Op het keerpunt
Parijs, November 1926
De franc stijgt. Hij klimt even resoluut en ongemotiveerd als hij dezen zomer zakte. Eind Juli deed de gulden 20 francs, begin November doet dezelfde gulden, die niet verroerde, beneden de 12 francs. Eind Juli gooide men den vreemdeling, die er niet uitzag als de doorsnee-Parijzenaar, dit wil zeggen slecht en flodderig gekleed, rotte sinaasappelen naar het hoofd. De vreemdeling, dat waren de geïncarneerde peseta's, marken, guldens, ponden sterling, zelfs Straits-dollars, en Scandinavische kronen. De vreemdeling, dat was de openbare losloopende samenzweerder tegen het welzijn van 't gemeenebest. Terwijl iedereen zich vreemde valuta aanschafte, alsof de heele natie over bergen en zeeën op reis moest gaan, riep iedereen uit: ‘Wanneer de franc maar niet zakte!’ Als de franc steeg zou alles veel beter gaan, wat beteekende dat alles veel goedkooper zou worden. Die verwenschte vreemdeling pompte het land leeg. Ondertusschen had men voor het eerst sinds langen tijd een gunstige handelsbalans en men smeet met het geld.
Wat heeft men de goede gemeente aan het hoofd gezanikt over den heilloozen invloed der buitenlandsche species! De bladen gaven geregelde rubrieken met groote koppen. De slager, de kruidenier, de bakker, de groentevrouw maakten hun praatje over het pond sterling. Men jammerde er over als over den regen. Het brood, de wortelen, de sla, de wijn, kortom de heele boel werd duurder, omdat het pond sterling duurder werd. Men was niet alleen aangetast in zijne beurs, men leed in zijn nationalen trots. Frankrijk, het land van de spaarkous, van oudsher de geldschieter van arme naties, het land der renteniers, had een zieke munt. Men kankerde van den morgen tot den avond, over die twee wonde plekken. Als de franc maar steeg! Ik begrijp nog niet dat het niet verveelde.
Maar komt men in Europa ooit uitgepraat over het weer? Dat is een onzer zorgen die gij niet hebt, lezer. De franc, of het pond sterling, en het weer, dat is hetzelfde geworden.
Men maakte er bijna revolutie om en men had Herriot gaarne opgeknoopt. De lieden die hem wilden opknoopen waren dezelfde, die hunne wissels op de schatkist liquideerden en er mee speculeerden in voordeelige deviezen. Voor een land waar ‘democratie’ en ‘algemeen stemrecht’ gelden als onaantastbare tooverwoorden, was dit een zonderling avontuur. Zij, die hunne ‘Bons de la défense nationale’, hunne ‘Bons du Trésor’ realiseerden, ze liever omwisselden in dollars, dan ze te hernieuwen, daarmee het heele binnenlandsche financie-stelsel in gevaar brachten, en zoodoende onmiddellijke aanleiding gaven tot de krach van den franc, zouden zich verontwaardigd hebben, wanneer men aan hunne patriottische beginselen had durven twijfelen. Integendeel. Zij noemen zich evenzeer patriotten als de heeren Caillaux, Herriot en Malvy.
Het is jammer, dat men niet steeds achter alle schermen kan kijken. Ik zou willen weten, of het gedeelte der natie, dat rechts heet, en bij de verkiezingen gewoonlijk de nederlaag lijdt, opzettelijk en met een wèloverwogen tactiek zijn tegenpartij ten val heeft gebracht. Ik zou eveneens willen weten of het voornemens is deze tactiek voort te zetten. Dit is van het uiterste gewicht. Want de Franschman zal mogen stemmen gelijk hij wil, zoolang de reusachtige binnenlandsche schuld, welke getaxeerd is op 300 milliard, in handen blijft van het min of meer conservatieve deel der natie, en zoolang die geweldige som elken dag gemobiliseerd kan worden tegen het gouvernement, dat in de positie verkeert van een bank op welke de minste ‘run’ noodlottig zou werken, zoolang zal de Franschman eene rechtsche regeering hebben. Onder deze omstandigheden zou de stembus zelfs zonder het minste inconveniënt kunnen worden afgeschaft. De Fransche stembus, dat is de wekelijksche balans van de Banque de France. De volgende verkiezing vindt niet plaats in 1928, waarover men zich nu reeds druk maakt, doch op l Februari aanstaande. Dat is de vervaldag van 3 milliard aan Bons, welke den heer Poincaré gepresenteerd kunnen worden. Dat is als de proef op de som. Wanneer hij dezen datum overschrijdt zonder ongelukken, zonder kunstknepen, zonder een ontredderden bankstaat, dan geeft hem de natie een votum van vertrouwen, waartegen geen enkele factor der oppositie het kan bolwerken. Hij kan in de minderheid gebracht worden, zeker. Maar men zal zijn opvolger onmiddellijk mores leren, zooals dit vorigen kabinetten overkomen is. Dit zijn toestanden, welke de Fransche pers natuurlijk zoo min mogelijk aanroert.
