Het einde van Fakir en Co
Parijs, September [1926]
De heer Paul Heuzé is een vreeselijk mensch. Wie metaphysische of metapsychische stokpaardjes op stal heeft, wie gelooft aan occultisme, aan witte of zwarte magie, moet zijn boeken niet lezen. Luciditeit, helderziendheid, gedachten-lezen, gedachtenoverbrenging, mentale suggestie, collectief of individueel, de vrijwillige catalepsie, het bewegen van voorwerpen zonder contact (telekenisie), het zweven van het lichaam (levitatie), de opschorting der bewegingen van hart, longen en bloedvaten, materialisatie, demateralisatie, rematerialisatie, de macht om den groei van planten en dieren te bevorderen of te vertragen, tafeldans, magnetisme, somnambulisme, de diverse kunsten der mediums, de ectoplasmie, de geestverschijningen, de spookgeschiedenissen, de heele Europeesche en Oostersche bovennatuurlijke bric-à-brac, dat is allemaal min of meer gebazel of gebeuzel. De lezer die metaphysische sympathieën heeft excuseere mij deze termen, die in den trant van Paul Heuzé zijn. Ik zelf heb metaphysische stokpaardjes en tòch lees ik de boeken van dezen ongeloovige. Want hij is niet eens een twijfelaar. Hij gelooft niets en niemand. Voor hem bestaan er slechts mogelijke en onmogelijke dingen. Mogelijke dingen, dat zijn dingen die per slot van rekening iedereen kan doen, ook al lijken ze moeilijk; onmogelijke dingen dat zijn dingen die geen sterveling kan doen, zelfs met behulp van duivels of engelen. En wanneer iemand beweert onmogelijke dingen te doen: b.v. gedurende 30 minuten niet adem te halen, gesmolten lood te drinken, een gewicht van tien duizend kilo op te heffen, zich levend te laten braden zonder er iets van te merken, dan gebruikt hij trucs of foefjes.
Maar de heer Paul Heuzé is niet alleen een ongeloovige, hij is een geslepen logicus, hij redeneert met een wiskundige strengheid. Kom hem niet te lijf met het argument der menschelijke ontdekkingen, welke, zooals men zegt, niemand kon voorzien, die tegen het ‘gezonde verstand’ indruischten, maar die zich ten laatste een weg baanden. Charles Richet, Geley en Camille Flammarion, alle drie beroemde metaphysici, hebben ons om beurt die prachtige stelling herkauwd: Welk mensch met gezond verstand zou nog geen honderd jaar geleden hebben durven veronderstellen, dat twee lieden zouden praten met elkaar op een afstand van vijf duizend kilometer; dat men de stem zou kunnen hooren van een gestorven persoon; dat men zou vliegen in de lucht; dat men een ster op een afstand van millioenen kilometer in alle onderdeelen zou kunnen observeeren; dat men door ondoorzichtige voorwerpen zou kunnen kijken? Men zou iemand, die zulke drieste en vermetele dingen dorst te beweren, gehouden hebben voor een gevaarlijken gek, zegt Charles Richet.
Te drommel, antwoordt Heuzé, dat zal men nu den dag nog. Want al gaat gij te Parijs zoo luid staan schreeuwen, als gij wilt, niemand zal u in Londen of in Rome hooren. Wat gij ontdekt hebt, is niet een nieuwe menschelijke geschiktheid, niet een nieuwe menschelijke gave. Wat gij ontdekt hebt, is de truc, het foefje. De truc van de telefoon, het foefje van de gramofoon, de truc van het vliegtuig, het foefje van de draadlooze, van den telescoop, van de X-stralen, en de radioscopie. Probeer het eens zonder deze trucs! Bravo! zeg ik op mijn beurt. Het kan nooit kwaad, de menschen, zelfs geleerde occultisten, systematisch te leeren denken. Maar wanneer iemand [als] Paul Heuzé, een paar honderd jaar vóór het feit plaats greep, voorspeld had: over een poosje zal iemand de Nachtwacht maken, en Hamlet en de Faust, en de Negende Symphonie en de Divina Commedia, en de Kathedraal van Reims, zou men hem niet eveneens voor stapelgek verklaard hebben? Toch zijn die ‘dingen’ gemaakt en ze zijn gemaakt zonder trucs en zonder foefjes. Ze kunnen niet eens voor den tweeden keer gemaakt worden. Wat mij betreft, is dat bewijs genoeg voor het feit dàt er tusschen aarde en hemel dingen zijn, welke, zooals genoemde Hamlet zegt, onze schoolsche wijsheid te boven gaan. Al zou er nooit een ander bewijs komen uit de bovennatuurlijke sferen, die onsterfelijke ‘dingen’ zouden voldoende zijn om mij te leeren, dat er ‘geesten’ zijn. Dat verhindert mij echter niet om me te interesseeren voor de boeken van Paul Heuzé. Want werkelijk: interessant zijn ze.
