De rimpels van Maréchal Foch
Parijs, Januari 1927
Er was een poos geleden een Fransche bioscoop-maatschappij, die een geweldige, historische film wilde opnemen met Napoleon als hoofdfiguur. Zij vormde dit plan, om te preciseeren, in de dagen dat heel Duitschland geëlectriseerd was door Fredericus Rex. Om haar plan zoo grandioos mogelijk te verwezenlijken vroeg vermelde cinema-onderneming eene subsidie aan François Coty, eigenaar van de Figaro, parfumerie-koning, en Corsicaan evenals le petit Caporal. Wanneer de Corsicanen geen doodsvijanden zijn, bestaat er geen volk ter aarde, dat zich met hen meten kan in solidariteit en Coty had niets liever gezegd dan ja. Hij had met plezier een paar millioen neergeteld voor de verheerlijking van een held, die in de harten der inwoners van het onvolprezen eiland in de Middellandsche Zee, vóór alles Corsicaan is. ‘Ik zou gaarne uw plan steunen,’ antwoordde hij echter aan het comité. ‘Maar onder de gegeven omstandigheden lijkt uw voornemen mij eene onvoorzichtigheid, waarvan ik de verantwoordelijkheid niet wil deden. Wanneer het wereld-publiek de overwinnende vaandels ziet defileeren van Lodi, Arcole, Rivoli, van Austerlitz, Jena, Wagram, Eylau, dan zal men de gelegenheid niet verzuimen om ons nogmaals te beschuldigen van militairisme en imperialisme.’ Zoo kwam het dat de Napoleontische film bleef in 't rijk der onvervulde droomen. En zóó staat de gemiddelde Franschman tegenover militairisme en imperialisme; hij weet dat hij geen vin kan verroeren of hij wordt beschuldigd van de zwartste veroveringszucht, en daar is hij doodsbenauwd voor.
Ik ken niets dat den geest eener natie zuiverder teekent dan zulke kleine anecdotes. Ik weet, dat ik mij in deze appreciatie niet vergis, maar niemand behoeft deze meening te deelen. De pacifist Förster schreef in de Germania van 30 December, dat de Fransche natie de eerste was, die de oorlogspsychose geheel overmeesterd had, en dat, wanneer er nog strubbelingen bestonden tusschen Duitschland en Frankrijk, de oorzaak daarvan méér lag aan Duitsche dan aan Fransche zijde. De Germania-redactie noteerde bij deze uitspraak, dat zij haar voor rekening liet van den Duitschen pacifist. Ik zou liever zien dat zij ze deelde, dat het geheele Duitsche volk ze deelde. Maar zelfs Förster kan zich vergissen. Laten wij dus, om geheel zeker te zijn van onze zaak, een blik slaan op het Fransche Oorlogsbudget van dit jaar. Niets is welsprekender dan cijfers.
Het budget bedraagt 5.842 millioen francs en zooals gij weet is de franc voorloopig precies een dubbeltje waard. Het werd ruim één milliard hooger dan het budget van 1926 en men zou dus geneigd zijn, te denken, dat er een serieuze poging gedaan wordt ten behoeve van het leger en de landsverdediging. Mis! Onder dit milliard zijn uitgaven, welke, om het budget van 1926 te verlichten, eenvoudig getransporteerd zijn naar het budget van 1927. In werkelijkheid heeft het gouvernement 706 millioen méér gevraagd dan verleden jaar, doch daarvan zijn 636 millioen onmiddellijk verslonden door de algemeene prijsstijging. De begrooting verschilt dus nauwelijks van die der voorafgaande jaren.
In elke oorlogsbegrooting bevindt zich eene sectie waaraan speciaal de aandacht gewijd moet worden: de constructies en het nieuwe materiaal. In Frankrijk is dit de 3de sectie. Het zal er van afhangen welke houding men inneemt tegenover het Fransche ‘militairisme’ of men de cijfers, in deze sectie gegeven, wil toejuichen of betreuren. Ik voor mij bejammer ze. Want de uitgaven betreffende ‘constructies en nieuw materiaal’ zijn van deze begrooting zoogoed als verdwenen. In 1926 werd voor deze sectie aangevraagd de som van 492 millioen. Doch opnieuw, om het budget te verlichten, stond het Parlement er slechts 292 van toe en liet daarvan 200 millioen overschrijven op het budget van 1927. Daar nu de gevraagde credieten dit jaar 237 millioen bedragen, waarvan 200 millioen reeds geëngageerd zijn, blijft er voor dezen post in 1927 slechts 37 millioen over. Juist becijferd 36.623.100 francs. Hiervan krijgt de artillerie 3 millioen, de genie 3 millioen (en dat terwijl men aangekondigd had, dat eindelijk de grensverdediging georganiseerd nou worden), de luchtvaart 9 millioen, de ontploffingsmiddelen 15 millioen. Reduceer deze sommen in guldens (één franc een dubbeltje!) om na te gaan wat men voor die bedragen zal kunnen koopen. Zoo goed als niets. En vergelijk ze met die der niet-militairistische staten (!) Engeland, Amerika of zelfs Zwitserland, Holland.
