Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdEendagsbeestjesParijs, Juli 1926Ik heb nooit het nut kunnen begrijpen van wat men politiek noemt, politiek in negentienden en twintigsten eeuwschen zin, dien hutspot van partijen en partijtjes, klieken en kliekjes, welke het nooit eens zijn over de simpelste zaak, welke elkaar om de beurt ringelooren, altijd harrewarren en alles dooreenhaspelen. Het is mogelijk, dat een honderd of meer jaar geleden, toen een paar elementaire vrijheden bevochten moesten worden, een vraagstuk nog zijn theologischen of philosophischen kant had. Maar tegenwoordig, nu het grootste deel van het Staatsleven gemecaniseerd is, en in de naaste toekomst hoe langer hoe meer gemecaniseerd zal worden, wat voor belang kan het hebben, in verband met Staatsbeheer (of Stadsbeheer) welke opinies iemand heeft over een aantal kwesties, die min of meer in betrekking staan tot het hiernamaals? En zoo groot is de begoocheling der politiek, zoodra wij met haar in aanraking komen, dat het helderste hoofd den kluts kwijt raakt en gaat bazelen over hersenschimmen. Dat helderste hoofd (ik heb er gekend die professor waren in de wiskunde, doctor in de philosophie, sterrenkundige, dichter, schilder) vernevelt en valt terug in een soort primairen toestand waarvan men slechts analogieën vindt bij de inlanders van verscheidene koloniën. In plaats van te vragen: hoe zijn de verkeerswegen sinds de ‘indringer’ koloniseert, hoe zijn de verkeersmiddelen, zijn er scholen, zijn er weeshuizen, is er paal en perk gesteld aan de epidemieën, is er minder hongersnood, is het sterftecijfer lager, is er geloofsvrijheid, is er persoonlijke vrijheid, is er welvaart?, in plaats van deze nuchtere en afdoende vragen te stellen, geven zij zich over aan een paar ideologieën, welke in het kortste bestek haar ontoereikendheid zouden bewijzen, haar onherroepelijk failliet, wanneer het experiment beproefd kon worden, zonder gevaar voor catastrophen.Ga naar voetnoot11 Doch redeneeren wij beter of anders dan de Inlanders, zoolang het ons in een minister van Landbouw interesseert of hij rechts dan links denkt? Een minister van Landbouw, te drommel, moet zorgen dat zijn land zoo intensief en productief en goedkoop als met de moderne werktuigen mogelijk is, bebouwd kan worden. Wij rooken in Frankrijk de slechtste en de duurste tabak van de wereld. Het heeft voor mij geen enkele doctrinaire waarde of de tabak republikeinsch monopolie is, en de Franschen, die daar warm voor loopen, zijn achterlijke dwazen. Tabak moet deskundig gefabriceerd worden en daarmee uit. Wat heeft de telephoon te maken met rechts of links, republikeinsch of monarchistisch? De telephoon moet goed functionneren en niet zooals te Parijs, waar men voorzichtiger doet een taxi te nemen dan een aansluiting te vragen. Wat heeft rechts of links te maken met Luchtvaart, met Oorlog, met Marine, met Justitie (gerechtigheid die blind is!), met Handel, met Openbare Werken, met Pensioenen (!), met Financiën? De hoofdzaak in een modernen Staat is deze diverse ondernemingen zoo doelmatig mogelijk in te richten en uit elker mechanisme het hoogste efficiënt te halen met de minste kosten. Daarvoor zijn vaklieden noodig, technici, ingenieurs; geen politici, geen dilettanten. Bestaat er, van een reëel standpunt beschouwd, iets ergerlijkers, dan bij de vermoedelijke leden van een nieuw kabinet in de bladen te lezen: meneer die-en-die: Oorlog of Landbouw; meneer die-en-die: Financiën of Onderwijs? Alsof het dezelfde dingen gold, alsof elke tak van een staatsbedrijf niet zijne