Gedurende het vorig seizoen heeft te Parijs gewoed een fakir-epidemie. Er was iemand aangeland, die zeide fakir te zijn, uit Egypte te komen, en Doctor Tahra Bey te heeten, doctor in niemand weet wat, bey dito. Hij had een impresario. Wanneer alle gewiekste lui een impresario hadden, wat zou men een wonderen zien! Deze impresario van Tahra Bey riep een aantal leden van het medische corps te zamen om de echtheid te controleeren van zijne bovenmenschelijke eigenschappen. Tahra Bey maakte op een aantal punten fiasco, hij kon b.v. zijn bloedsomloop met geen enkel cijfer vertragen noch versnellen. Op andere punten, zooals de catalepsie, het gaan liggen op een paar zeisen, op een met spijkers beslagen plank, zich in deze houding een steen van 80 kilo op de borst te laten verbrijzelen, het doorboren van wangen en keel met lange, stalen naalden, wist hij de geleerde heeren bij den neus te nemen.
Den volgenden dag verscheen een fantastisch rapport over deze zaken in de redactie-kolommen van alle dagbladen. In de Fransche journalistiek heet dat ‘betaalde publiciteit’, want men is hier niet zoo naïef om dergelijke kopij gratis op te nemen, zooals dit usance is hij de Hollandsche collega's. De daarop volgende week trad doctor Tahra Bey op in den Music-Hall der Champs-Elysées. Ook daar waakte de impresario, die niet minder talent bleek te bezitten dan zijn fakir Hij plaatste in zijn zaal zes ziekenverpleegsters, van alle kanten uitstekend zichtbaar. Zij waren bestemd voor de lieden, die het te kwaad mochten krijgen. Op een donkeren achtergrond vlamden de hel blinkende zeisen, de plank met glinsterende spijkers, de doodkist, en de steen, waarop met groote letters geschreven stond: 80 kilo. Decor eener indrukwekkende martelkamer. Men maakte toepasselijke muziek en men brandde toepasselijke aromen.
In deze behaaglijke griezel-stemming vertoonde de fakir zijn kunsten voor de meer en meer onthutste toeschouwers. Hij werd een fakir waarop alle fakirs der wereld jaloersch konden zijn. Een week later fakirde heel Parijs van hoog tot laag. Er kon geen soirée meer slagen zonder doctor Tahra Bey, er kon geen liefdadigheidsfeest meer plaats vinden zonder fakir. Alle concurreerende music-halls waren genoodzaakt echte en onechte fakirs te engageeren. Wat moeten de talrijke Oosterlingen, die te Parijs vertoefden, en die over fakirs kunnen mee praten, in hun vuisten gelachen hebben en meewarig op het geestigste volk der wereld hebben neergekeken!
Dat werd Paul Heuzé, den rumoerigen anti-occultist, te machtig. Hij gelooft niets en niemand; waarom zou hij takirs gelooven? Hij had pas de mediums en hun ectoplasma's uitgeroeid (dat denkt hij tenminste); waarom zou hij niet te velde trekken tegen Tahra Bey en consorten? Maar hoe? Een Tahra Bey kan niet gecompromitteerd worden voor zijn bewonderaars. De directeur eener boîte de nuit van Montmartre had hem te gast genoodigd voor de reclame. Toen 's morgens om vijf uur aan Tahra Bey de rekening gepresenteerd werd, meende de fakir deze te kunnen weigeren, wijl hij optrad als ‘gast’. Die weigering had een kloppartij ten gevolge met den directeur en zijn kellners, waarbij de fakir het onderspit moest delven en absoluut niet onwondbaar, noch ongevoelig bleek. Hij behoefde maar in catalepsi te vallen, nietwaar, Paul Heuzé?, om argeloos een dracht slagen te ondergaan! Dit voorval, hoewel het de wondbaarheid van den fakir in het belachelijkste licht stelde, deed aan zijn reputatie geen afbreuk. In het Parijs der kaartlegsters en koffiedik-kijksters (een half dozijn per straat) is alles mogelijk.
