Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdCommunistische bespiegelingenParijs, November [1926]De Fransche roode kameraden hebben eene hartversterking geducht noodig, en wanneer gij in een verlaten hoekje der buitenbezittingen de ‘koppen’ kondt lezen, waarmee de Humanité de ongeregeldheden op Java heeft aangekondigd, dan zoudt gij sidderen en beven. Boven een kiekje van een ‘Hollandschen post op Java’ drukt het blad met vette letters: ‘Nederlandsch-Indië tegen het Imperialisme’ (wij, gemoedelijke Hollanders, imperialisten!), ‘de opstand ontwikkelt zich op Java’, ‘de revolutionnairen bezetten het gebouw der Posterijen te Batavia’. Boven een ander kiekje, dat de binnenplaats moet voorstellen eener inlandsche gevangenis gedurende de wandeling der veroordeelden, waarvan men armen en beenen beladen ziet met zware ketenen (aldus de tekst!), drukken zij af met kapitale letters: ‘De Javaansche opstand zegeviert op verschillende punten van het gebied.’ ‘De revolutionnairen blijven meester van verschillende steden.’ In de redactioneele toelichtingen bij de spaarzame telegrammen is Fock nog steeds Gouverneur-Generaal, die zich, in dienst van Suiker en Tabak, onderscheiden heeft door zijne uitpersingen en onmenschelijkheden! Ik vrees dat gij, wanneer deze brief u bereikt, hartelijk zult lachen over dergelijke flaters en hartversterkingen, en dat gij mij tegelijk zult verwijten mij bezig te houden met zulke weinig actueele gebeurtenissen. Ik riskeer dit inderdaad. Maar peinzend over de aanstaande reis van kameraad TchitcherineGa naar voetnoot20 naar de Riviera, waar Briand zonder twijfel golf met hem gaat spelen zooals indertijd met MacDonald, peinzend over de roode massameeting op den tweeden zondag van November te Clichy, onder den rook van Parijs, welke slechts 10.000 menschen bijeenbracht, die op de vlucht gedreven werden door een kouden diluviaanschen regen, peinzend over de strubbelingen op Java, dat zoo'n vroolijken klank kreeg sinds wij een dans bezitten dien men ‘Java’ noemt, heb ik een boek uit mijne bibliotheek gehaald, dit jaar verschenen, dat op niets anders wachtte dan op de actualiteit. Het is Ce que j'ai vu à Moscou, van Henri Béraud, dat vertaald kan worden door ‘De Waarheid over Moskou’, verkocht en gelezen in meer dan 200.000 exemplaren. En al zou deze brief, volgens mijne optimistische verwachtingen, werkelijk uit de maan lijken te vallen, volgens een Fransch gezegde, ik kan niet nalaten dezen keer te schrijven over het communisme. De Russische oorlogskreet luidt ‘Smert Bourjouiem’, hetgeen beteekent ‘Dood aan de bourgeois’, maar wat men, als gij tot grappen geneigd zijt, gemakkelijker en populairder kan omzetten in Snert-Bourgeois. De bourgeois in Rusland, die intiemer kennis maakten met dezen oorlogskreet, zijn 22 gefusilleerde bisschoppen, 1219 gefusilleerde priesters, 6000 gefusilleerde onderwijzers, 9000 gefusilleerde dokters, 54.000 gefusilleerde officieren, 260.000 gefusilleerde soldaten, 70.000 gefusilleerde politieagenten, 12.950 gefusilleerde eigenaars, 355.250 gefusilleerde intellectueelen, 190.200 gefusilleerde werklieden, 815.000 gefusilleerde boeren... Deze lugubere en eentonige statistiek is onweerlegbaar authentiek en betrouwbaar. Over onmenschelijkheid gesproken, nietwaar? En een aardig ‘tableau de chasse’, vindt gij niet? Men kan zich a priori geen enkele revolutie voorstellen, welke zulken ongehoorden, ijzingwekkenden bloedprijs waard zou zijn (nog afgezien van de millioenen slachtoffers van den hongersnood), een bloedprijs waarbij de misdaden der moorddadigste Romeinsche keizers en Mongoolsche beulen te zamen genomen in het niet schijnen te verzinken. Het is ook a priori wreed en onoorbaar om te vragen naar de resultaten, welke met zulk een ontzettende som van willekeurig en zonder noodzakelijkheid geofferde menschenlevens bereikt werden. Maar de gedachte dringt zich op. Het is onmogelijk de gedachte van zich af te zetten. Want het resultaat was nihil. ‘Gij hebt’, zegt Béraud tot een volkscommissaris, ‘noch het geld, noch de misère, noch de uitbuiters, noch de armen, noch de hebberigheid der eenen, noch de berusting der anderen afgeschaft. Wat hebt gij dan afgeschaft?’ ‘De man, de volkscommissaris, richtte een somberen blik op me, geladen met dolende flitsen, en antwoordde: Niets.’ Niets, inderdaad niets. Als wij, bourgeois, vaardig waren en vooruitziend, wij zouden een boek als De waarheid over Moskou geëxploiteerd hebben. Maar wij zijn niet georganiseerd, gelijk de bewuste arbeiders. Wij zijn te neutraal. Wij bezitten geen Lord Northcliffe, wijlen Lord Northcliffe, die tegen het einde van den oorlog de leiding van de anti-Duitsche propaganda in handen had genomen. Een Lord Northcliffe zou de middelen gevonden hebben om ‘den wandelstok van Efimoff’ uit te buiten. Hij zou hem in millioenen exemplaren over den aardbol verspreid hebben. Wat is dat voor een wandelstok? Luister naar het volgende aangrijpende verhaal: Kameraad Trotsky hield eene rede te Kief. Na hem werd het woord gegeven aan de bestrijders. Tot groote verwondering was er één, één alleen, een arbeider, genaamd Efimoff. Deze werkman beklom het podium met een wandelstok in de hand. ‘Kameraden’, zei hij, ‘jullie zien dezen wandelstok. Hij gaat u de geschiedenis vertellen van de Russische revolutie. Vóór de revolutie werd ons land geregeerd door de aristocraten, die je worden voorgesteld door den knop van dezen wandelstok. Het ijzer dat gij hier aan de punt zien, dat waren de galeiboeven. Het midden, dat waren de arbeiders en de boeren.’ Hij zweeg en keerde den wandelstok om. ‘De revolutie is gemaakt, kameraden. De aristo's zijn beneden, de boeven zijn boven - en jullie bent op dezelfde plaats.’ De arbeider Efimoff, uit Kief, werd in de daaropvolgende week gefusilleerd... Henri Béraud, buitengewoon begaafd als romanschrijver, en een van de beste Fransche reporters, is een man uit het volk. Hij stond in zijn jeugd aan de bakkerstrog. Hij maakte den oorlog mede. Hij is noch conservatief, noch liberaal. Hij is uitgesproken links. Hij reisde naar Rusland met de beste, met de sympathiseerendste bedoelingen; dit wil zeggen met het plan om over het communisme zooveel mogelijk goeds te zeggen, want wij bevonden ons in 't begin van dit jaar nog op de gevaarlijke hellingen die leiden naar het extremisme. Maar hij is eerlijk, hij is man van het volk, hij is oprecht. Lijkt u dit geen voldoende waarborg? Laten wij hem een oogenblik volgen op zijne reis in het land van den zoogenaamden heilstaat, in het land der desillusies. Het eerste wat hem trof in den Russischen wagon, welke hem van Riga zal voeren naar Moskou, is een reusachtig affiche, dat een citoyen met slappen hoed voorstelde bij een loket. Uit dat loket schoot een gouden pijl, die verwees naar een vuurroode hand, en deze roode hand toonde eene machine, welke pakjes biljetten veranderde in stapels gouden roebels. Ik geef 't u in honderd, mij te zeggen wat dat beteekende. Het was eene affiche van de Soviet-leening. Een leening met loten! Hoogste prijs: Vijf millioen francs! Dat was dus het communisme: de een trekt niets, de ander trekt vijf millioen francs! Zo werd Béraud begroet door het land, waar men alleen beweerde te rekenen met arbeidsmunt, waar persoonlijk bezit heette afgeschaft, waar handel verboden was, waar op nuttelooze inkoopen de doodstraf stond, waar men o.a. een grijsaard gefusilleerd heeft, omdat hij voor zijne stervende vrouw, die ijlend om een kanarie riep, een kanarie kocht! Het was wèl de moeite waard, zegt Béraud, om 3000 kilometer te sporen en zulk eene wonderdadige hand aan te treffen, welke van papier goud maakt en die, in plaats van rood, even goed zwart of wit had kunnen zijn. Dat was pas de eerste stap. Hij vond veel meer. Hij vond de Nepmen, dat wil zeggen de handige lieden die in Frankrijk mercanti, in Duitschland Schieber, in Holland Oweeërs heetten. In Rusland waren ze nieuw en hij trof ze aan bij honderden. En mèt de Nepmen hunne maîtressen, beladen met bont en parels. En mèt de maîtressen de juwelierswinkels, waar