Vredes Babel en Barnum
Parijs, Augustus 1926
Wij zijn in de dagen, dat de aarde verandert van geur. Wij zijn in de dagen, die liggen tusschen zomer en herfst, als de rijpgestoofde sappen van boom en kruid uitbreken in nieuwe aromen en met de zilverige zaden der distels naar binnen zwerven. In den koelen morgen lijkt alles verjongd, met die eerste penetrante koelte worden wij open en toegankelijker, de dingen komen gemakkelijker op ons af, wij hooren verder in de ijle lucht, wij behoeven niets te zien dan het verrukkelijke licht en onze gedachten reizen als herfstdraden naar eene wereld, die wij nog ontdekken moeten. Het is de tijd, dat de vogels opnieuw leeren zingen. Het is de tijd der illusies.
In die dagen zijn wij naar Bierville gegaan. Wie drie weken geleden zou gevraagd hebben waar Bierville ligt, of wat Bierville was, niemand zou 't hebben kunnen zeggen. Wie 't gezocht had op een kaart of in een atlas, zou 't niet gevonden hebben. Bierville is een gehuchtje zonder brievenbesteller, een gehuchtje van een gehucht. Bierville is eigenlijk niets dan een kasteel en een park, een mooi kasteel, één van de veertig duizend mooie Fransche kasteelen, en een mooi park, des te mooier, daar boomen en grassen en struiken er opgroeien naar hun willekeur, waar volgens de fantasieën der natuur de zangen van het ritselende loover zich mengen aan de zangen der ruischende beek. Het kasteel staat, zooals de meeste kasteelen, op een heuvel, en van af den heuvel volgt het oog een onbekende rivier, la Juine, die zich strengelt langs een onbekend dorpje, Boissy-la-Rivière, dat verloren ligt in de anonieme, golvende graanakkers van eene landstreek, welke vroeger heette La Beauce en waarvan Chartres met zijne magnifieke Kathedraal de hoofdstad was.
Het kasteel en het park behooren in eigendom aan Marc Sangnier, sinds lang ex-afgevaardigde, sinds lang ex-leider van Le Sillon (De Vore), een min of meer modernistisch religieuse onderneming, welke het kerkbestuur uit den tijd van Pius X (1903-1914) heel wat noten te kraken gaf. Marc Sangnier is een rijk man, wiens kapitaal den oorlog overleefd heeft, hij is ondanks deze merkwaardige omstandigheid een idealist, een dichter met een ziel, welke bij het minste lichtstraaltje te zingen begint als de zuilen van Memnon, hij is een apostel. Hij gelooft, evenals Rousseau, dat de mensch van nature goed is en vreedzaam. Hij zal den mensch niet uitschelden, gelijk Anatole France, voor méchant animal et mauvais singe. Hij gelooft in een algemeene broederschap. Hij gelooft in den Vrede. Hij gelooft, wanneer men den goeden vreedzamen mensch, en door middel van dezen ideaalfigurant, de volken, zal beginnen op te voeden voor den Vrede, en te richten naar lieflijke en idyllische horizonten, dat een nieuwe aera zich zal ontsluiten voor de naties, de aera van het langverwachte duizendjarig Godsrijk, waarin het woord oorlog uit de dictionnaires geschrapt zal zijn, en niet meer dan met afschuw en verontwaardiging zal worden uitgesproken. Het Vredespaleis in den Haag, de ontwapeningsconferenties, de arbritrage-hoven, de Volkenbond, dat is allemaal wel geen nonsens, maar toch niet veel meer dan pietluttig gedoe. Het essentieele is, dat men zich niet richt tot de naties, maar tot de menschen zelf, tot de volkeren, en niet alleen tot de volkeren van Europa, maar tot alle menschen van den aardbol, van alle lengte- en breedtegraden. En tot dit verheven en grootscheepsche doeleinde had hij zijn kasteel en zijn park ingericht voor een reusachtige, internationale vredesconferentie, een vredeskermis.
Het ministerie van Oorlog onzer gedweeë Fransche republiek, die in zulk een onverdienden reuk staat van imperialisme, had gratis een aantal barakken en tenten afgestaan, om de vrede-pelgrims in een oord, waar hotels en spoorwegen nog onbekend zijn, te herbergen.
Die barakken en tenten waren opgeslagen met welwillende hulp van soldaten en strekten zich in onafzienbare rijen uit op de landgoederen van Marc Sangnier, den laatste der apostelen.
De straten in deze utopistische provincie waren gedoopt: Route de la Fraternité, Route de la Démocratie, Route des Nations. Het kampement heette Camp de la Paix. Men leefde gemeenschappelijk, communistisch.
Men at van de menage, gezamenlijk toebereid. Men sliep op matrassen, op britsen, onder een dak dat deinde op den wind. Men waschte zich in de beken, want hier is geen waterleiding. Men liep barrevoets over het mos, over de naalden der wierookende pijnboomen, over den stoffigen weg. Men vergaderde in de openlucht en megaphoons brachten de verlossende woorden der welsprekende redenaars naar alle ooren in alle oorden van het park. Daar huisden ongeveer drie weken lang gemiddeld vier duizend menschen, die hymnes zongen aan den Vrede, in alle talen en in alle toonsoorten van de wereld.
