Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdDe weg naar de helParijs, October [1926]Een is er teruggekomen van haar badplaats, haar kasteel, haar buiten; toen twee, toen tien, toen honderd, toen duizend. Nu allemaal. Ze waren heel wat van plan. De spiegel, zonder lachspiegel te zijn, had vormen weerkaatst van heupen, nek en boezem, welke boller en weelderiger leken dan door den beugel kon. De beugel van dit jaar is de officieele maat van 42, allerhoogstens 44. Zie de modeplaten. Vrouwen als wisjes, vrouwen als riethalmen. Arme vrouwen! Zij gingen een moeilijken tijd tegemoet. Zij zouden 's morgens niet ontbijten. Zij zouden op de nuchtere maag een wandeling maken van tien kilometer. Zij zouden metalen corsetten dragen. Zij zouden den auto in de garage laten. Zij zouden dikke, wollen onderkleeren dragen, al wees de temperatuur 85 Fahrenheit in de schaduw. Zij zouden golf spelen, Zweedsche gymnastiek maken, weinig eten, matig slapen. Zij zouden zich elken dag wegen en meten. Zij waren nog heel wat meer van plan, de duizend-en-één aspirant-tweeënveertigers. Te moeten bedenken dat 42 het nummer was van de dikke Bertha! Welk een hoon! De koekjes waren zoo lekker. De wegen zoo stoffig. Iedereen keek je aan in je wollen vermageringspakje. De auto was zoo mollig, soepel, geruischloos. Had je daarvoor een zes-cylinder, dien je graag liet kijken, want hij zag er fijn uit? Kon je 't laten om zoo'n mooien wagen te bestellen voor een ja, voor een nee, voor een theetje, om naar de golf of de tennis te gaan? Eventjes een oefening. Tien minuten. De schaduw is zoo aanlokkelijk. Wat is onder 't lommer prettiger dan anderen te zien spelen! Je moet niet te moe zijn voor het diner, je wil graag wat dansen tusschen een paar sigaretten, een paar gerechten. Wat een dans, die Charleston, wat een wilde dans, pardi! De Charleston geeft eetlust. Kun je Charlestonnen zonder een stevig maal, Charlestonnen zonder een supplementair souper? We kunnen nog altijd morgen beginnen met die kuur, ja morgen, dat is veel beter. Of overmorgen. Maar zeker de volgende week. En toen ze terugkwamen, de eene, de tien, de honderd, de duizend, en toen allemaal, was haar eerste vraag: Vin-je me niet goed afgenomen, vin-je me niet vermagerd? Wij, wij die nooit een splinter zien, laat staan dan een balk, in het oog onzer gezellinnen, wij beaamden met een complimentje aan het slanke silhouet, al mompelend: de duivel hale die slanke silhouetten! daar zijn we voorloopig nog niet vanaf. Parijs, waar ze terugkwamen, was net als vóór de vakantie. Overal bébés Cadum, de reusachtige babies, in hun badjes met hun stukjes zeep. Misschien nog meer en nog grootere bébés Cadum. Overal No, no, Nanette, de Amerikaanse operette, met het beroemde ‘tea for two’. Overal variaties op dit plooibare thema: Nu, nu, Nunette, Co, co, coquette, Ta, ta, ta, dette, Né, né, Nénette, Nos, nos, sornettes. Je hebt er niet van terug van zooveel geestigheid. Wat een beklagenswaardige menschen, die revueschrijvers, zich op die manier te moeten uitputten! Behalve dat waren er de gewone varianten op Nue, het vrouwelijk van naakt, te beginnen en te eindigen met Montmartre aux Nues, de revue van den Moulin Rouge, die hoe langer hoe meer als een verblindende regenboog boven de lichtende stad vlamt. Niet ver uit de buurt triomfeert Rêve de Valse (Walzertraum), naast La veuve joyeuse (Die lustige Witwe). De Groote Opera geeft elken zaterdagavond Faust. De Opéra Comique speelt regelmatig Paljas, Cavalleria Rusticana, Tosca, Butterfly. In Italië jouwen opgehitste patriotten Fransche stukken uit, in Parijs doet men alsof er niets aan de hand was. Men herinnert zich ironisch een vijfhonderdjarigen herdenkingsdag: In het najaar 1426 was Parijs in handen der Engelschen. Men beweert dat er op 't oogenblik véél meer zijn dan toen ten tijde van Bedford. Briand dejeuneert met Stresemann in Thoiry, en betaalt het gelag. Dat is de eerste keer niet dat Frankrijk het gelag betaalt, het zal ook de laatste niet zijn. Stresemann houdt te midden van landgenooten een bieravond in Genève en geeft als zijn meening te kennen dat Duitschland onschuldig is aan den verbijsterenden oorlog en dat er nog heel wat opgeruimd zal moeten worden vóórdat Germania content is over Marianne. Altijd hetzelfde refreintje! Hoe lang nog! Niemand praatte er meer over. Waarom die oude koeien uit de sloot gehaald? Wat een plezier was het voor de Franschen om in 1870 Napoleon III met zijn ministers en generaals de schuld te