Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdLa ilaha ill AllahParijs, Juli 1926Wij hebben sinds 15 Juli, op den kop af 1345 jaren na Mohammed's vermaarde vlucht van Mekka naar Medina, waarmee de Muzelmansche tijdrekening geboren werd, wij hebben dus sinds nieuwjaarsdag van het jaar 1345 der Hegira, eene plechtig door den Sultan van Marokko, het hoofd van vier Moslimsche riten, ingewijde, eene authentieke Moskee. Zij staat op een terrein, dat de stad Parijs in een wijk, waar de meter-grond niet te betalen is, gratis afstond; zij werd fraai en luxueus gebouwd op kosten van den Franschen Staat, den befaamden leekenstaat, die enkele jaren vóór den oorlog de andere confessies onteigend, de andere geloovigen uit hunne bedehuizen verdreven heeft. Zij is opgetrokken in het hartje van het Quartier Latin, tegen de flank van den ‘mont de Paris’, op welks top het Panthéon, 't graf der heilige Genoveva overkoepelt, de patrones van Parijs, die de stad bewaarde voor de horden van Attila. Die Moskee verheft haar slanke minaret op de Place du Puits de l'Ermite (de hemel weet welke hermiet hier water putte, toen alles er nog woud en wildernis was), tegen het loover van den Jardin des Plantes, in een doolhof van oude en schilderachtige straten, waar de herinnering ronddoolt aan Frankrijk's edelste geesten en Frankrijk's edelste traditie. En 't is niet zoo maar eene moskee op een koopje, eene moskee b.v. als honderden twintigste-eeuwsche Christen-tempels, neen, het is een juweeltje van eene moskee met ruischende fonteinen, droomerige vijvers, met bekoorlijke mozaïeken, koelglanzende plateel-werken, een patio, welke geplaveid is met Carrarisch marmer, ingelegd met de zeldzaamste houtsoorten, behangen met de kunstvaardigste en kostbaarste tapijten. En in een dépendance zal men baden kunnen nemen op oriëntaalsche, geraffineerde wijze, met oriëntaalsche masseurs, en na die baden kan men op oriëntaalsche wijze uitrusten op de donzigste divans onder mysterieuze belichting, men kan er echte mokka drinken, of met menthe geparfumeerde thee, men kan er couscous eten, en de helft der aangrenzende rue Geoffroy St. Hilaire is gepacht door kooplieden van Tanger en Algiers om er bazars te vestigen. Over den muezzin werd nog niet gesproken. Zal in de buurt der koperen bollen die het sierlijke minaret bekronen, en die nog flonkeren in de zon, de muezzin, met het gelaat naar Mekka, de uren afroepen des gebeds? Het schijnt mij toe, dat de oprichting dezer Moskee een gebeurtenis is, welke eenige overweging verdient. Het verleden van Europa is tot en met de vorige eeuw te nauw en te tragisch vervlochten geweest met de geschiedenis van den Islam om niet even met verwonderde oogen op te zien naar dat blanke minaret. Vraag de Serviërs, de Bulgaren, de Grieken, de Roemeniërs, wat zij denken van de Moslims. Zijn wij Europeanen, ja of neen? Hebben wij eene Europeesche beschaving, ja of neen? Achten wij die beschaving de beste, de nobelste, de menschwaardigste, ja of neen? Hangt die beschaving, die eeuwenoude, onuitputtelijke stroom van Europeesche gedachte, Europeesche kunst, Europeesche vorming van maatschappij en samenleving, welke wij met recht de voortreffelijkste en de uitnemendste achten van onze gansche wereld, hangt die beschaving in welker naam wij, Europeanen, tot in alle hoeken van den aardbol zijn doorgedrongen, ten nauwste samen met onze religieuze tradities, ja of neen? En al zou die beschaving niets te maken hebben met onze religieuze tradities, voegt het ons, Europeanen, openlijke, officieele hulde te brengen aan een religieus idee, dat zonder den minsten twijfel eene cultuur gebaard en geboetseerd heeft, doch welke in vele opzichten niet alleen de antipode, maar de mindere is der