speciale competenties eischte! Er zijn hier lieden, die alle ministeries doorwandeld hebben, en niemand denkt eraan in den algemeenen warboel, om ze eens en voor altijd te disqualificeeren. Met uw verlof, lezer, maar zoolang Frankrijk en de meeste landen onzer twee werelddeelen zich laten leiden door deze stokpaardjes, welke sinds een halve eeuw bij 't oud-roest en de oude-vodden moesten huizen, zoolang zal het nog lang faliekant verkeerd gaan. Wat ideologieën waard zijn en waartoe ze kunnen voeren, heeft het Rusland van Lenin aangetoond. Het komt niet in me op om deze beschouwingen voor onfeilbaar te geven en ik twijfel er niet aan, of voor andere landen kan met evenveel geloofwaardigheid het omgekeerde bewezen worden. Doch niet hier, niet in Frankrijk, niet te midden van dat vicieuze cirkeltje komedianten, kunstenmakers, gelukzoekers, gauwdieven, die, om beurt van rol, het gouvernement vormen, dat onafzetbare gouvernement van remplaçanten, die op de maat vallen en nooit den nek breken, die vandaag duikelen en morgen weer in een nieuwe combinatie worden opgevischt, dat gouvernement van altijd dezelfde willooze, machtelooze, leugenachtige huichelaars, die met een gemeenplaatsige welsprekendheid goochelen, waarbij je 't hart omdraait, die elk feit, elke realiteit vermoffelen of versmoren onder een vloed van vooze woorden. Daar waren de heeren Caillaux en Herriot, oud-bekenden (hoe dikwijls getuimeld en hoeveel bêtises?), die ons aan den rand der revolutie gebracht hebben, eene revolutie, die zonder eenigen twijfel zou zijn uitgebroken, als men maar geweten had tegen wie of tegen wat, voor wie of voor wat. Joseph Caillaux, minister van Financiën in het tiende Cabinet-Briand, begon zijn ambt met de executie van Robineau, den gouverneur der Banque de France.Ga naar voetnoot12 Caillaux heeft de reputatie van een financieel genie en iedereen dacht: ziezoo, daar komt wat. Iedereen had reeds vergeten, dat dit financieel genie den vorigen zomer een jammerlijk fiasco geslagen had. Caillaux was zoo handig om te verkondigen, dat hij een zelfde plan had tot herstel van den Franc als het Comité des Experts en hoewel dit plan verre van onaanvechtbaar was, omdat het voor een belangrijk deel berustte op een verdekte inflatie van ettelijke milliarden en een dito buitenlandsche lening, riep iedereen uit: Caillaux is een financieel genie. Caillaux liet drie weken lang omroepen: ik heb een systeem. Wat dat voor een systeem was, wist niemand, maar het was een systeem. Het was bovendien een systeem, waarvoor hij dictatoriale volmacht eischte van het parlement tot eind November 1926. Geen kleinigheid: dictatoriale volmacht voor iemand, die zijn ambt begint met een brute en redelooze executie! Caillaux zag er geen been in, doch alvorens met zijn systeem voor het parlement te treden, scheen het hem gewenscht toe een uitstekenden troef in handen te hebben in den vorm eener gunstige overeenkomst met Engeland. Larie! De tijd preste en de reis werd gemaakt per vliegtuig. Het was de eerste keer in zijn leven dat Caillaux een vliegtuig besteeg; hij houdt niet van avions en schijnt geen ongelijk te hebben, want hij was nog niet van Engelschen bodem, of het toestel, dat te Croydon naast het zijne stond, vloog in brand. Wees dus verzekerd, dat er haast was bij de reis, zoo'n haast, dat sommigen beweren, dat Caillaux coûte que coûte vóór zijn val iets heeft willen teekenen, waartoe géén zijner voorgangers tot dusverre te bewegen was. Inderdaad, wat bracht hij mede? 1e Eene reductie van 63 pCt. 2e Eene schuld van 222 millioen pond sterling, volgens den huidigen koers circa 45 milliard francs. (Amerika krijgt ruim 273 milliard!) 