Met Poincaré, den redder des vaderlands, is het overigens curieus gesteld. Toen de gulden 20 francs waard was, maakte men Herriot rumoerig af, nu de gulden 12 francs telt, begint men Poincaré in den nek aan te kijken. De reden hiervan is zoo eenvoudig als maar kan. Men heeft maandenlang geleefd in de formidabele illusie dat tegelijk met een herstelden franc-koers een einde zou komen aan de duurte van het levensonderhoud, en men ziet precies het tegenovergestelde gebeuren: alles wordt duurder. Men heeft voor de prijsregeling van alle mogelijke soorten van dingen commissies gevormd en met veel reclame geïnaugureerd, in plaats van het publiek voor te bereiden op het onvermijdelijke, en deze commissies staan even machteloos voor het onvermurwbare feit als de regeering zelf. Niemand denkt eraan zijne winsten prijs te geven. Het is gegaan als bij de boeren: wanneer het regent, dan verrot het gewas, wanneer de zon schijnt, dan verdroogte het. De grossier beroept zich op contracten toen de franc laag stond, de detaillist beroept zich op den grossier. Men zou zweren dat de heele Fransche consumptie in het buitenland geteeld wordt. In de schakels van dezen vicieuzen cirkel merkt men niet de minste speling. Wanneer ik u zeg, dat een zak eierkolen, populair verbruiksartikel, in Frankrijk gefabriceerd, die het vorig jaar 9 francs noteerde, dit jaar 19,50 francs verkocht wordt! De rest is precies navenant.
Dit wat de verbruikers betreft. Men mort en zou willen zien dat de aangekondigde profetieën in vervulling gingen. De producenten van hun kant zijn even slecht gehumeurd en deden reeds meer dan eens geheime stappen bij Poincaré om de koersverbeteringen van den franc soepeler en in langzamer tempo te doen evolueeren. Maar het schijnt, dat het gouvernement sinds half October geen beslissenden invloed meer wil of kan uitoefenen op de franc-noteering. Herriot was overgeleverd aan de baisse, Poincaré aan de hausse. Zal hij er 't slachtoffer van worden?
Een verschil van 8 punten per gulden in 3 maanden tijds is abnormaal en fnuikend. Bij zulke verschillen werkt de hausse even ongezond en verlammend als de baisse. Stel u den industrieel voor, die eind Juli, toen de franc 20 noteerde per gulden, grondstoffen moest inslaan, op straffe van stopzetting zijner fabrieken, en die leveren moet terwijl de franc 12 noteert! Er bestaan weinig stocks, die zonder ernstige verliezen zulke marges verdragen. Wat de positie der industrie nog moeilijker maakt is eene vrij snelle inkrimping der credieten. Deze maatregel heet genomen te zijn om de industrieelen en de handelsfirma's te dwingen, de vreemde valuta, welke zij in buitenlandsche huizen gedeponeerd lieten, te repatrieeren. Over 't algemeen laat men zijn geld niet voor zijn plezier buitenshuis; in dit geval zal men het nog minder voor z'n plezier opvragen. Daarbij komt nog, dat de onvrijwillige dumping door den lagen franc, welke ondanks hooge douanetarieven een zeer levendigen export mogelijk maakte, bij de koersstijgingen der laatste weken ophoudt te bestaan. De productie zal dus noodzakelijkerwijze moeten worden verminderd.
Verminderde productie beteekent onontkoombaar verminderde export en eveneens verminderde inkomsten der belastingen, op alle trappen der industrieele hiërarchie, van den eigenaar tot den geringsten magazijnknecht. Verminderde productie, bij inrichtingen welke sinds jaren op vollen stoom werken, beteekent tegelijkertijd ontslag in massa van de arbeiders. Het spreekt vanzelf dat de Fransche etablissementen niet zullen beginnen met hunne landgenooten op straat te zetten. Eerst komen de vreemdelingen aan de beurt. Er werken in de verschillende Fransche fabrieken bijvoorbeeld 800.000 Italianen, voor wie in het moederland geen plaats is, voor wie Amerika, het groote afzetgebied tot vóór weinige jaren, zijn grenzen bijna hermetisch gesloten houdt, voor wie Frankrijk, indien de toestand zich op de aangetoonde wijze blijft ontwikkelen, binnenkort, laten wij zeggen over zes maanden, geen brood meer zal hebben. Ik zou ook Tchecho-Slowakije, ik zou ook Polen of Spanje kunnen citeeren. Ik citeer Italië, omdat dit het frappantste voorbeeld levert, welke moeilijkheden wij tegemoet gaan. Italië zelf doorworstelt een financieele crisis, Italië heeft een bevolkings-excedent, hetwelk het slechts met moeite kan loozen; Italië wil koloniën, en liefst Fransche koloniën; Italië is, de hemel weet waarom, in de hoogste mate geïrriteerd tegen Frankrijk en zoekt bij de minste gelegenheid ruzie; men rinkelt daar nu reeds met de sabel, zooals vroeger slechts gebruikelijk was in Potsdam, en over 't ‘kruit drooghouden’ wordt tegenwoordig meer gesproken in het Paleis Chigi te Rome dan vroeger in Berlijn. Aan welke verwikkelingen, aan welke conflicten zullen wij blootstaan, wanneer die 800.000 Italiaansche werklieden, over wie Mussolini hier in Frankrijk reeds zeggingsmacht wenscht uit te oefenen, straks, om reden van een Fransche economische crisis, naar huis zullen moeten gezonden worden, op kosten van
het gezantschap? Het Fransche werkloozenprobleem, dat tot dusverre gelukkig niet gesteld behoefde te worden, is anders dan het Engelsche of het Duitsche. Het is ingewikkelder, het is veel gevaarlijker. Ik meen dat het Italiaansche voorbeeld dit voldoende aantoont. De wederopbouw van het verwoeste gebied is nagenoeg voltooid. De honderdduizenden vreemde arbeidskrachten, die Frankrijk herbergt, zijn bijna zonder uitzondering ondergebracht in de industrie. De economische crisis, welke men dreigend voelt naderen, zal daar de eerste onheilen stichten.