onze, eene cultuur, welke wij eeuwenlang met hand en tand bestreden hebben? Voegt ons, ja of neen, deze openlijke erkenning en huldiging van het muzelmansch levensbeginsel vooral nu, nu, met het oog op de naaste toekomst? Nu, terwijl alle muzelmansche achterlijke, onwetende, maar wraakzuchtige en kamplustige groepeeringen, van de verscheidene Indiën tot aan de stranden van het Afrikaansche Rif, bewerkt, omgekocht en bewapend worden door den roode geesel van Rusland? Bewerkt en bewapend tegen wie? Tegen ons Europeanen, tegen ons, zonder wier methodes, zonder wier uitvindingen, zonder wier civilisatie, zonder wier tusschenkomst, deze belachelijke aanhangers van het bolsjewisme nog gedompeld zouden zijn in eene barbaarschheid, in een knechtschap, in een onderdrukking en uitzuiging, welke Europa zelfs in de donkerste tijden, die meer dan duizend jaar achter ons liggen, en welke wij, voor zoover zij bestonden, overwonnen hebben met onze eigen Europeesche gedachte, nooit gekend heeft. Ik weet wel, dat het den Franschen autoriteiten volmaakt onverschillig is of zij daar door een sultan van Marokko eene moskee of een warenhuis laten inwijden en dat zij er hoogstwaarschijnlijk geen oogenblik aan gedacht hebben, dat in hunne onderneming eene verdere strekking, een gevaarlijker tendenz verscholen lag. Het oude Rome, zoo redeneerden zij, annexeerde provincies, en mèt de provincies annexeerde Rome de vreemde goden. Maar men verlieze niet uit het oog, dat Rome die vreemde goden niet binnenhaalde met een onverschillig gemoed. Wanneer de Romein een god ontmoette op zijn veroveringsweg; dan was zijn eerste opwelling: waar is de waarheid? Zijn tweede overweging: je kunt nooit weten. De Franschman is sinds jaren her gewend aan het religieuze scepticisme zijner regeerders. Doch de fanatieke Muzelman? Hoe zal hij denken in zijn binnenste over de glimlachende en quasi supérieure onverschilligheid van den roumi?Ga naar voetnoot15 Met welke diepe minachting zal hij deze genadige tolerantie der ongeloovige honden betaald zetten! Op den dag van de inwijding der moskee is een der strengste voorschriften van den Mohammedaanschen godsdienst geschonden: vijf Fransche vrouwen zijn, begunstigd door het onbeschrijflijk gedrang, binnengeslopen. In het binnenste heiligdom, de plaats des gebeds, welks toegang volgens de Wet van den Profeet aan vrouwen formeel verboden is. Twee dezer vrouwen nochtans konden geacht worden op de hoogte te zijn van de voorschriften van den Islam: de eene was de echtgenoote van den huidigen gouverneur-generaal van Algiers, monsieur Violette, de andere was de echtgenoote van den ex-minister Dutreil; deze geëmancipeerde dames hadden maling aan de voorschriften van den Profeet, en hebben het getoond onder de oogen van den Muzelman. Voor onze waardigheid had men liever gezien, dat het Fransche gouvernement met de schenking dezer moskee eene religieuze daad bedoeld had, in plaats van een politieke sluwheid, waar niemand op inloopt. En dan nog, gesteld dat het gouvernement oprecht ware geweest en gehandeld hadde zonder deze stuitende hypocrisie? Wat moet de Muzelman van Azië en Afrika denken over een gouvernement, dat in Elzas-Lotharingen om een paar louter leerstellige religieuze kwesties Protestanten en Katholieken en Joden tegen zich ontketent, terwijl het in 't binnenste van Parijs het hoofd buigt voor het religieuze idee van een vijand, die vandaag nog bevochten moet worden met vliegtuigen, tanks, een groote troepenmacht en zwaar geschut? Wat zal de Muzelman uit deze daad anders putten dan hoogmoed en pretentie, begeleid door zijne verborgene, maar onvermijdelijke minachting? Van welken kant men deze Moskee ook bekijkt, men komt tot de conclusie, dat het den Europeanen, die het