3e De belofte dat de obligaties niet gecommercialiseerd zullen worden. (Belofte welke Amerika geweigerd heeft.) 4e Eene zeer vage toezegging, dat rekening zal gehouden worden met een eventueele defectie van Duitschland, maar dat het schuldbedrag onder verantwoordelijkheid blijft van Frankrijk. (Zelfs deze zeer vage concessie is geweigerd door Amerika.) 5e De mogelijkheid, dat Frankrijk het goud, dat het tijdens den oorlog aan Engeland voor deze schuld in pand gaf (men was toen reeds fraaie bondgenoten), terugkrijgt... tegen betaling in goud! Dit pand vertegenwoordigt een bedrag van circa 1½ milliard goud-franken en figureert nog steeds onder de activa der Banque de France. Men zou kregel worden van minder! De oudstrijders, die pas ten getale van 20.000 eene zwijgende en indrukwekkende betooging hadden gehouden voor het standbeeld van Washington, hadden in een laconisch, lapidair en opzienbarend manifest uitgerekend, dat alleen reeds de Fransche schuld aan Amerika 27 milliard goud-marken bedraagt en dat Duitschland volgens de termen van het plan-Dawes aan Frankrijk slechts 17 milliard goud-marken te betalen heeft; dat Frankrijk dus alleen aan Amerika 10 milliard goud-marken méér te storten heeft, dan het in het gunstigste geval ontvangen zal van Duitschland. En de eenige kans, die deze 20.000 stilzwijgende oudstrijders, gelederen van blinden, kreupelen, been-loozen, arm-loozen voor het standbeeld van Washington mochten neerleggen, droeg als opschrift niets dan het eenvoudige, het tragische woord: ‘Espérance’. Wie zou bij zooveel hemeltergende, hemelschreiende onrechtvaardigheid niet de hoop verliezen? En het geloof. En de liefde. Men was kregel, men was stuurloos. Hoewel de voorwaarden, die Caillaux van Londen loskreeg in aanzienlijke mate gunstiger zijn dan de Amerikaansche, en niet zullen nalaten op de onderhandelingen met Amerika een beslissenden invloed uit te oefenen, was het lot van Caillaux bezegeld. Te meer, omdat zijn systeem geen systeem bleek te zijn, niets anders dan vage belastingverhoogingen hier en daar, de fatale buitenlandsche leening en restricties op den import, in verband met welke restricties het geven eener volmacht een gevaarlijke maatregel leek, want tot welke schandalige misbruiken zouden die restricties aanleiding kunnen geven! Toch zou Caillaux eene kleine meerderheid gehaald hebben, zonder de onverwachte en sensationeele tusschenkomst van Herriot, den president der Kamer. Deze had zijn voorzitterszetel verlaten, zijn afgevaardigden-bankje ingenomen en deze Don-Quichotterige ridder-zonder-blaam, die geen woord van afkeuring had doen hooren, toen vijf communistische parlementsleden den Sultan van Marocco uitfloten, verdedigde de waardigheid, de rechten, de vrijheid van de volksvertegenwoordiging. Hij sloeg zich met de vuist op de borst in naam der constitutie, sloeg met de vuisten hier en sloeg daar, speelde de onkreukbare, de oprechte; de republikein, de democraat... en onder de sonoorste galmen van dezen valschen père noble, tuimelde Caillaux en mèt hem het tiende kabinet-Briand. Hij viel in een hinderlaag. Ik heb niet de minste sympathie voor Caillaux en geen greintje vertrouwen in zijn financieel genie, maar deze hinderlaag goed-praten is onmogelijk. De heele republiek kwam in rep en roer, toen den volgenden dag bekend werd, dat Herriot belast was met de vorming van het nieuwe ministerie.Ga naar voetnoot13 Uit alle hoeken van het land werden bank-deposito's opgevraagd, iedereen