Een jaartje tooneel
Parijs, Augustus 1926
Het toeval wilde, dat deze Parijsche brieven aanvingen in het laatste kwartaal van den tijd, welken de conventie heeft toegewezen aan tooneel, muziek en dans. Midden-Juni verhuizen de tooneelgezelschappen naar badplaatsen en kuuroorden om eerst terug te keeren in den loop van October. Een groot aantal schouwburgen wordt gesloten, enkele andere zijn verhuurd aan buitenlandsche troepen, en slechts de revues en officieele instellingen als Comédie Française en Odéon, die zomers hoofdzakelijk spelen voor toeristen, de Music-Halls en de Grand Guignol, die voortdurend hunne programma's hernieuwen, en de paar zeldzame directeuren, die het geluk hadden op een stuk te vallen, dat alle verwachtingen te boven gaat (en hunne verwachtingen zijn tegenwoordig bescheiden), deze overbruggen zoo goed en zoo kwaad als het kan de vacanties... welke lang zijn. Een directeur richt zich in, wanneer de bladeren beginnen te vallen, voor het heele seizoen, wat op eene bevolking van drie millioen inwoners geen heksenwerk is, wanneer het hem lukt met een enkel stuk het andere einde van het seizoen te halen, zonder dat er geld bij hoeft, dan spreekt hij van een overweldigenden triomf en reusachtig succes. Toch vertegenwoordigt één seizoen op z'n ruimst genomen slechts 250 à 300 voorstellingen, en wat beteekenen 250 à 300 voorstellingen in zoo'n enorm kader? Hebben wij in Holland niet tooneelspelen van inheemsche schrijvers, of revues, een even hoog of zelfs veel hooger cijfer zien halen op een veel beperktere basis van toeschouwers? Ontmoet ik, bij geval een Hollandschen tooneel-directeur, die na een roemruchte honderdste Parijsche voorstelling en goedgebazuinde reclame, likkebaardend om zoo'n ‘succes’ heendraait, ik kan hem niet anders aanschouwen dan met een beetje meewarigheid.
Ziet men een Fransch directeur midden in het seizoen een nieuw affiche aanplakken, die man heeft 't er bepaald op aangelegd om een ongeluksvogel te zijn en verdient niet het minste medelijden, te meer omdat hij den vorigen dag nog verzekerde, dat hij de hoogste recette maakte. Er zijn in Parijs meer dan vijftig theaters, die allemaal de hoogste recette maken en om de beurt hun sof hebben, maar er zijn meer dan honderd tooneelschrijvers, waarvan de meesten zonder emplooi loopen en haar beurt afwachten. Deze zijn niet allemaal genieën, doch om uit hun portefeuilles precies een sof op te diepen, dat moet men bepaald expres doen, of van de wijs zijn gebracht door te onzakelijke overwegingen. Het is niet altijd de begrooting der mogelijke ontvangsten, de schatting van het aantal voorstellingen, welke den doorslag geven bij de vraag of een stuk gespeeld zal worden of niet. Het is maar zelden de auteur, maar zéér zelden het werk, zooals de in respect voor de kunst opgevoede Hollander zou kunnen denken. Het is dikwijls of meestal de japon welke gelanceerd moet worden in de hoofd-scène van het Tweede, of de pyama in het slot van het Eerste, als het geen bed is in het Derde. Het stuk wordt gekozen, maar de auteur, of de auteurs (want er zijn nog maar weinig mannen die capabel genoeg zijn om op hun eentje een onbenullig stuk te fabriceeren) doen nog enkel dienst om de veranderingen aan te brengen in de effecten, in den dialoog, of in den opzet, welke de diva's gewenst achten. Deze diva's zijn almachtig. Over 't algemeen zijn zij de maîtresse van den meneer die het theater commanditeert, de maîtresse van den directeur, de maîtresse van een gewichtige politieke persoonlijkheid of van een aanzienlijk journalist. Als de auteur zéér beroemd is, in 't uitzonderingsgeval dus dat de auteur de baas kan spelen, kan de diva ook maîtresse zijn van den auteur. Men vertelde onlangs van een schrijver, die bekend staat
om zijn successen en zijne grofheid (dat gaat samen) dat hij door een jonge en charmante actrice herhaaldelijk werd aangezocht voor een hoofdrol. De charmes ontgingen den auteur niet, en hij deelde de actrice bij een nieuw bezoek mede, dat hij een werk in 't zicht had, met een belangrijk tooneel, waarvan de rol juist voor haar geknipt was. ‘En, als ik vragen mag, waar speelt dat tooneel, cher maître’, informeerde de dame met of zonder argwaan. ‘In de slaapkamer mademoiselle’, antwoordde de cher maître met een oogje van verstandhouding.