In welken toestand bevindt zich echter het Fransche oorlogsmateriaal?
De rapporteur van het budget zal het u zeggen: Het materiaal waarover het leger op het oogenblik beschikt, bestaat bijna uitsluitend uit restanten van den grooten oorlog. Er zijn belangrijke tekorten en, wat sommige soorten van materiaal betreft, beantwoorden de aanwezige niet aan de eischen eener eventueele mobilisatie. Ten overvloede is een groot gedeelte dezer materialen en voorraden tijdens den oorlog samengebracht... zonder de gebruikelijke garantie bij ontvangst; zij vertoonen tekortkomingen, welke hunne instandhouding bemoeilijken en welke dwingen om ze uit te schakelen uit de oorlogsreserve. De rapporteur voegt er niet bij, hoewel het de striktste waarheid is, dat een gedeelte van dit materiaal en dezer munities verbruikt zijn in Marokko, in Syrië, en niet vervangen werden.
Doch werkt men tenminste aan ‘nieuwe constructies’? Luister naar het rapport:
Geen enkel der programma's van 1921-1925 (gedurende vier jaren!), voorgelegd aan den Oppersten Oorlogsraad en aan den Raad der Nationale Verdediging, is voorgelegd geworden aan het Parlement. Onze infanterie heeft nog het mitrailleur-geweer, dat geïmproviseerd werd tijdens den oorlog en de primitieve werktuigen, welke eveneens gedurende de laatste krijgsbedrijven geïmproviseerd werden. Onze cavalerie beschikt insgelijks slechts over automitrailleuses, gevormd uit oud materiaal, onvoldoende beschermd en van geringe werkzaamheid; de artillerie heeft geen veldgeschut. Het transportmateriaal, de munities zijn in deficit. Wat de luchtvaart betreft, slaagt men er nauwelijks in om de bestaande formaties op de been te houden. Een gedeelte van het luchtvaart-materiaal is zelfs niet onder dak gebracht. Wij hebben geen geschut tegen vliegtuigen en de kanonnen bezitten niet de vereischte draagwijdte; de fabrieken zijn ingekrompen tot het strikt noodzakelijke om den dienst voor vredestijd te verzekeren, en om de kern te bewaren, welke voor eene mobilisatie in oorlogstijd onontbeerlijk is. De ateliers voor de lading der projectielen hebben het uiterst dringend noodig om geheel nieuw herbouwd te worden...’
En voor deze ontzaggelijke taak is een crediet beschikbaar van 37 millioen papieren franken. Lieb Vaterland kannst ruhig sein!
Maar wat kost de Fransche, wat kost de Duitsche soldaat? Wat kosten de verdediging van het militairistische Frankrijk en van het vredelievende Duitschland? De rapporteur was zoo goed het voor ons uit te rekenen. Hij nam tot basis het Duitsche en het Fransche budget van 1925, toen de franc een beetje meer waard was dan tegenwoordig, toen men in doorsnee voor frcs. 4,40 één mark kon koopen en voor 90 francs een pond sterling.
Hoor, hoewel de vergelijking over het loopende jaar inmiddels veel ongunstiger geworden is: Duitschland had in 1925 voor een leger van 250.000 man (Reichswehr en politie) een oorlogsbudget van 678 millioen mark, dit wil zeggen 3 milliard francs, terwijl in Frankrijk de uitgaven voor een leger van 654.000 man (Marokko, Syrië, het Oosten en de Saar inbegrepen) 4.100 millioen francs bedroegen. De Duitsche soldaat komt dus op 12.000 francs, de Fransche soldaat, hoewel op verschillende plaatsen in de koloniën nog oorlogvoerend, op 6.270 francs.
