Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdVreemde complottenParijs, November [1926]Een Italiaansch spreekwoord, dat niet zeer oud kan zijn, zegt: ‘Het is met de Garibaldi's als met de aardappelen, de beste zitten onder den grond.’ Uit het volgende, zonderlinge verhaal moge blijken, dat ook in deze spreuk een zekere waarheid verscholen ligt. Sinds den historischen marsch naar Rome, welke Mussolini aan het bewind bracht, en waarvan men onlangs den vierden verjaardag herdacht, geldt Italië in de oogen van een aantal lieden voor een onderdrukte natie. Deze lieden zijn over 't algemeen democratisch, in alle tinten, van rose tot vermiljoen, en het is aan de democratie weggelegd, zooals men weet, om den volkeren zelfbeschikkingsrecht te schenken en als panacé te dienen tegen alle mogelijke oorlogen, voor het heden en de toekomst. Een dictator die niet in Rusland regeert, zit deze menschen echter verbazend dwars en met plezier zouden zij de wapens laten opnemen tegen de tyrannnen, onder wier juk Spanje en Italië zuchten. Een dictator in Rusland, onder de hoede van Tscheka of Geepeoe, dat is een weldoener der menschheid, een dictator in Italië of Spanje, dat is een beul. Er waren dus steeds personen te vinden om een aanslag te beramen tegen Benito Mussolini. Er werden dus steeds samenzweringen gesmeed. Het jaar is nog niet om en Mussolini kreeg reeds een kogel door den neusvleugel, een bom in de lucht, en een projectiel door zijn uniform. Hij heeft goed beweren, dat hij zich onkwetsbaar acht, zoolang hij zijn zending niet voltooid heeft (maar is een zending ooit voltooid in dit ondermaansche?), hij mag gelooven aan zijn ‘Ster’, dit verhinderde hem niet om een zijner politie-inspecteurs in alle geheim af te vaardigen naar de Fransche Riviera, het paradijs der stokebranden. De man liet zich doorgaan voor advocaat. Hij heette La Polla. Wij bevonden ons juist in de dagen, dat, naar aanleiding van een nieuwen aanslag op Mussolini, bedreven door een Italiaanschen, vroegrijpen knaap, drie Fransche consulaten bestormd werden: van Vintimille, van Tripoli, van Benghazi. Het rose en scharlaken gedeelte van onze Pers schreeuwde om représailles tegen den ontsnapten dictator met zijn op hol geslagen zwarthemden, en wanneer het aan deze democraten gelegen had, dan zaten we temidden van de mobilisatie. Gelukkig vormen zij nog de minderheid en het belangrijkste gedeelte der Fransche Pers eischte dat onderhandelingen geopend zouden worden met de fascistische regeering om te geraken tot een verstandiger modus vivendi. Gelijk bekend is, houdt onze minister van Buitenlandsche Zaken, die dejeuneert met Stresemann, Benito Mussolini in quarantaine, en Paul Boncour, onze socialistische afgevaardigde bij den Volkenbond, ontzag zich niet om den Italiaanschen ‘tyran’ een Carnaval-Cesar te noemen in 't volle van het Fransche parlement. Dit werkte de goede verstandhouding niet in de hand. Maar noch het een, de mobilisatie, gebeurde, noch het andere, de toenadering. De mobilisatie is misschien voor later en Mussolini rekent er sinds lang op. Want het mag misschien ongelooflijk lijken, maar de Italiaansche regeering concentreert troepen aan de Fransche grenzen. Doch dit is een andere geschiedenis. Voor 't oogenblik had men wat anders bedacht. De advocaat-politie-inspecteur van Mussolini die La Polla heet, werd onmiddellijk, alsof het afgesproken werk was, opgevischt door de Fransche recherche. Er zijn knappe menschen onder dit korps, wanneer het in hun kraam te pas komt. Zoodra La Polla dus was afgestapt in een hotel te Nice, doorzocht men op de discreetste wijze zijn bagage. Men vond er 200.000 francs aan fonkelnieuwe biljetten (zelfs voor een advocaat is dat veel), papieren van Ricciotti Garibaldi,Ga naar voetnoot19 en een paspoort ten name van zekeren Scievoli. Men noteerde den inhoud, liet alles op zijn plaats, en ging op zoek naar La