika drie nieuwe kruisers op stapel zet, stuurt het uitnoodigingen rond voor een nieuwe ontwapeningsconferentie der zeemachten. Hier ijst men van zulke hypocrisieën. Briand liet zich interviewen over de resultaten van het verdrag van Locarno en hij heeft de koude douche gekregen van Duitschland, het eenstemmige Duitschland, dat niet af wil zien van Elzas-Lotharingen. En het eerste artikel van het nieuwe wetsontwerp, dat alle rampen voorspelt van vernietigde steden en uitgemoorde bevolkingen, luidt: ‘In tijd van oorlog zijn alle Franschen, zonder onderscheid van leeftijd of van sexe, gehouden deel te nemen aan de verdediging van het land.’ Zonder onderscheid van leeftijd of van sexe... kinderen, grijsaards, vrouwen, jonge meisjes, invaliden. Het staat er! Het is geschreven door Paul Boncour, socialistische afgevaardigde en vertegenwoordiger van Frankrijk bij den Volkenbond. De Volkenbond! Nog een illusie... En alsof men het nationale ideaal voor een laatste maal aan de wereld wil toeschreeuwen, zal men hier den honderdsten sterfdag van Beethoven herdenken met een monster-uitvoering der Negende Symphonie, waaraan alle orkesten van Parijs zullen deelnemen met instrumentalisten der geheele aarde en waarbij de jubel-hymne Alle Menschen werden Brüder gezongen zal worden door verschillende koren in alle talen tegelijk. Zal het baten? ‘Werden Brüder’ staat reeds zoo lang in den onvoltooid toekomenden tijd. Maar nergens zag ik zoo dikwijls als hier de spreuk geciteerd van Willem den Zwijger, die meende, dat men iets, waaraan men geloofde, ondernemen kon zonder veel hoop op den uitslag. Hier gelooft men stellig. Hier hoopt men zelfs een beetje. Men zou meer hopen als men maar kon. [verschenen: 9 april 1927] |
|