men hare verrukkelijke schouders tegen betaling behangen kon met een fortuin aan edelgesteenten. En mèt de maîtressen de cabarets, waar men zich aan staats-vodka, aan wijnen uit de Krim of uit den Kaucasus, maar ook met echte Champagne (800 francs de flesch) bezatten kon. En mèt de cabarets de schamele horde der bedelaars vol vuil en ongedierte. En naast de gore benden van bedelaars, precies als in onze Rue Pigalle, 's morgens bij het grauwen van den dag, de dronken fêtards, de verflenste vrouwen die naar hun bedden gaan, terwijl de arbeider naar zijn werk trekt. Met dit verschil, dat in den heilstaat de arbeider slechts 18 roebel per maand verdient, waarvan hij zijne vrouw en kinderen geen soupeetje kan aanbieden, wanneer hij 's avonds naar de bioscoop is geweest, gelijk de Fransche werkman dat kan. Béraud vond een Staat, die bankier was, boekhandelaar, koetsier, kleermaker, parfumeur, modist, hotelier. Als dat geen staatskapitalisme is, roept hij uit, dan weet ik het niet. Wanneer de aanhangers daarvan niet uit de socialistische partij gegooid zijn als reactionnairen en kleine bourgeois, dan vergis ik me zeker? Die Staat laat affiches aanplakken, met een kolossale brandkast er op en met het volgende opschrift: ‘In plaats van uw geld bij u te houden en het uit te geven doet gij beter het bij ons te brengen, en uw buurman zal het bedrag van uw fortuin niet kennen!’ Wie herinnert zich niet prenten uit de Notenkraker, waar dezelfde brandkast een andere rol speelde? En hier zijn we in het land van het super-socialisme, van het communisme, den anti-kapitalistischen heilstaat, die millioenen levens kostte! In dit land van hypocrisie, waar de theorie alleen nog deugt voor export, waar men de heele theorie en bloc heeft moeten verloochenen, in dit land van misdadige huichelaars, heet een ‘lintje’ een teeken van onderscheiding, en een gevangenis heet een ‘instituut van vrijheidsbeperking’. Deze moordenaarsbende, die fusilleerde bij honderdduizenden, richtte model-gevangenissen op, waar de pensionnairen vrij rondwandelen, hunne familie bezoeken en de verzamelde werken lezen van Dostojewski. In deze ‘Instituten’ leidt men de toeristen rond ter wille van de propaganda! Maar deze farizeeërs wachten er zich wel voor de bezoekers te brengen naar de ‘in pace’, naar de verborgen onderaardsche holen, waar duizenden voor het minste vergrijp tegen den ‘heilstaat’ te midden der afgrijselijkste beulen op hun einde wachten. Onder deze regeering van huichelaars heeft elk huis zijne microphoons om het geringste woord van verzet op te vangen. De lach, en zelfs de glimlach is verdwenen. In een tramwagen waarin Béraud zat, komt een ‘echte’, een ‘zuivere’ binnengestapt met niets anders gekleed dan met een zwembroek! Niemand verroert een spier van zijn gezicht, want deze ‘bestrijders der zedelijkheid’ hebben officieelen regeeringssteun. Overal loopen spionnen en verklikkers. In de cabarets, elken nacht geopend, behalve op Maandag, welke de rustdag is van de Jazz-soviet, in de cabarets bedrinkt men zich met stalen gezichten. Niemand spreekt, niemand zingt, niemand kinkt.Ga naar voetnoot21 In dit land heeft ieder persoon recht op elf kubieke meter woningruimte, en geen centimeter meer! Een groot kippenhok! Alleen de model-gevangenen en de Soviet-propagandisten hebben recht op méér plaats. De honderden bewoners van een huis, waar alle klassen der maatschappij op de geraffineerdste wijze door elkaar gehaspeld zijn, vormen óók een soviet. Maar niemand van dezen soviet wenscht te vegen, te schrobben, of te repareeren, en alle woningen zijn ten prooi aan de grofste vervuiling, aan de ergste verwaarloozing. Het stinkt er zoodanig, dat iedereen rookt om zijne kamer niet te ruiken! Onder deze communistische republiek kost de Humanité, het Fransche communistische partijorgaan, 50 kopeken, wat het loon eener heele arbeidersweek vertegenwoordigt. Waarom deze exorbitante prijs? Omdat de Humanité de heftigste antimilitairistische artikelen publiceert en het antimilitairisme is alleen geschikt voor export naar de landen van het vuige kapitalisme. In ‘Terrorisme en Communisme’ wordt geschreven door niemand minder dan Trotsky: ‘In het militairisme vinden alle trekken der maatschappelijke ontwikkeling hun hoogste, juistste en definitiefste uitdrukking.’ Maar dit geldt alleen voor het communistische paradijs! Lees hoofdstuk X van ‘Ce que j'ai vu à Moscou’, het hoofdstuk dat getiteld is ‘De cigaretten van Kameraad Kamenev’, om te savoureeren, hoe sluw Béraud den kameraad Kamenev in het nauw brengt op het chapiter der Derde Internationale en de regeering de Soviets, die zoogenaamd twee verschillende organen uitmaken, welke geen verband met elkaar hebben zouden. Ik kan helaas niet alles citeeren, maar wil u een fragment van dit gesprek niet onthouden: ‘Jullie Westerlingen’, zegt Kamenev, ‘wilt maar niet begrijpen dat de Derde Internationale en het Gouvernement der Soviets verschillende zaken zijn...’ ‘Wat nu’, riep ik uit, ‘wij begrijpen dat uitstekend. De Internationale heeft tot plicht in het Westen het anti-militairisme te verbreiden. Het Gouvernement der Soviets fusilleert op staanden voet een ieder die beproeft de roode garden tot ontrouw over te halen.’ ‘Alweer uw geschiedenis met Marokko?’ ‘Welja, alweer.’ ‘Dat is gelogen. Wij hebben in Marokko niet tegen Frankrijk gewerkt.’ ‘Kunt u dat verzekeren?’ ‘Zonder twijfel.’ ‘Noch u, noch het internationaal communisme?’ ‘Ah! laten wij niet verwarren. Ik zei u juist...’ ‘Ik heb het niet vergeten: uw rechterhand, die gouvernementeel en verantwoordelijk is, kent niet uwe linkerhand, die internationaal en theoretisch is. De beide handen, waarde heer Kamenev, zijn precies de uwe, omdat gij zoowel chef in den Soviet zijt als chef in de partij. Wacht even. Ik zal u de vraag anders stellen: Wat zoudt gij doen als de Fransche gezant in Moskou Russische burgers ontving en aanspoorde die er alles op aan leggen om in uw plaats het bewind te nemen, na u gefusilleerd te hebben?’ Kameraad Kamenev antwoordde niet. Daar had hij niet van terug. Is het niet mogelijk dat er binnen afzienbaren tijd dergelijke gesprekken op het tapijt komen tusschen een chef der Soviets en een Hollandschen reporter, hoewel vanaf den eersten dag de Humanité alle inmenging van Moskou in de gebeurtenissen op Java geloochend heeft? (Natuurlijk! Maar hoe kan de Humanité dat zoo direct weten?) Het is dan ook mijn meening dat men met het dispuut Béraud-Kamenev, waarbij de kameraad het antwoord schuldig blijft, nog dikwijls zijn voordeel zal kunnen doen. Deze samenvatting van een moedig, strijdbaar en door-en-door oprecht boek, dat 250 pagina's telt (verschenen bij Les Editions de France, Parijs), is noodzakelijkerwijze onvolledig, maar moge u voldoende zijn. Ware men practisch in Holland, dan verspreidde men dit werk dat men leest als een boeiende roman, in zeer goedkoope populaire edities. Het is van het grootste belang, dat niet alleen de bezittende klasse op de hoogte wordt gesteld van het complete failliet van een maatschappelijk experiment, dat met stroomen bloeds betaald is, maar het is vooral van belang, dat in de wijdste lagen van het volk, dat dikwijls bedrogen en misleid wordt door utopieën, een juist, een waarachtig, een betrouwbaar begrip doordringt van de tragische Russische débâcle. Want men heeft geschreeuwd tegen Béraud, men heeft hem gedreigd, maar men heeft niet weersproken. Zijn waarnemingen zijn authentiek. In ons land moet deze waarheid baanbreken gelijk in Frankrijk: dat evenmin als de Fransche arbeider de Hollandsche arbeider ook maar iets kan winnen bij het communisme. Hij kan er slechts bij verliezen. Wat de communisten-en-gros wenschen is niet de verwezenlijking hunner theorie of hunner idealen. Daar hebben zij maling aan. Het is dit, wat zij aan Béraud schaamteloos schreven in honderden brieven: wij willen uwe vrouwen hebben, wij willen uwe huizen plunderen, wij willen uwe kinderen ‘étatiseeren’, tot straatseigendom maken. Verder niets, absoluut niets. Heel de rest is humbug. [verschenen: 24 december 1926] |
|