Wanneer men in de onderdeelen doordringt en de uitgaven nagaat van de Reichswehr (100.000 man) en de Fransche binnenlandsche troepenmacht, (340.000 man), dan constateert men de volgende cijfers:
Voor ‘militaire constructies’ heeft Duitschland uitgegeven 20 millioen mark, d.i. 88 millioen francs, dus bijna drie maal meer dan de 29 millioen francs, daarvoor uitgetrokken op het Fransche budget van 1925.
Voor de kleeding waren de Duitsche uitgaven 24 miljoen mark, d.i. 105 millioen francs, de Fransche uitgaven waren 89 millioen francs. Eén man van de Reichswehr kostte dus 1.060 francs, één Fransch soldaat 262 francs.
Voor de bewapening, de loopende uitgaven voor ‘reparatie en onderhoud’ betaalde het driemaal talrijkere Fransche leger 102 millioen francs, de Duitsche Reichswehr 27 millioen mark, d.i. 119 millioen francs.
De kosten voor ‘nieuwe vervaardigingen en herstellingen’ waren in Duitschland 41 millioen mark, d.i. 209 millioen francs, in Frankrijk bedroegen zij slechts 140 millioen.
En ten slotte: voor de munitie waren de ‘loopende uitgaven’ bestemd voor de instructie van fuseliers en kanonniers in Duitschland 31 millioen mark, d.i. 137 millioen francs, in Frankrijk 39 millioen francs. Dit wil dus zeggen, in 't oog houdend dat de Reichswehr 100.000 man telt en het binnenlandsche Fransche leger 340.000 man, dat de Duitsche soldaat leert schieten voor 1.370 francs per man, de Fransche voor... 115 francs!
Zijn er nog andere bewijzen noodig dan dit formidabele verschil tusschen instructie- en de kleedingskosten van den Duitschen en den Franschen soldaat om de beschuldigingen te rechtvaardigen, dat Duitschland in het geheim andere en veel belangrijkere contingenten drilt en wapent dan de 100.000 man der Reichswehr? Te dien opzichte heeft het weekblad Die Menschheit onthullingen gedaan, welke, door een artikel van den Amerikaan W. Morton Fullerton in de Figaro, de Fransche Pers en de Fransche natie het kippevel bezorgd hebben. Die Menschheit geeft een complete catalogus van:
1o de Duitsche troepenmacht (minstens twee millioen man), de recruteering, de kaders, de reserves, de exercities;
2o de wapenen, de distributie, het transport, de bergplaatsen, de instandhouding;
3o de nieuwe wapenen. Onder deze citeert Die Menschheit
1e) drie nieuwe gassen, waaronder twee in den vorm van poeder;
2e) vliegtuigen-bommenwerpers, waarbij het besturen en de bommenwerping geregeld wordt vanaf den grond;
3e) electromagnetische stralen, bestemd om de motoren van vliegtuigen door inwerking op de ontsteking tot dalen te noodzaken; proeven met deze stralen zijn genomen boven Neurenberg op het traject Parijs - Praag en deze proeven zijn geslaagd;
4e) ultra-stralen, wier doel is kruitmagazijnen en munitie-dépôts op een afstand tot ontploffing te brengen;
5e) mitrailleuses, die kunnen vuren in een hoek van 180 graden, en aan welke het aldus mogelijk is, te schieten door de schroef heen van het vliegtuig, waarvan de bewegingen op deze wijze aanzienlijk vergemakkelijkt en verminderd worden;
6e) een verdediging tegen tanks, welke den motor der tanks op dezelfde wijze onklaar maakt als den motor der vliegtuigen.
Commentaar overbodig. En verder gaat er niets boven de onvermurwbare cijfers, de eenige dingen, welke geen tegenspraak lijden. Maar lijkt het u, evenals mij, niet ongelooflijk en, tegelijkertijd, ten hemel schreiend? Op 't oogenblik verschijnt generaal von Pawels te Parijs tegenover eene inter-geallieerde commissie, die van Duitschland eischt, dat het de vestingwerken aan de Poolsche grens, welke volgens het Verdrag van Versailles in den toestand moesten blijven waarin zij zich in 1918 bevonden, doch welke het, ondanks het Verdrag, geheel gemoderniseerd heeft, in zijn vorigen staat zal terug brengen. Begrijpt gij dat men hier zegt: Duitschland kan er slechts aan denken om tegen Polen een defensieven oorlog te voeren, wanneer het plannen heeft zijn Oostgrens te dekken (evenals in 1914) om zich met zijn heele beschikbare macht te werpen op Frankrijk? Begrijpt gij, met bovenstaande cijfers en gegevens voor oogen, dat men Frankrijk elke concessie aan Duitschland zal moeten ontrukken, zoolang Duitschland zich beter wapent dan Frankrijk, zoolang Duitschland bovendien bommen en stikstoffen laat vervaardigen in het roode Rusland, en wie weet waar nog?