Polla. Deze, even gewiekst als zijne collega's, kreeg er direct lucht van, en ging op den loop. Met achterlating zijner valiezen. Vriendelijker kon hij niet zijn. De Fransche politie arresteerde den genoemden Scievoli en vervoegde zich bij Ricciotti Garibaldi, die eene villa bewoont te Nice. Er zijn vele Garibaldi's: Peppino, de generaal, Santo, de aannemer, Ezio, zonder beroep, Ricciotti, de kolonel. Allen broers, allen trotsch op den grooten revolutionnairen Voorvader, Giuseppe, hulp en toeverlaat der onderdrukten. Laat ik u Ricciotti voorstellen, den kolonel. Hij is kleinzoon van Giuseppe, den vrijheidsheld. In 't begin van den oorlog nam hij zonder wikken of wegen met zijn roodhemden dienst in het Fransche leger. Hij gedroeg zich dapper met zijn kameraden. Hij genoot hier zulk een aanzien, dat, toen hij drie jaar geleden moest getuigen in het proces van den in Parijs vermoorden fascist Bonservizi, het Hof en het publiek bij zijn binnentreden als één man opstonden en hem verwelkomden met eene ovatie. In drie jaar tijds, gelijk men zien zal, kan veel veranderen. Ricciotti Garibaldi gold in Frankrijk, waar het krioelt van anti-fascistische elementen, en in Italië, waar er minder zijn, voor den chef der anti-fascistische partij. De villa ‘Fabron’, zijn woning te Nice, genoot een geheimzinnige reputatie. De ramen waren voorzien van zware gordijnen, welke 's avonds niet het geringste straaltje licht doorlieten. De electrische contacten bevonden zich niet langs de muren, doch op den vloer, om met de voeten verzet te kunnen worden. Was Ricciotti thuis, dan brandde er een roode lantaarn in het portaal, welke aldus was opgesteld, dat zij vanuit de naburige plaats op een afstand van drie kilometer gezien kon worden. Was Ricciotti afwezig, dan bleef alles in het duister, en zoo diende de lantaarn als lichtsignaal voor zijn talrijke trawanten. De reputatie van Ricciotti was niet minder merkwaardig dan die van zijn huis: hij ging door voor een verwoed speler, een onvermoeid coureur de femmes et de filles, een losbol die van iedereen geld leende, nooit terug betaalde, altijd verlegen zat, die betrokken was bij de meest curieuze en onverwachte ‘combinazione.’ Wie was Scievoli en wat beteekende zijn paspoort in handen van den fascistischen advocaat-politie-inspecteur La Polla, speurder van Mussolini? Scievoli stond in dienst van Santo Garibaldi, aannemer van openbare werken te Parijs, en broer van Ricciotti. Scievoli ageerde als een strijdbaar anti-fascist en was met hart en ziel verknocht aan de familie Garibaldi. Hij zou voor de Garibaldi's door het vuur geloopen hebben. Hij vond het dus niet meer dan natuurlijk, dat Ricciotti hem uitkoos om koeriersdiensten te verrichten tusschen het anti-fascistische kamp van de Riviera en de opstandige elementen in Italië. Hij had pas voor Ricciotti een missive overgebracht naar kolonel Macia, leider der Catalaansche onafhankelijkheidsbeweging aan de Spaansche grens, die met zijn heelen ‘staf’ en zijn heele ‘leger’ door de Fransche autoriteiten achter slot en grendel gebracht is, en toen Ricciotti aan Scievoli vroeg om zich naar Italië te begeven met dezelfde opdracht, vond hij hem zonder aarzelen bereid. Hij zou zich bij de politieke vijanden van Mussolini bekend maken met behulp van doormidden gescheurde briefkaarten, waarvan de eene helft zich reeds in Italië bevond. Er bestond slechts één bezwaar voor Scievoli om den eerstvolgenden trein te nemen: zijn paspoort was verouderd en moest vernieuwd worden. Daarvoor zou Ricciotti zorgen. En dit was het paspoort, dat men vond in de bagage van La Polla, den geheimen agent en ‘waarnemer’ van Mussolini! Terwijl men Scievoli in arrest hield, Ricciotti Garibaldi verzocht zich ter beschikking te stellen van de politie, en hem transporteerde naar Parijs, waar hij onder bewaking van twee inspecteurs eene hotelkamer betrok, doorsnuffelde men de