sloeg hoopen koopwaar in en voor de winkels stationneerden rijen menschen als in de angstigste uren van 1914. Dat had geen drie dagen kunnen duren, drie dagen zijn een eeuwigheid in zulke omstandigheden, of 't was geëindigd met een algemeen bankroet. Wat was de oorzaak dezer paniek? De heer Herriot had aan den heer Léon Blum, leider der socialisten, een brief geschreven, waarin hij hem den steun vroeg der socialistische partij, en Blum had dien steun op zekere voorwaarden toegezegd. Dit beteekende een heffing op het kapitaalbezit. En heeft een regeering recht op zulk eene heffing, zoolang onmetelijke staatsdomeinen improductief gelaten worden uit laksheid, zoolang de monopolies in handen blijven van onbekwame nietsnutters, zoolang men om benepen patriottische redenen weigert een paar reusachtige terreinen in en om Parijs voor een prijs van milliarden over te doen aan buitenlandsche syndicaten, zoolang de staat zelf, la république des camarades, geen enkelen bezuinigingsmaatregel neemt, zoolang de bewering van een aantal technici, dat een strenge en stelselmatige inning der bestaande belastingen ruim voldoende is om in alle behoeften der schatkist te voorzien, niet gecontroleerd, noch weersproken is? Een heftig en onbarmhartig artikel van Coty in de Figaro, overgenomen door de heele Fransche Pers, reageerde tegen die socialistische samenspanning, terwijl Herriot zijn ministerie constitueerde met Anatole de Monzie als minister van Financiën. De Monzie is een opportunistisch arrivist, die indertijd in één adem onderhandelingen voerde met het vaticaan en met de Soviets. De Monzie staat voor niets. Hoe troebeler het water is om in te visschen, des te liever. Hij beheerde reeds eenmaal de financiën zonder zichtbaar resultaat (over de onzichtbare resultaten wordt nooit gepraat), maar dat is geen bezwaar om het de tweede maal te doen. Binnen het etmaal had hij zijn ‘plan tot herstel’ op pooten. De experts waren niet eens geconsulteerd. Dat plan was nog vager dan het plan van Caillaux. Het was waar: de heer Anatole de Monzie had niet geslapen. Ook de heer Edouard Herriot had niet geslapen, toen hij de arena betrad dezer historische zitting van 21 Juli. De Vergaderzaal was tot krakens toe gevuld. Buiten de Chambre des Députés gromde een onafzienbare menigte, welke alle verkeer onmogelijk maakte. Autocars met Amerikaansche toeristen werden uitgejouwd, soldaten te paard toegejuicht. Twee communistische afgevaardigden, Vaillant-Couturier en Cachin, die het ongeluk hadden in handen te vallen der menigte, kregen een afrossing. Men schreeuwde, men joelde, men floot, men intoneerde de onvermijdelijke, maar mooie Marseillaise, men zong een aantal hatelijkheden aan het adres van Herriot op den onvermijdelijken dreun der ‘Lampions’.Ga naar voetnoot14 Op de Boulevards heerschte dezelfde opgewonden, koortsachtige stemming van de overal samenrottende menschengroepen. Hoe troebeler het water, zei ik, des te liever, en het requisitoir van De Monzie was van een ongehoorde brutaliteit. Er bevond zich nog 269 millioen in kas, toen de nieuwe minister zijn functies aanvaardde. Een gedeelte dier 269 millioen was trouwens reeds aangesproken. Er restte slechts 150 millioen. En dezen morgen was er nog maar 60 millioen disponibel. Hij las een brief voor van den gouverneur van de Banque de France, welke mededeelde, dat die 60 millioen in den loop van den dag zouden zijn uitgeput en dat de Banque de France zich genoodzaakt zou zien hare betalingen voor rekening van de schatkist over het heele land te staken. Dat verwekte een alarm en