De laatste Duitsche eisch, een eisch welke èn de Fransche èn de Europeesche politiek voor de komende maanden dreigt te vertroebelen, is ‘de ontruiming van het Rijngebied’. Men zegt, dat Briand de ontruiming aan Stresemann beloofd heeft. Men zegt, dat de chefs van alle diplomatieke diensten van den Quai d'Orsay, waar zich het ministerie van Buitenlandsche Zaken bevindt, en bloc hun ontslag aanboden, toen het gerucht der ontruiming vasten vorm aannam. Men zegt dat het ministerie van Nationale Unie in twee onverzoenlijke partijen verdeeld is en vroeg of laat moet ontploffen, wijl de meerderheid niet wenscht Briand te volgen in dit avontuur. Er zijn zelfs lieden die de gevangenneming eischen van Briand en het executiepeloton... wegens hoogverraad.
Wanneer u dit zonderling voorkomt, bedenk dan dat Frankrijk lijdt aan wat men zou mogen noemen de marteling der hoop. Men heeft tien zijner bloeiendste departementen, welke ⅓ der totale belasting betalen (Frankrijk heeft 89 departementen) tot den grond verwoest, men heeft zelfs de bosschen omgehakt. Het heeft alles herbouwd en herboscht met zijn eigen geld, in plaats van dat geld te gebruiken voor de hernieuwing van zijn leger. Het telt bovendien dagelijks zijne één millioen zeven honderd duizen dooden, die het overal blijven ontbreken. Het heeft de onbeschrijflijkste gruwelen gekend van den krijg. Het wil niet dat dit wéér gebeurt.
Toen in den vorigen herfst de eerste geruchten opdoken eener voortijdige ontruiming van den Rijn, publiceerde de Revue de Paris in haar nummer van 1 November een artikel, getiteld ‘Een misdaad van Vaderlands-schennis’ - ‘Un Crime de lèse-patrie’. Het was geteekend met drie sterretjes, doch den volgenden dag wist gansch Frankrijk dat de schrijver was Maréchal Foch. Foch schreef daarin o.a.:
‘De ontruiming van Rijnland, wanneer zij bij ongeluk morgen plaats had, zou Frankrijk vinden, men kan het zonder eenige overdrijving zeggen, zonder grenzen, zonder leger. Ziedaar de waarheid, de zuivere waarheid. Om, wat allerdringendst noodig is, ons beiden te verschaffen, zijn verscheidene jaren ons onontbeerlijk. Zoolang wij ze niet bezitten, zou het niet alleen een fout, maar een werkelijke misdaad tegen het vaderland zijn, om aan eene ontruiming van het Rijngebied te denken. Iedereen bij ons, te beginnen bij de politici, moet daarvan wèl overtuigd zijn.’
Het is een publiek geheim, dat Foch de laatste maanden zijne zorgen niet verbergt. Ieder hier weet, dat Duitschland nooit een oorlog zal beginnen op eigen gebied. Iedereen weet, dat het bezette Rijnland Frankrijks laatste pand is der overwinning van 1918. Iedereen weet, dat Frankrijk met zijn gedesorganiseerd leger, met zijn onverdedigde Noord- en Oostgrens voor Duitschland open ligt. Iedereen weet, wanneer de laatste waarborg van het Rijngebied uit handen is gegeven, dat niet Frankrijk in de toekomst eischen zal stellen, doch Duitschland. Want Frankrijk is zoo goed als ontwapend, zoo goed als machteloos. De strategische positie der bruggehoofden van den Rijn bleef zijn laatste kracht, waarmee de tegenstander ernstig rekening houdt. En al kan men zich nauwelijks verbeelden dat de gruwel van den ‘grooten oorlog’ in Europa nog mogelijk zou zijn, al is het monsterachtig om te denken zelfs aan zulk een mogelijkheid, laten wij trachten te begrijpen, dat Frankrijk aarzelt zich in eene toekomst te begeven, waarin het uit den Oostkant tot dusverre niets zag dan de dreigendste wolken, en dat Frankrijk het recht heeft om, tot heil van Europa, tot heil zelfs van Duitschland, op zijn hoede te zijn.
[verschenen: 19 februari 1927]