villa ‘Fabron’ te Nice. Zoo doelmatig als deze woning leek ingericht voor samenzweerders, zoo onvoorzichtig sprong Ricciotti om met de compromitteerendste documenten. Wist men wat men daar vinden zou of wist men het niet? Moeilijk vraagstuk! Kan men in gemoede veronderstellen, dat de Fransche recherche te elfder ure op de hoogte raakte van Ricciotti's duivelsch bedrijf en dat de ontdekkingen, welke men deed, de geweldigste verrassing vormden voor deze schrandere keurbende zelf? Ik kan het nauwelijks gelooven. Onze politieke politie evenals die van andere aanzienlijke naties, beschikt over welvoorziene, uitgebreide dossiers, welke op de juiste momenten voor den dag gehaald worden. Wat er ook van zij, de oogen welke men heeft opgezet, zijn de grootste die ooit ter wereld aanschouwd zijn. Men stond verstomd, verbijsterd, overbluft. De chef van de anti-fascistische partij in Frankrijk en in Italië, Ricciotti Garibaldi, stond sinds achttien maanden in dienst van Mussolini, van wiens gouvernement hij 400.000 lire heeft opgestreken, waarvan 100.000 op 24 October uit de handen van La Polla! Ricciotti, afstammeling van den vrijheidsheld Giuseppe, werkte als een ordinaire spion, als een laffe verklikker, als een laaghartige agent-provocateur. Hij stond in relatie met Lucheti, die op 11 September aan de Porta Pia een bom wierp naar Mussolini en in den kerker zijn onbenijdenswaardig lot afwacht. De reis van Scievoli, de doormidden gescheurde briefkaarten, de missives aan de anti-fascistische leiders, was een valstrik, welke Mussolini's fanatiekste tegenstanders in één klap moest overleveren aan hun rechters. Scievoli, die vrijuit gaat, is aan een vermoedelijken dood ontsnapt, omdat La Polla, die zijn paspoort moest legaliseeren, de vlucht nam! En niet alleen verried Ricciotti zijne Italiaansche kameraden, die hem vereerden en vertrouwden, hij verried bovendien de ‘vrijheidshelden’ van Catalonië, die hem met hetzelfde vertrouwen, dezelfde vereering, welke zijn naam inboezemde, onder hunne rangen hadden verwelkomd! Gij kunt u de dramatische confrontaties voorstellen tusschen Scievoli en Ricciotti, tusschen Santo, den aannemer, en zijn broer, den kolonel, tusschen de verschillende anti-fascistische drijvers en hun trouweloozen chef, die hen in de val stuurde: Hoon, verachting, woede, handen-wringen, tandenknarsen, voetvallen, radelooze omhelzingen, wanhoopsgebaren, tranen, kreten, verzuchtingen. Er ontbrak slechts de muziek van Verdi of Puccini. Wat zal het straks zijn als Peppino, de generaal, het hoofd der familie, die van New-York naar Parijs toog, zijn diep gevallen broeder onder oogen krijgt! Deze troebele en verdachte affaire raakt drie gouvernementen en kan beschouwd worden onder drie, en zelfs meer, gezichtshoeken. En het merkwaardigste van dit diabolieke geval is, dat elk standpunt den onderzoeker voor een in de hoogste mate onrustbarend feit plaatst. Hoe redeneert de Franschman? Aldus: de aanslagen tegen Mussolini, welke den dictator hoogdravende, onwelwillende, krijgszuchtige redevoeringen in den mond legden tegen Frankrijk, welke zijn roerige onderdanen aanleiding gaven om Fransche burgers en Fransche consulaten te molesteeren, werden dus uitgebroed en gecontroleerd door een verklikker in fascistischen dienst, in dienst van Mussolini! Wat wil Mussolini van ons; wat zijn dat voor slinksche manoeuvres; langs welke afschuwelijke afgronden is men bezig ons te voeren; in welke hinderlagen wil men ons lokken? Hoe zal de Italiaan redeneeren? Waarschijnlijk zoo: La Polla had best wat slimmer kunnen zijn. Het was niet absoluut noodig om de Fransche politie zoo blindelings en zoo weinig snugger in de armen te loopen. Je zoudt dus zeggen, dat hij het expres heeft gedaan, met opzet, met voorbedachten rade. Waarom? Ricciotti Garibaldi was een figuur. Alle Garibaldi's zijn een figuur. Alle Garibaldi's, die allen anti-fascist