Deze dingen zijn publiek geheim en theaters waar zulke mogelijkheden blijven uitgesloten, gelijk indertijd ‘Le Vieux Colombier’ (op de flesch gegaan), gelden voor puriteinsche bijeenkomsten, waar nooit gelachen wordt, en kunnen hoogstens rekenen op een acht honderd getrouwen. Theaters overigens, welke op de flesch gaan, bestaan niet, en de directeur die in een dergelijke onderneming geruïneerd wordt, zou zich in elke andere onderneming geruïneerd hebben. Geen enkel tooneel, behalve de staatstheaters: Comédie Française en Odéon, krijgt subsidie en twee jaar geleden kwamen de gezamenlijke directeurs overeen om steen en been te klagen, spraken erover om alle theaters van Frankrijk te sluiten. De geweldige huren, de ontzettende publiciteitskosten, de zware belastingen aan Staat en Gemeente, de exorbitante eischen van hun personeel, de drukkende concurrentie van Cinema en Music-Hall, het publiek dat voor hunne ‘kunst’ meer en meer deserteerde, maakten hunne verdere exploitatie onmogelijk. De actie werd met vereende krachten ingezet van de heele Pers, duurde zes maanden, luwde en ging uit als een nachtkaars.
Niets veranderde. Integendeel: alles sloeg op, alles kostte meer geld, en het publiek werd hoe langer hoe onwilliger, zoodat er met vrijbiljetten gesmeten moest worden om de zalen een behoorlijk aanzien te geven. Doch geen enkel directeur heeft zijne exploitatie gestaakt. Ieder seizoen komen er nieuwe bij: hetzij een schatrijk, bizar dilettant, die een der beroemdste bankiersnamen verwisselt voor een litterair pseudoniem (een grimeering waarvan iedereen op de hoogte is), hetzij eene geëxperimenteerde hétaire, die den dagelijkschen sleur te monotoon vindt, en 't voor de verandering in hare hersens krijgt om tooneel te gaan spelen, iets wat zij nog nooit van haar leven gedaan heeft. Zij laat zich door haar amant in plaats van - of naast - een parelsnoer, een Chrysler Six (laatste mode der snobs en positief bestemd om de Rolls Royce in alle romans e.d. te vervangen!), zij laat zich de huur van een schouwburg plus een troep cadeau doen en... vooruit met de schuit. Men komt er genadig af, wanneer er geen nieuwe ‘Kunst’-richting wordt uitgebroed. De critiek alleen merkt nooit van iets. Het is de opinie der Fransche critiek, dat iets wat niet deugt spontaan en automatisch verdwijnt. Dit moge niet gelogen zijn - per slot van rekening verdwijnt alles - maar ondertusschen loop je er in èn ondertusschen maken het zich de critici een beetje erg gemakkelijk. Men kan geen grootere roekeloosheid doen dan af te gaan op de Fransche critiek. Zij weet, dat men vliegen vangt met honing. Zij is trouwens heelemaal afhankelijk van de advertentie-afdeeling, en ook dit is wederom publiek geheim. Er komt ten overvloede bij, dat alle auteurs critici en alle critici auteurs zijn: ons kent ons. Pogingen om in dien gebrekkigen toestand verbetering te brengen hebben steeds gefaald, maar de Franschman gaat immer voort met zijne critici te lezen en ze in hun gezicht uit te lachen.
Doch om terug te komen op de tooneel-directeurs: wanneer de schatrijke dilettant merkt, dat het absoluut onmogelijk is om met behulp van wat ook, langer dan een week een fatsoenlijke zaal bij elkaar te trommelen voor zijn dierbaar product, wanneer de geëxperimenteerde hétaire van ‘Kunst’ verandert en gaat filmen of dansen, doen zij voor een prikje schouwburg en troep over aan den ex-directeur, die deze requisieten eerst voor een fancy-prijs heeft afgestaan. Die directeur kent alle geheime en openbare handgrepen. Hij heeft zijne overeenkomsten met couturiers en couturières: Geen stukje kleedingstuk, in het spel gedragen, geen meubel aan den wand, op de planken, of het staat geadverteerd in het programma, dat hij duur verkoopt. De bedrijven worden elk seizoen korter, maar de entre-actes met hun ‘journal lumineux’, lichtbeelden op het scherm, breiden zich elk jaar uit. Deze lichtbeelden geven het laatste wereldnieuws, doch bestaan voor meer dan driekwart uit annonces. Een aantal hoofdrollen, bij een aantal directeurs, worden slechts geëngageerd, wanneer zij een bepaald aantal bezette fauteuils garandeeren. Die hoofdrollen, edele dienaars der Kunst, stellen zich weer op andere, en meestal intiemere wijze schadeloos. Want het budget van den directeur moet kloppen en... klopt.
Wat wil er in zulk ondersteboven gehaald milieu gedijen voor goeds en duurzaams? Men wordt geacht 's avonds te beginnen om negen uur, doch het is zonder mankeeren steeds dichter bij half tien dan bij negen.
De entre-actes duren gezamenlijk een uur. Te middernacht moet alles geëindigd zijn, want iedereen wil de laatste ‘bussen’ en de laatste ‘métro's’ halen. Wat zal een auteur je vertellen binnen anderhalf uur?