geven van de ongelukken! Herinner je even... Waarom blijft het den Duitschers zooveel moeite kosten om precies zoo te doen en verder met de spons over de lei te gaan? Altijd dezelfde refreintjes! Is er werkelijk niets nieuws onder de zon? Ja, tòch. Harry Pilcer,Ga naar voetnoot17 in de revue van het Palace ‘Palace aux Femmes’ (spreek uit Place aux Femmes, plaats voor de vrouwen, want ze zullen nooit genoeg plaats hebben ondanks haar No 42), een magnifieke revue overigens met vierentwintig najaden in het wemelende water, dansende bloemenvelden, en Chineesche bazaar, Harry Pilcer lanceert in deze vertooning een nieuwen dans, kersversch gearriveerd uit Amerika: de Black Bottom. Wanneer Harry Pilcer een nieuwen dans pousseert, kan men tien tegen één wedden, dat de volgende maanden heel Parijs zal probeeren hem na te dansen. Te meer daar de Black Bottom een buitenbeentje is van den Charleston, een waar kind van de liefde. Adieu dus Charleston! En leve de Black Bottom, als het u ten minste te doen is om een diabolieken, frenetieken dans, een Sabijnschen maagdenroof op denderende negermuziek. De Amerikanen zijn toch zonderlinge origineelen: zij zullen voor geen geld ter wereld met een neger in een tram, een spoorwegcoupé, een restaurant, een bank of een kerk vertoeven. Maar het maakt hun geen zier, dat de heele United States, en het blanke Europa erbij, dansen op de tonen en de rhythmen der zwarte nakomelingschap van Cham. Ik hoop dat ze er op den langen duur wèl bij varen, de United States.
Laten wij over ernstiger dingen spreken. De geschiedenis der duizend-en-één vrouwen, die coûte que coûte willen slinken, is de pure waarheid. Doch het is tegelijkertijd eene parabel. Deze weelderige, bolle, bloeiende, enigszins gecongestionneerde dame, is onze Marianne. Zij was aërophage, dit wil zeggen luchthapster; zij voelde bobbels in de maag èn hoorde verontrustende, dreigende, ondergrondsche stemmen. Het ging al een poos niet goed. De een zegt dat het kwam van het Bloc National, de ander van het Cartel, een derde gaf ze allebei de schuld. De zieke wilde van geen remedies hooren, tot zij merkte dat haar heele organisme in opschudding kwam en dat het ging op leven en dood. Zij kreeg ijlkoortsen, wat men paniek noemt. Na een tiental dokters te hebben weggestuurd riep zij, tegen haar zin, maar het kon niet anders, den grooten toovenaar Raymond Poincaré. Zij bezwoer hem dat zij zijn voorschriften zonder tegenstribbelen zou opvolgen. De toovenaar begon met haar de rekening voor te leggen: elf milliard per jaar. Zij kikte niet. Geld, dat is minste. Geld, dat verhaal je gewoonweg op een ander. De toovenaar schreef haar dieet voor: zij zou voortaan oudbakken brood eten en niet meer dan twee schotels per maaltijd, groenten niet inbegrepen. Zij lachte erom. Zij vroeg of deze maatregel ook sloeg op de banketten, en of zij, wanneer zij niet genoeg had aan twee schotels, in het naastbije restaurant verder kon schransen. De groote toovenaar liet lachen en praten. Men hield hem voor den gek dat hij na consulten met twaalf andere toovenaars niets anders had uitgevonden. Maar Raymond Poincaré prepareerde een andere en rakere ordonnans. Het is onontbeerlijk, zei hij, om een goed figuur te herwinnen, dat de staat van het huis radicaal besnoeid wordt. Betalen, boete doen, bezuinigen, dit is niet voldoende. Bekrimpen, er moet bekrompen worden! Ik stuur ruim honderd onderprefecten naar huis; ik sluit een paar arsenalen; ik dank een gedeelte der cavalerie af; een paar dozijn dekhengsten kunnen gemist worden; ik hef een aantal provinciale rechtbanken op; ik sloop een paar honderd kazernes; de heele administratie moet met één derde verminderd worden. Ditmaal spotte men niet, zelfs niet met de dekhengsten. Het woord sous-préfecture heeft in het Fransch denzelfden liefelijken, sentimenteelen klank als Unter den Linden voor de Duitschers. Hoeveel Parijzenaars sleten hun kinderjaren in de vreedzame, landelijke sous-préfecture! Zij was het sieraad, de kroon, de bestaansvoorwaarde van een aantal kleine, achtenswaardige stadjes. De gerechtshoven speelden ongeveer dezelfde rol. De boer ging naar de markt waar hij zijn proces had hangen, en omgekeerd. Wat zou er van de soos worden, en van de herberg op den hoek van het kerkplein, en van het fanfare-korps, en van den kruidenier, zonder de onderprefect, zonder den griffier, zonder de advocaten, zonder de procureurs? Als zij weggingen dan was de ruïne van het stadje bezegeld. Met de arsenalen en met