meest prat gaan op hunne intelligentie, in casu den Franschen, niet voegde zulk een onvoorzichtigheid, om niet te zeggen domheid te begaan. *** De inwijding der Moskee viel samen met de Fête Nationale, de herdenking van de Bestorming der Bastille; terwijl Moulay Youssef, de Sultan van Marokko, ons bezocht, hadden wij Primo de Rivera tot gast, en deze feestdagen zijn niet verloopen zonder tal van betreurenswaardige incidenten. Want noch Moulay Youssef, de veertiende souverein van den tak der Alouïten, waarvan de eerste in 1640 den Marokkaanschen troon besteeg, noch de dictator van Spanje mogen zich verheugen in de sympathie der communisten. De roode kameraden hebben hun ziel verpand aan Abdel Krim en het Rif. Zij zijn van meening, dat het Rif 't recht heeft eene zelfstandige natie te vormen, aan welke tegelijkertijd moet worden toegestaan Noord-Afrika leeg te plunderen en uit te moorden, zooals een bende schavuiten Rusland geruïneerd heeft. Wanneer men deze primaire propagandisten van het zelfbeschikkingsrecht der naties vraagt, waarom Moskou met geweld van wapenen de zelfstandige republiek Georgië onderdrukt, slacht en terroriseert, dan staan zij met hun mond vol tanden. Maar Moulay Youssef, bondgenoot van Frankrijk tegen genoemden avonturier Abdel Krim, is hun zwarte schaap. Zij moesten even denken aan het romantische lot van een anderen Roghi, die onder Moulay Hafid, den voorganger van Moulay Youssef, gedurende zeven jaar in opstand leefde tegen zijn wettigen souverein, om met ieder weldenkend mensch te concludeeren, dat er in Afrika onder Fransch bewind iets veranderd is ten voordeele van Marokko en ten voordeele der menschheid. Abdel Krim wordt eervol verbannen naar Madagascar; men kan hem sapristi het Legioen van Eer niet geven! Die andere Roghi echter, Bou Hamara, (‘man van de muilezelin’) viel door verraad in handen van Moulay Hafid. Ondanks alle Fransche interventies werd hij een week lang rond-gevoerd in een getraliede kooi, waarin hij juist rechtop kon staan. De Sultan, een dichter, die mooie verzen maakte zooals alle dichters, mediteerde er over welke soort van dood het meest paste bij zulk een merkwaardigen tegenstander, als Bou Hamara was geweest. Hij besloot hem levend te laten verslinden door zijne zes koninklijke woestijnleeuwen. En op 't uur dat zij gevoed zouden worden, werd Bou Hamara naakt en ongewapend in hunne kooi gestooten. Maar Bou Hamara was inderdaad een merkwaardig man. Toen hij voor de leeuwen stond, en de geweldige beesten likkebaardend op hem aan schoven, sprong hij naar hen toe, bovenmenschelijke gillen uitstootend en ze alle zes dwingend met bliksemende oogen; de nooit getemde dieren stoven terug voor dezen weerloozen man, die een week in een kooi had gestaan. Moulay Hafid, met zijne waardigheidsbekleeders, was toeschouwer. En toen de leeuwen, met stokken en pieken geprest, wéér op hun slachtoffer toeschuifelden, stiet Bou Hamara wéér zijne schrikwekkende, bovenmenschelijke geluiden uit, en wéér weken de leeuwen ontsteld terug. Moulay Hafid, dichter en Sultan, kende geen genade. Hij wenkte een zwarte, die zijn geweer schouderde en Bou Hamara een kogel door het hoofd joeg. Toen kon de ‘man der muilezelin’ gekraakt worden door de zes muilen. Dat gebeurde in 1910. Zijt gij er zoo zeker van wanneer Moulay Youssef in handen was gevallen van Abd el Krim, of omgekeerd, dat het hen zonder de Franschen beter of anders vergaan zou zijn? Ik niet. Onder de Franschen hebben menschwaardigere begrippen sinds 1910 in Afrika eenigen vooruitgang gemaakt, en er is geen reden om ze prijs te geven aan de barbaren van het Rif en de bondgenoten der Tscheka. Wat Primo de Rivera betreft, hij heeft in zijn nadeel dat hij den oorlog tegen de Riffijnen een