Hoe zij Marc Sangnier gevonden hebben, hoe Marc Sangnier, die een curieus adresboek moet bezitten, hèn gevonden heeft, is mij nog een raadsel, want men heeft geen ster aan den hemel gesignaleerd, gelijk ten tijde der Driekoningen, men heeft geen enkele fee ontmoet. Daar bevonden zich werkelijk vier duizend menschen uit alle hoeken der wereld, menschen van alle rassen, van alle confessies, van alle gelooven, van alle bijgelooven. Daar liepen fakirs in music-Hall-tenue, naast Mexicaansche abbés; safranige Chineezen naast melkblonde Quakeressen uit Albion, Hindoes naast dwaze en wijze maagden uit Finland en Laponië; de zes en tachtigjarige Ferdinand Buisson, voorzitter van de Ligue des Droits de l'Homme, expert in vredescongressen, notoriëteit in de Fransche franc-maçonnerie, converseerde patriarchaal met jonge Bretonsche geestelijken, Amerikanen met vergulde kakebeenen woonden samen met Zwarten uit de binnenlanden van Afrika; weelderige, rozige Vlaamsche deernen wandelden met uitgedroogde, beenderige, tandelooze Engelsche misses; daar waren Kameraden uit het land van den Rooden Dood, waar niemand lacht; daar waren dikke, schreeuwerige, donderende burgers van de oevers der Spree, korte, dikke, buikige, en gedecolleteerde mannen, met varkensoogjes, die zich gekleed hadden als jongetjes, korte broek en korte kousen, en met harige beenen en harige dijen paradeerden door het hooge gras; daar waren magere en sprinkhanige, sombere clergymen en donkeroogige ras-wijfjes, toegesneld van de grenzen van Andalousië; daar waren Turken, Tartaren en Calmouken, Spaansche priesters, Arabische marabouts, vrijzinnigen, orthodoxen, vrijdenkers, atheïsten, godloochenaars en theologen, communisten en kapitalisten, Serviërs met Ottomanen, Armeniërs en Kurden, daar waren lang-haren, langbaarden en daar waren kaal-geschoren schedels en wenkbrauwen; daar waren ouderwetsche hoeden in hoog koekebakkers-model; daar waren antieke
chlamyden, Russische bloezen, sporttruien, cache-sexe, zwempakjes, pull-over, soutanes, monnikspijen, lange en korte rokken. Waar kwamen ze vandaan? Hoe kwamen ze hier? De boeren van La Beauce, leep en nuchter als alle boeren, lieten hun oogst een dagje in den steek om dàt te bekijken en hielden hun buik vast van het lachen. Er is slechts één plaats ter wereld, waar men zoo'n uitgezocht mengelmoes van menschen-types bij elkaar vindt: dat is Montparnasse te Parijs. Kwam misschien het grootste contingent der vier duizend vredesbevorderaars van Montparnasse, om voor een koopje drie weken lang een aangename vacantie door te brengen?Alleen Marc Sangnier kan het zeggen. Alleen hij weet, vanwaar die kolossale cosmopolis bij elkaar is getrommeld.
Men vergaderde, men hield redevoeringen, men luilakte; men luilakte zelfs in den overtreffenden trap. Want hier ging het gelijk op alle reusachtige vergaderingen: de comités deden het zware werk; de rest luisterde min of meer verstrooid. Alle gemeenplaatsen der wereld hebben gedefileerd voor alle volkeren der wereld; alle clichés zijn voor den dag gehaald, opgepoetst en opgediend. Men slikte ze met een onvervaard en onverstoord gemoed. De Fransche afgevaardigde Moro-Giafferi omhelsde den Duitschen afgevaardigde Bergstraesser. Men danste, men gaf waterpartijen, men fotografeerde. Men speelde ook tooneel. Gémier, directeur van het Odéon, specialiteit in openlucht voorstellingen, had onder het loof een tooneel opgericht, waar een Française en eene Duitsche elkaar omhelsd hebben onder de hoede van een Engel des Vredes. In het oog der Française parelde een traan van aandoening, in het oog der Duitsche parelde een andere traan van aandoening. Deze Engel des Vredes, en deze omhelzing, waren allebei twee andere aarts-versleten gemeenplaatsen, maar in den zomeravond is men gauw aangedaan en iedereen was te goeder trouw. O, er is geen twijfel aan, dat iedereen te goeder trouw was. Daar in Bierville, onder de eeuwige sterren, in de kosmische stilte, was de droom van wereldvrede werkelijkheid; daar in die kleine na-zomersche republiek van een aantal hectaren, daar te midden van beroeps-idealisten en beroeps-fanatieken, ging een droom in vervulling. Daar in Bierville kon men negeeren dat er een militairistische republiek was, de meest militairistische der republieken: de U.R.S.S., die de gelegenheid afwacht om het ontwrichte Europa te bespringen. Maar in Bierville kon men het feit negeeren, dat elke Rus-in-bloeze, die dit vredescongres bijwoonde, op staanden voet in de U.R.S.S. gefusilleerd zal worden, zoodra hij één woord kikt over ontwapening en broederschap. Dat zijn ideeën welke alleen deugen voor export.