de kazernes was het nog erger gesteld. De arsenalen waren nutteloos, maar ze hielden een paar duizend werklui onschuldig bezig. Wat zou er van de stad terechtkomen zonder deze figuranten? En de kazernes! Geen taptoe meer, geen geuniformeerde vrijers meer voor de lange Zondagmiddagen en de zoele zomeravonden, geen leveranties meer! Bezuinigen, goed! Maar bekrimpen? Een derde der nationale administratie opdoeken, eene administratie welke dateerde van Napoleon I en nog vroeger, eene administratie welke meer dan een eeuw onwrikbaar bestaan had, amputeeren met een derde, beteekende dit niet de erkentenis dat Marianne's levenskracht in den loop der jaren één derde had ingeboet? Er waren zelfs lieden die riepen: ‘Wat zal Duitschland daarvan zeggen in den Volkenbond, Duitschland, dat zijn levenskracht met één derde vermeerderde en er geen raad mee weet!’ Van de emotie werd Marianne kwasi-springlevend. Zij wilde genezen, maar zóó niet. Waar te drommel was de bezuiniging of de bekrimping als men een aantal lieden aan den dijk zette met een royale schadeloosstelling en om ze onder dak te brengen in andere baantjes? Want de groote toovenaar zal daartoe in een belangrijk aantal gevallen van rechtswege verplicht zijn. Voor iets anders dan ambtenaar zijn deugen trouwens de ambtenaren hier niet. En Marianne, aangemoedigd door deze drogredenen, bracht haar heele verkiezings-machine in werking, de poëtische onderprefecten waren van oudsher, en niet voor niets, de handlangers van het parlement. Men wilde ze op straat gooien? Zij zouden laten zien van wat voor hout men planken zaagt. Het was niet de eerste campagne, welke zij op touw zetten. Zij vormden deputaties van burgemeesters en stuurden deze deputaties naar Parijs. De groote toovenaar liet ze aan de deur staan en ontving ze niet. Zij riepen congressen bijeen, bewerkten de provinciale en zelfs de Parijsche Pers. Zij onderhandelden met parlementsleden en wisten het in enkele weken tijds zóó ver te brengen dat de politieke situatie van Poincaré, welke bij het begin der vacanties onaantastbaar scheen, nu, aan den vooravond der heropening van de Kamers, bijna even onzeker, even hachelijk lijkt als die zijner gesneuvelde voorgangers. En de groote toovenaar, die de genezing van Marianne begon als een dictator, vroeg zich in zijn laatste politieke toespraak met angstige bezorgdheid af: ‘Zal ons werk duren? Zullen wij aan onze pogingen de onontbeerlijke duurzaamheid kunnen verschaffen? Hoe zullen wij in ons regeeringsstelsel het gezag kunnen hernieuwen? Wie zal ons helpen om de stabiliteit der uitvoerende macht voor den noodigen tijd te waarborgen?’ Poincaré staat of valt met de aanneming zijner administratieve hervormingen en het is niet zeker, dat het parlement ze zal willen onderschrijven. Zal de weifelachtige koers van den franc een voldoende factor zijn om den tegenstand van alle persoonlijke belangetjes te breken? De franckoers was tot dusverre Poincaré's doeltreffendste en zekerste wapen. De politieke atmosfeer en de noteering van dollar en pond sterling loopen sinds twee maanden parallel. Maar men zegt, dat sommige dagen in September het gouvernement 3 à 5 millioen dollar gekost hebben. De vraag is hoe lang zulke manoeuvres van ‘discrete interventie’, zooals het heet, kunnen duren, vooral wanneer het land zou blijven steken bij de goede bedoelingen, waarmee, gelijk men weet, de weg naar de hel geplaveid is. Want effectief reorganisatie-werk werd tot heden nog slechts beraamd. Niets is nog ondernomen. En van Poincaré's munt-politiek weet nog steeds geen sterveling boe of ba, zoodat men zich begint af te vragen, of hij er zelf boe of ba van weet. Ondertusschen heeft men zich een paar dagen getroost met het geweldige succes der Hollandsche leening van 30 millioen gulden op de Fransche spoorwegen, welke, gelijk bekend is, ruim overteekend werd. Ik kan deze geslaagde leening met een curieus staaltje van Fransch beheer toelichten. Sinds ettelijke maanden is het goederenvervoer rondom de belangrijke centra op raadselachtige wijze gedésorganiseerd. Zendingen levensmiddelen verdwijnen op onverklaarbare wijze in de loodsen en komen pas na een eindeloozen omslag van opvorderingen en protesten terecht. Half leeg geplunderd natuurlijk. Wie betaalt de schadevergoedingen? De spoorwegmaatschappij! Wanneer de 30 millioen solide Hollandsche guldens worden aangewend om dezen Augiasstal te reinigen, zal de leening een goede operatie mogen heeten. [verschenen: 6 november 1926] |
|