Heuzé besloot dus den fakir op zijn eigen terrein te lijf te gaan en om te bewijzen, dat doctor Tahra Bey over geen enkele bovenmenschelijke noch bovennatuurlijke macht beschikte, maakte hij zich fakir en beschreef zijn experimenten en gewaarwordingen in een boek, dat dezer dagen bij de Librairie de France van de pers kwam onder den titel Fakirs, Fumistes et Cie. Het zou tot ondertitel kunnen dragen: ‘Handleiding of Vademecum voor den Fakir’, of ‘Het Fakirisme in 't bereik van iedereen.’ Maar Paul Heuzé is gematigd, of liever, het Fransch is gematigd. Het Fransch is uitgeput met een paar woorden als charlatan, fumiste, imposteur, mauvais plaisant. Het heeft bijna geen werkwoorden voor die zaken!
Maar ter zake.
Niets is gemakkelijker dan de zoogenaamde catalepsie. Ga op den rug liggen en trek alle spieren samen. Met die contractie der spieren wordt gij onbuigzaam als een ijzeren staaf. Gij kunt u laten optillen door twee mannen en u met de hielen en den nek op twee stoelen of twee schragen laten leggen. Het midden van uw lichaam verdraagt met gemak een gewicht van 40 tot 80 kilo. Met eenige behoedzaamheid en behendigheid kan een man op u klimmen, zijn eene been op uw dijen, zijn andere been op uw middenlichaam. Wilt gij een man op uw beide armen, zorg dan dat de stoel op de schraag aan uw hoofdeinde een uitschuifbaren houten of ijzeren staaf heeft. Bij catalepsie is dit de eenige noodzakelijke truc. Training is voor catalepsie absoluut onnoodig. Steun, zucht, weeklaag en stoot keelgeluiden uit (als een echte fakir) vóór gij in catalepsie gaat treden. Het zich laten vallen als een blok hout zonder zich te bezeeren kost eenige oefening, maar wordt gedaan door elken tooneelspeler. Wilt gij weten, of catalepsie echt is - want er bestaat echte catalepsie, welke echter niet willekeurig opgeroepen kan worden - rol het sujet dan op den buik. Daar kan geen enkele fakir tegen!
Wat het stukslaan betreft van den 80 kilo zwaren steen op uw middenrif, geen enkele moeilijkheid. Men neemt natuurlijk zandsteen, geen graniet. De steen behoeft niet ‘bewerkt’ te worden met een gleuf of zoo iets. Hoe harder men slaat met den ijzeren hamer, hoe minder kans bestaat om den ‘fakir’ pijn te doen. Het is er mee als met den klassieken goocheltoer om een stok, die op twee glazen water rust, stuk te slaan zonder de glazen te breken en zonder een druppel water te morsen. Plaats de glazen van gelijke hoogte op een afstand van 0.30 tot 1 meter; leg een stok op de randen der twee glazen; sla uit alle kracht met een anderen stok op den eersten, zooveel mogelijk in het midden. De stok breekt, de glazen blijven heel en men knoeit geen druppel water. De reden hiervan is, dat de twee einden van den gebroken stok niet op de glazen blijven! Insgelijks met den steen. (Gij kunt den stok ook in twee papieren ringen hangen!)
In dienzelfden toestand van ‘catalepsie’ kunt gij u op twee stellages laten leggen, waarop zeisen bevestigd zijn. Zorg slechts dat de zeisen uitstekend blinken en het publiek impressionneeren, evenals de zeisen van doctor Tahra Bey. Zorg eveneens dat zij goed afgerond en dik zijn aan den bovenkant, dus bot, evenals de gecontroleerde zeisen van doctor Tahra Bey. Niet het minste gevaar bij!
De plank met spijkers, waarop gij in ‘catalepsie’ wordt neergelegd, is even simpel. De plank meet 1.50 bij 0.45. Neem gewone spijkers, van 10 centimeter lengte. Sla ze verticaal in de plank, in vierkantjes met zijden van 5 centimeter, de punt naar boven. De punt behoeft niet afgevijld te worden! Kleed u heelemaal uit. Omgord uw lendenen met een lichten linnen doek. Steun, zucht, weeklaag en treed in catalepsie! Laat u behoedzaam leggen op de spijkers, die tot den nek reiken en bij de enkels ophouden. Gij zult er om zoo te zeggen niets van voelen. Gij zult geen enkele wonde hebben. Alleen bij de schouderbladen zullen de spijkers 10 à 12 kleine, roode vlekjes achterlaten. Paul Heuzé heeft het gedaan, en bovenvermeld resultaat - zelfs geen schram! - is door dokters geattesteerd. Met eenige oefening der borstspieren kan een volwassen man zonder u te wonden op uw borstkas klauteren!