Het verwondert mij, tot heden in de Fransche Pers nog niet de opinie gelezen te hebben, dat de abnormale hausse van den franc te wijten is aan dezelfde campagne, welke Frankrijk kortgeleden ten onder wilde brengen door de baisse. Dat kan niet uitblijven. Te meer, omdat men meent Poincaré te zien ageeren, omdat men de resultaten meent te zien zijner actie, zonder dat iemand weet welke richting hij uit wil. Zal hij stabiliseeren en tegen welken koers? Wil hij trachten geleidelijk te revaloriseeren? Niemand weet het en men beweert, dat het zelfs aan Poincaré onbekend is. Eén ding staat vast: het budget is berekend op ⅛ der waarde van den goud-franc en de huidige koers overschrijdt reeds deze beraming. Er zal dus een belangrijk overschot te boeken vallen. Met dit overschot kunnen binnen- en buitenlandsche schulden gedelgd worden op ruimer schaal dan men van plan was. Zonder twijfel. Maar zal de burgerdeugd van den gemiddelden Franschman sterk genoeg zijn om dit onder den ontzettenden belastingdruk lijdelijk toe te zien!
Wij staan in alle opzichten op een netelig keerpunt - en wie zou ooit vermoed hebben, drie maanden geleden, dat de onbeheerschte, koortsachtige verbetering van de franc-koers daarvan de oorzaak zou zijn? Het zonderlingste van het geval is, dat geen enkele reëele, positieve factor deze stijging veroorzaakte. De overeenkomst met Amerika werd nog niet bekrachtigd. De administratieve bezuinigingen blijken eerder een deficit te zullen opleveren dan winst. De graanoogst van dezen zomer is mislukt, wat geweldigen import ten gevolge zal hebben. De export loopt terug. De situatie der buitenlandsche schuld is onzeker, maar eer ten nadeele dan ten voordeele van de schatkist. De binnenlandsche schuld blijft onderhevig aan de onberekenbaarste (of berekenbaarste, zoo gij wilt) schommelingen. Het komende jaar 1927 zal uit een oogpunt van binnenlandsche politiek zeer geagiteerd zijn, omdat alles onder den ban zal staan der verkiezingen van 1928. Deze mogen hersenschimmig zijn, gelijk ik uiteenzette, maar zij zullen niet nalaten een aanzienlijk deel der Franschen hun tramontane te doen verliezen.
Zoo ziet het nadeelig saldo er uit ten opzichte van de franc.
En het batig?
Het is schaarsch. Het wordt gevormd door de speculatie welke op het oogenblik de hausse exploiteert. Het bestaat uit de zekerheid van een ruim sluitend budget. Verder uit eene zekere bewegingsvrijheid der schatkist. Ten slotte uit het persoonlijk crediet van Poincaré.
Weegt het op tegen het nadeelig saldo? Ik zou het niet durven beamen. En als het op zou wegen, hoe lang zullen deze factoren, waarvan de een tijdelijk, de ander précair, de derde onstabiel, de vierde aangetast is, effectief blijven?
Ik hield de financiën gaarne voor eene exacte wetenschap. Maar hier is de basis werkelijk te wankel, te onlogisch, om eene conclusie te trekken, om eene diagnose te vormen. Hier hangt voortaan alles af van de hypothetische actie der regeering, bij welke iedereen in 't duister tast. Maar het schijnt mij, dat men op den herstelden franc de definitie zou kunnen toepassen welke een beroemd dokter gaf van de gezondheid: ‘De gezondheid is een zeer zorgelijke toestand, welke de grootste inachtneming vereischt.’
[verschenen: 11 december 1926]