zijn, kunnen in het Italië der naaste toekomst een rol spelen, kunnen aanvoerder worden van de tegenpartij. Heeft Mussolini Ricciotti, en met hem alle Garibaldi's, definitief willen discrediteeren, willen uitschakelen door den kolonel in deze duur betaalde verradersrol te engageeren, om hem op het geschikste moment te laten tuimelen? Hoe kan de Spanjaard het geval beschouwen? Natuurlijk als volgt: Wij voerden onderhandelingen met Italië en sloten zelfs een soort van bondgenootschap. Een agent-provocateur in Italiaanschen dienst maakt gemeene zaak met Catalaansche opstandelingen die de Pyreneeën willen oversteken in Fransche uniformen, met munitie, in Frankrijk gestolen, gefabriceerd en verborgen, met wapens, in Frankrijk vervaardigd, met behulp van een langdurig complot dat onder het oog der Fransche autoriteiten is gebrouwen. Wat steekt daar achter? Wil Mussolini door tusschenkomst van zijn gesalarieerden verrader ook nog wrijvingen verwekken tusschen Spanje en Frankrijk? Wil Mussolini ons, Spanjaarden, handelbaarder maken voor zijne inzichten door op Frankrijk den schijn te laden van medeplichtigheid met het opstandige Catalonië? Er is ten overvloede nog het Duitsche standpunt. Wij zijn uitstekende maatjes met deze natie, betere dan met Italië. Af en toe wordt er in Duitschland een Fransche soldaat neergeschoten of neergestoken op den hoek eener straat, maar dat deert niet. Men laat den dader ontsnappen of spreekt hem vrij cum laude. Even onverschillig als Duitschland deze ‘incidenten’ bejegent, even bezorgd toont het zich voor de Fransche eer, voor den Franschen naam, bij elke betooging over de Italiaansche grenzen. Het verbaast er zich over, dat men hier Mussolini zoo lijdelijk laat raaskallen. Het verwondert zich er over, dat Parijs nog geen ultimatum stuurde. Had men hier den raad en den wensch van Duitschland gevolgd, dan stonden de Fransche voorhoeden reeds bij Turijn en bij Genua. Als twee honden vechten om een been... denkt Duitschland, en zet den prijs zijner neutraliteit reeds op de factuur. Het zingt 't oude liedje: ‘Tusschen Keulen en Parijs - daar ligt de weg naar Rome.’ Het zingt dit liedje als de rattenvanger van Hameln. En het gnuift. Maar wij, hoe zullen wij redeneeren, machtelooze toeschouwers van deze bedroevende en tragische kuiperijen? Is het niet treurig, dieptreurig, te moeten constateeren, acht jaren na den gruwelijksten oorlog aller tijden, dat de naties niets geleerd hebben, dat zij met hetzelfde enthousiasme, dezelfde verblinding bereid zijn ‘het zwaard’ te trekken; dat zij elk voorwendsel nog met beide handen aangrijpen om op elkaar los te slaan? Is het niet om wanhopig te worden, wanneer men bespeurt, acht jaren na de bloedige catastrophe, dat die voorwendsels om op elkaar los te slaan, met helsche listen en sluwheden, met behulp van het verachtelijkste rapaille, zonder de minste gewetensbezwaren, worden uitgedacht, geënsceneerd en aan de naties worden opgedischt? Is het niet om allen moed te verliezen, dat men genoodzaakt wordt te observeeren, hoe nog immer, ondanks alle ervaringen, alle rampen, een aantal menschen, dom en blind en roekeloos en wreed genoeg zijn, om als redelooze wezens op die belachelijke voorwendsels in te vliegen? Is het niet afschuwelijk te moeten observeeren, hoe hier in Europa, in 't verborgenst en op de meest dwaze wijze met vuur gespeeld wordt, en met levens, en met onze civilisatie en met alles wat de vorige oorlog nog overeind liet? Frankrijk, den hemel zij dank, hield zich kalm. Er zijn drie consulaten bestormd voor een misdadig feit, waaraan het niet de minste schuld droeg, en men heeft geen vin verroerd. Maar als men aan gene zijde der Alpen een razernij belieft uit te vinden, die niet anders kan doen dan besmetten, die over móét slaan, waartegen géén geduld en géén bezonnenheid bestand zijn? Ik houd mijn hart vast. [verschenen: 18 december 1926] |
|