De duizend-en-een omstandigheden, waarin mijnheer bedrogen wordt door mevrouw, of mevrouw door mijnheer, of allebei te samen. Liefst in gemoede bedrogen. Bedrogen zonder dat iemand er last van heeft. Onder een aantal grapjes. Badineerend. Vooral zonder kabaal. Zonder schandaal. Zonder ongelukken. Revolvers, gewonden of dooden zijn op 't tooneel absoluut uit de mode. Alles gaat van een leien dakje. Men kan geen krant opslaan, men kan geen serie ‘gemengde berichten’ lezen, men kan zelfs niet door Parijs wandelen, zonder onwillekeurig omsponnen te worden door een sfeer van fataliteit, welke zich lijkt uit te strekken over gansch Frankrijk.
Een schatrijk fabrikant van alle mogelijke luxe-voorwerpen op den Boulevard des Italiens betrapt zijn vrouw, en schiet den medeminnaar dood.
In de rue Rambouteau, drukke buurt, schiet een minnaar zijn meisje neer en wordt bijna gelyncht door het volk. Politieagenten bevrijden hem en terwijl ze hem de boeien aandoen, komt een man met een chauffeurspet kalm aangereden op een fiets, haalt bedaard een revolver voor den dag, jaagt den minnaar van het meisje een paar kogels in het lichaam, bestijgt zijn fiets en rijdt weg. In de omgeving van Montmartre roept een meneer een chauffeur aan en vraagt om hem zoo snel mogelijk naar de Pont de l'Alma te rijden. Daar aangekomen betaalt hij zijn auto, springt in de Seine en verdwijnt in de golven. De een werpt zich van de Arc de Triomphe, de ander beklimt de paar honderd trappen van de Vendôme-zuil om zich te pletter te gooien op het plaveisel, anderen gaan met de lift naar de eerste verdieping van den Eifeltoren en duikelen in de leegte, weer anderen dalen de trappen af om zich onder de métro te werpen. Er gaat geen dag voorbij, zonder dat een paar families elkaar min of meer radicaal uitmoorden; geen dag zonder drama's van misère, waarin men grijsaards van tachtig jaar moedwillig met het leven ziet eindigen; geen dag zonder den grijns van den dood in alle mogelijke gedaanten in uwe onmiddellijke nabijheid.
Ik wil niet zeggen dat deze staaltjes, en ik zou ze met honderd kunnen vermenigvuldigen, zonder meer geschikt zijn voor tooneelbehandeling; en après tout, waarom niet, want alles hangt af van de behandeling. Ik wil ook niet zeggen dat het Leven een Dooden-dans is zonder meer. Maar wat de veertien revues, de acht operettes, de vier kluchten, en twee-en-twintig ultra-lichte blijspelen (Antoine heeft kunnen schrijven dat de theaterbewerking van La Garçonne den indruk gaf van 't zedelijkste stuk van het heele jaar!), wat die, bijeengeteld acht-en-veertig opgewekte voorstellingen, welke de planken vulden op 't einde van dit seizoen, beweerden te brengen als beeld van het Leven, heeft dit oppervlakkige beeld nog eenige betrekking tot het origineel, nog eenigen samenhang, niet alleen met de wreedheid, maar ook met de ongelooflijke verscheidenheid, met alle listen en lagen, met het diepere geluk, de diepere verrukkingen, de diepere wonden ook van het Leven, gelijk wij het dagelijks zien voorbijtijgen? Ik kan dit verband niet meer ontdekken. Ik kan mij nauwlijks voorstellen, dat één der toeschouwers geamuseerd deelneemt aan de grove oppervlakkigheden van het gros dier stukken, zoo stuitend is het verschil tusschen buiten en binnen de zaal. Of moeten wij aannemen dat de vooze kluchtigheden van deze onvermijdelijk en onherroepelijk en onveranderlijk gecocufieerden, avond aan avond worden toegediend als een soort van verdoovingsmiddel tegen de ergernissen van den dag? Onder de Grieksche toeschouwers was zonder twijfel niemand, die te vondeling gelegd was, de sphinx verslagen had, zijn moeder trouwde, koning werd, in ballingschap ging en zich de oogen uitrukte. Moeten wij, mutatis mutandis, aannemen dat er in de Parijsche zalen zich niemand bevindt, die zich in dat spel van monotone schimmen ziet uitgebeeld? Waarom zou heel Parijs gecocufieerd zijn!
Deze brieven dus vingen aan, toen de beste stukken reeds op hun laatste beenen liepen en toen de fiasco's reeds vervangen waren door andere fiasco's. Laat gisteren zijn, wat gisteren was, zeide de heer Briand. Reeds komen de auteurs aangedragen met hunne plannen voor morgen. Al wat gisteren was, is reddeloos en zonder hoop op eenig hiernamaals verdwenen in wat men noemt den kolk der tijden: al die overweldigende successen en nooit bereikte recettes. Niemand stelt zich voor dat het komende seizoen redelijker en vruchtbaarder zal zijn. Maar het is mogelijk te schrijven over twee, over drie der beste voortbrengsels, bij kleine doses; het is ondoenlijk daarentegen, ik zou het niet durven wagen, een overzicht te beginnen van een veertigtal allemaal even gevierde producten, die allemaal op elkaar lijken en allemaal voorbij zijn. Laat deze brieven daarom een preludium zijn, en niets anders, voor dat volgend seizoen.
[verschenen: 18 september 1926]