eene ontsteltenis, welke Briand noodzaakten te intervenieeren en De Monzie te dwingen zijne sinistere onthullingen te staken. Ik heb jullie gewaarschuwd, violoncelleerde Briand, dat een nieuwe crisis de zaken zou verergeren. Laat gisteren wat gisteren was; waar wij mee te maken hebben, dat is morgen. Het argument leek me niet bepaald doeltreffend, doch men was onder kameraden, en de Kamer, beducht voor verdere schandalen, applaudisseerde. Anatole de Monzie voor zijn monumentaal dossier en met zijn onheilspellende onthullingen oefende een kleine chantage uit op het parlement, maar buiten gromde de menigte, met moeite in bedwang gehouden door de politie. En het Cabinet-Herriot, dat 24 uren geleefd had, werd met 290 stemmen tegen 237 omvergeworpen. Dezelfde Kamer, die een paar dagen tevoren Briand deed tuimelen onder leiding van Herriot, liet Herriot vallen onder leiding van Briand. Toen het resultaat der stemming bekend werd, weerklonk in den zomeravond nogmaals een spontane en nerveuze Marseillaise. En wat zou er gebeurd zijn, als een malsch regentje de manifestanten niet verstrooid had? Onder gejouw en gejoel reed Herriot tegen middernacht naar het Elysée om den president zijn ontslag te brengen. En te middernacht werd Poincaré ontboden. En na middernacht werd een wetje gestemd, waarbij de rest van het Morgan-fonds (100 millioen dollar, welke in 1924 door denzelfden Poincaré met veel moeite van Wallstreet verkregen waren tot steun van den franc), een rest van 33 millioen dollar, door de schatkist werd afgestaan aan de Banque de France, welke bereid was ze over te nemen... op voorwaarde, dat voor een gelijk bedrag aan nieuwe biljetten gedrukt zou mogen worden. De nieuwe regeering begon haar bewind dus onder het teeken eener nieuwe inflatie van 1500 millioen. De dollars gewoonweg verkoopen was waarschijnlijk te simpel. Maar de Banque de France behoefde hare loketten niet te sluiten. Herriot was om hals gebracht als Président du Conseil. Herriot had zijn ontslag moeten nemen als Président de la Chambre, waar men goed gelogeerd is. Herriot, de held van het radicale en socialistische Cartel, werd in dit ambt vervangen door den gematigden Raoul Péret, en van alle kanten proclameerde men, dat het Cartel morsdood was. Sinds een jaar is het Cartel voortdurend morsdood; dit liedje kennen wij. Ondertusschen krijgt Herriot, de onverbeterlijke demagoog, de droevigste figuur van de Fransche politiek der laatste halve eeuw, de man die Frankrijk het meeste kwaad heeft berokkend, deze potsenmaker krijgt in het nieuwe ministerie van Poincaré, ‘ministère de large union nationale’, de portefeuille van Onderwijs. De onmisbare Painlevé ontbreekt niet aan ‘Oorlog’, noch de man van het verdrag van Versailles, André Tardieu, aan Openbare Werken, noch Briand aan Buitenlandsche Zaken. Ik dacht, dat men deze mannen reeds aan het werk had gezien en wist wat ze waard zijn. Poincaré is zoo kranig geweest om Financiën te nemen. Maar Léon Blum heeft hem in de rechtsche Kamer van 1924 uit de Ruhr gepraat; hoe lang zal hij hem in de linksche Kamer van 1926 aan Financiën laten? Hoe lang zal het Cartel morsdood zijn? Waar zal Poincaré de noodige milliarden halen? Terwijl het land herademt, en de franc herademt (kunstmatige ademhaling!) begint Raymond Poincaré zijn financieel bewind met een voorschot te vragen aan... de belastingbetalers. Hij doet een dringend beroep op hen om geld te sturen, vóórdat zij hun aanslagbiljet ontvangen hebben! Daaraan hadden de andere financieele genieën nog niet gedacht! [verschenen: 30 augustus 1926] |
|