beetje doelmatiger heeft gevoerd dan zijn voorgangers. Ik kan mij tenminste niet voorstellen, dat het enkele feit, dat Primo de Rivera dictator is, den heeren communisten mishaagt. De dictatuur is een der onschuldigste sociale middeltjes der Moskovieten. Evenmin dat Primo in Spanje de vrijheid van drukpers heeft opgeheven en een scherpe censuur uitoefent. Wanneer er één land is, waar het slimme en het stomme intellect moet huilen met de wolven in het bosch, dan is het 't hedendaagsche Rusland. Het geringste niet-communistische bericht moet met levensgevaar over de grens gesmokkeld worden. Nog minder dat Primo een paar ‘intellectuelen’ in ballingschap gestuurd heeft. ‘Martelaar’ zijn, zoolang men de zon nog kan zien schijnen, is heusch geen kwaad baantje. De Russische dictatuur van het proletariaat neemt krasse maatregelen tegen de ‘intellectueelen’ die zich verstouten met haar van meening te verschillen: zij knoopt ze op, fusilleert ze, of laat ze van honger omkomen. En niet twee of drie, maar met honderden, maar met duizenden. Probeer echter niet dit een communist aan het verstand te brengen; het is verloren moeite. Moulay Youssef, ondertusschen, de vazal van Frankrijk, en Primo de Rivera zijn gezamenlijk uitgefloten door kleine roode detachementen, welke zich overal op hun weg bevonden. Primo reeds bij zijn aankomst aan de Gare d'Orsay, waar de politie met moedwil of per ongeluk verzuimd had een stukje trottoir vlak vóór het station te doen zuiveren van een paar dozijn manifestanten. Primo bij zijn bezoek aan Fontainebleau door een twintigtal schoolmeesters. Primo en Moulay Youssef tezamen bij de imposante revue van 14 Juli in de Champs-Elysées. Maar hier bekwam het den fluiters slecht, want zij werden afgerost door het publiek. Moulay Youssef nog op den dag dat hij de moskee ging inwijden. Op het terras van de Chambre des Députés, hoek rue de Bourgogne en quai d'Orsay hadden zich vijf communistische afgevaardigden opgesteld en toen de Sultan met president Doumergue, geëscorteerd door de fantastische zwarte garde, kwamen aangereden, zetten de roode députés zich aan 't fluiten. Het publiek bestormde onmiddellijk den drie meter hoogen muur en wanneer de manifestanten niet door hunne collega's in veiligheid waren gebracht, zouden hunne parlementaire ledematen er niet heelhuids zijn afgekomen. Moulay Youssef is ten slotte nog uitgefloten in het Parijsche Stadhuis, waar de communisten hem een relletje beloofd hadden. Hier stuitten zij echter op een nog onverwachter tegenoffensief: in alle zalen, welke de Sultan met zijn gevolg moest doorschrijden, alvorens te belanden in de receptiekamer waar het publiek met zorg geschift was, had men militaire en gemeentelijke muziekkorpsen geplaatst, die allen den grooten triomf-marsch uit Aida speelden. Zooals bekend is, komt in dezen marsch geen enkele piano- of pianissimo-passage voor en de uit alle macht fluitende kameraden maakten den indruk, dat zij een piccolo-partij bliezen, die per slot van rekening nog zoo onmogelijk niet was, maar alleen een beetje ridicuul aandeed. Al dit lawaai om niets werd gemaakt in een tropische hitte, want de almachtige Sultan scheen een stuk van den Marokkaanschen hemel te hebben meegebracht, die ook weer met hem is heengereisd. En terwijl het pond-sterling en de dollar (hier rekent men alleen met deze twee tyrannen) duizelingwekkende sprongen maakten, steeg de bier-consumptie (over de andere dranken niet gesproken) van 1 tot 20. Jong en oud danste op alle hoeken van de straten tot aan het ochtendgloren. En toen de dagen van formidabele jool voorbij waren, hadden wij weer regen en eene nieuwe minister-crisis. Het zal de laatste niet zijn van dezen miezerigen zomer. [verschenen: 4 september 1926] |
|