Bij het doorboren van wangen etc. is de grootste moeilijkheid het zich verschaffen van imposante, ouderwetsche hoedenspelden, met geweldige knoppen, want sinds onze vrouwen kort haar dragen is het artikel hoedenspeld eene zeldzaamheid geworden. Hebt gij de hoedenspeld (houdt haar even in de vlammen om te desinfecteeren) dan is de operatie even pijnloos als de eerste de beste injectie.
Doorboor u zonder de minste vrees de wangen of laat ze doorboren: het doet geen pijn! Zonder het minste ongemak kunt gij aldus drie à vier spelden dragen. Wilt gij er eentje in de keel, neem de plaats vóór het tongbeen: het is gevaarloos en pijnloos en het zal lijken alsof uw gansche keel doorboord is. Gij kunt de spelden er een kwartier in laten. Wanneer gij er de spelden uittrekt, kunt gij naar willekeur bloed laten vloeien of niet, of 't zij rechts of links op wensch van het publiek! Deze proeve is eveneens gestaafd door doktersattest.
De begrafenis van een half uur, met den treurmarsch van Chopin, is kinderspel. Daal neder in de kist, of laat u erin leggen, zonder eenigen angst. Met een beetje training bevat een doodkist voor één à anderhalf uur voldoende lucht. Gij kunt u zonder iets te riskeeren onder het zand - maar in een kist - laten bedelven voor ruim een uur!
Doch om een haan of een konijn in catalepsie te brengen, gelijk doctor Tahra Bey dat deed, daarvoor tenminste is een onverklaarbare, duistere macht noodig? Geen kwestie van. Kijk de beesten dramatisch aan, zoo ge wilt, maar druk ze met duim en wijsvinger tegelijkertijd de kopslagaders toe. De haan en het konijn zullen niet nalaten gehypnotiseerd neer te vallen.
Zoo is Paul Heuzé fakir geworden. En de ‘echte’ fakirs, zult gij zeggen? De Britsch-lndische fakirs, die zich laten begraven voor een maand, met toegestopte ooren, toegestopten neus en de tong achter in de keel gerold? Zwendel, zegt Heuzé. Nooit of te nimmer is zoo'n ‘echte’ fakir wetenschappelijk gecontroleerd kunnen worden, nooit heeft men bij zulke experimenten ‘Europeesche’ waarborgen verkregen! Wie in staat is Heuzé daarover volledig in te lichten... hij verlangt niets liever. Zes Fransche geleerden hebben op 't punt gestaan een studiereis naar het Oosten te maken om die Fakir-kwestie deugdelijk te onderzoeken, maar bij afwezigheid van elk betrouwbaar document, waarop gebaseerd zou kunnen worden, heeft men die reis op moeten geven.
En de goocheltoer van het koord dat stijf de lucht in gaat en waarlangs de fakir of zijn boy naar boven klimt? Zwendel, zegt nogmaals Heuzé. Die toer wordt steeds uitgevoerd bij het vallen van den avond, te midden van zware rookwolken, en in de buurt van een huis. Een handlanger van den fakir trekt het koord omhoog met behulp van een dunner touwtje, dat onder het kabaal en gekrijsch en andere afleidende manoeuvres listig wordt vastgebonden. De fakir heeft niets meer te doen dan zich, of zijn boy, omhoog te laten trekken en ‘in de wolken’ te verdwijnen. Om even later, veel mysterieuser!, terug te komen van achter het huis en de collecte te houden.... Maar wie heeft hem gezien, vraagt Heuzé, den Climbing the rope? Het schijnt dat deze toer, die altijd zeldzaam was, tegenwoordig totaal in onbruik is geraakt. Zou een onzer lezers Heuzé, den fakir en anti-fakir, kunnen inlichten? Oost en West, ondanks het befaamde rijmpje van Rudyard Kipling, hebben elkaar ontmoet in Paul Heuzé, maar op eenigszins zonderlinge wijze. Wij zullen bepaald afstand moeten doen van de legende der fakirs, en met hun geheimzinnig prestige is het uit, voor goed uit.
Wij hebben er bij gewonnen dat wij zelf fakir kunnen spelen, dank zij dit voortreffelijk boek, dat zich laat lezen als een roman.
[verschenen: 30 oktober 1926]