Daar in Bierville is geen Tanger-kwestie, geen Balkan-kwestie, geen Portugeesche of Grieksche revolutie. Daar is geen Stille-Zuidzee-kwestie. Daar in Bierville is geen neger-kwestie, geen Chineesche kwestie, geen Brits-Indische kwestie, geen Turksche kwestie. In Bierville waren alleen vreedzame menschen. In Bierville waren geen plunderende slavenhandelaars, geen komitadjis, geen koopbare horden, die moorden en brandstichten waar men ze heen stuurt. In Bierville waren enkel geciviliseerden. In Bierville was het wereldvrede, voor den eersten keer na de Pax Romana van bijna twee duizend jaar geleden. Maar Bierville is zoo klein, zoo nietig. Als een Mongool, een Chinees, een Turkomaan, een Nippon het wil zoeken op de kaart, hij zal het helaas niet vinden.
In Bierville kan men ook met algemeene stemmen de eindmotie aannemen, dat iedere soldaat het recht heeft om dienst te weigeren, wanneer zijn Staat een oorlog onderneemt met verkrachting van juridische internationale overeenkomsten. Ik houd mijn hart vast, want het geheugen der menschheid blijkt wonderbaarlijk kort te zijn. Trokken de Franschen niet Luxemburg binnen op den vooravond der onzalige Augustus-maand van 1914? Hadden de Franschen niet, volgens dezelfde Duitsche leugenberichten, welke de oorlogsverklaring moesten motiveeren, bommen geworpen op Nürnberg? Is men Bismarck's gefalsifieerde dépêche van Ems vergeten? Wat is gemakkelijker, dan leugenachtige berichten te verspreiden op den vooravond eener oorlogsverklaring? Wat zal het lot zijn der lichtgeloovige soldaten, die zich zullen aanmatigen hun land te rechten op een drijfzand van oncontroleerbare geruchten? De executiepaal, dames en heeren van Bierville, zonder twijfel, en met volle recht de executiepaal. De getorpideerde Lusitania zal altijd munitie aan boord hebben; in het gebrandschatte Leuven zullen altijd franc-tireurs op de bezetting schieten, evenals in Namen, evenals in Dinant. Op de torens der verminkte Kathedraal van Reims zal altijd een observatiepost zijn opgesteld... Neen, honderdmaal liever dan deze laffe, kwas-humanitaire motie, deze uitvlucht voor lafaards, deze bevordering van spionnagediensten en leugen-berichten, het oude, stoere, kordate gezegde der Engelschen: Right or wrong, my Country!
Maar daarover is niet gepraat in Bierville. In Bierville las men geen kranten en kreeg men geen radio's. Anders had men zeer gevoeglijk een dag kunnen delibereeren over het schaamtelooze aanbod van Duitschland om Eupen en Malmédy tegen contante betaling van één milliard goud-marken af te koopen van België, dat financieele strubbelingen heeft.
Men had aldus kunnen redeneeren: Wat is de oorsprong van alle financieele moeilijkheden, welke Europa tot heden ondergaat? Antwoord De tien tot den grond verwoeste Fransche departementen, welker herstel door het 8ste van Wilson's befaamde (doch ook al vergeten!) Veertien Punten aan Frankrijk is gegarandeerd. Dit herstel is uitgevoerd, maar niet ten koste van Duitschland, doch ten koste van Frankrijk. Om dit herstel te dekken heeft Frankrijk geld moeten eischen van Duitschland. Het heeft dit geld niet verkregen. Nu Duitschland zoo royaal één milliard biedt voor een stukje verloren terrein, zou het dan niet voor de hand liggen om dit land te herinneren aan deze onbetaalde nota, die al zooveel onheil en onrust stichtte? Nu het mogelijk is, parbleu, wat een paar jaar geleden voor eene economische onmogelijkheid gold, (je moet noodig de economisten gelooven!), om één milliard goud-marken zóó maar over te maken!
Doch over realiteiten praat men niet op een vredescongres. Men ziet er de dingen niet zooals ze zijn, doch zooals men ze gaarne wil hebben, vooral in die laate Augustus-dagen, den tijd van illusies. Men heeft den Nobelprijs voor den Vrede aangevraagd voor Marc Sangnier. Laat hij hem krijgen. En laten wij er even goedkoop afkomen. Want vredescongressen vinden meestal plaats, wanneer wij op 't punt staan in eene catastrophe te verzeilen Het is of de goede demonen, die niet over zéér geperfectionneerde noch krachtdadige middelen beschikken, nog een laatste poging wagen. Ik zal blij zijn wanneer wij, zonder ongelukken, ook deze cosmopolitische betooging compleet vergeten zullen hebben.
[verschenen: 2 oktober 1926]