Het financieele schisma
Parijs, Mei 1926
Het is absoluut noodig, om over Fransche financiën te praten, dat gij kennis maakt met François Coty. Vijf jaar geleden kenden hem alleen zijn concurrenten Rigaud, Houbigant, Piver. Voor degenen, die zijne parfums gebruikten, was hij geen naam, geen mensch, maar een gewaardeerd firma-merk. Van Coty tout court werd hij op een goeden dag François Coty. Hij had overal waar hij kon, acties opgekocht van de Figaro en bij eene aandeelhoudersvergadering bleek plotseling dat hij de baas was. Niet zoo maar een-twee-drie. Neen. Veertien dagen lang, dat is een paar jaar geleden, stond de Figaro vol artikelen tegen François Coty. Dat waren artikelen van de andere helft der aandeelen, die nog hoopten, dat de indringer door een of ander toeval de kleinste helft zou hebben. Maar toen het op de beslissing aankwam bleek Coty goed en wel de baas. Gij kunt u het effect voorstellen: de Figaro, behalve litterair blad, behalve mondain blad, ook nog het blad van de Faubourg St. Germain, alias de adel, de Figaro in handen van een fabrikant van parfums!
Ik herinner me een artikel van Charles Maurras, getiteld: ‘De kooplieden in den tempel’! De rest was navenant. Het was de eerste keer, warempel, dat Charles Maurras kooplieden ontdekte in den tempel der Fransche Pers. Charles Maurras komt wel eens meer met de trekschuit. Hij moet er, net als een hoop anderen, ook wel eens van terug komen. Als ik kort en bondig wilde aantoonen, wat François Coty in enkele jaren tijds bereikt heeft, zou ik kunnen volstaan met de vermelding, dat de Action française, bestuurd door denzelfden Maurras, een der eersten was die op de amortisatiekas François Coty inteekende voor de somma van een millioen. Maar we zijn nog niet aan de amortisatiekas.
De Figaro, toen hij door Coty gekocht werd, teerde op een soliede reputatie, doch was, gelijk alles wat de Oorlog achter zich liet, ten prooi aan wanbeheer en stuurloosheid, van de eerste kolom tot de laatste. Coty bleek slim genoeg om voorloopig alles bij 't oude te laten onder het opgewekte devies van zijn hoofdredacteur Alfred Capus: ‘Tout s'arrange.’ Want een industrieel, die een krant koopt, is van nature verdacht en het moest eerst publiek vast staan dat de Figaro schatplichtig was aan niemand, noch aan de hoogovens, noch aan de potasch, noch aan de banken, noch aan wat dan ook. De Figaro zou in dienst staan van de natie, van de hééle natie. En François Coty schreef artikelen tegen rechts, tegen links, de scherpste en onverzoenlijkste, de raakste en onpartijdigste artikelen tegen het compleet verpolitiekte regiem, welke men sinds menschenheugenis aantrof in de Fransche Pers, artikelen die ook zonderling detoneeren naast Capus en zijn ‘tout s'arrange’.
Ondertusschen trachtte hij een anderen haas te vangen. Coty is Corsicaan en hij wilde senator worden van Corsica, waar juist een senatorszetel vacant kwam. Voor iemand, die een fortuin heeft, dat hij zelf cijfert op vierhonderd millioen, aan het hoofd staat van tienduizend werklieden, een krant beheert, vijftien uur per dag werkt en bij dat alles lijdt aan een hartziekte, zie ik het nut van een senatorszetel niet in, doch dat is de zaak van Coty. Het is hem niet meegevallen. Drie kwart van het Fransche volk, beu van het gedoe, heeft de gewoonte om niet te stemmen, maar het andere kwart stemt met tiendubbele verwoedheid. Op Corsica stemt men met razernij. Is het geen uitvinding, Corsica en de twintigste eeuw waardig, is het geen geniale vondst van een tegenpartij, om op het idee te komen, dat Coty een verbond had gesloten met den bandiet Romanetti, en om Coty met zijn heelen verkiezingsstaf op den beslissenden dag vier en twintig uur lang opgesloten te houden in zijn hotel, omsingeld door de heele Corsikaansche gendarmerie, onder voorwendsel, dat Romanetti daar logeerde? Het is gebeurd. Die arme Romanetti met zijn drie ter-dood-veroordeelingen, met zijn zeventien jaren vogelvrijverklaring, die arme Romanetti met zijn twee-honderd duizend francs jaarlijksch inkomen (voor een bandiet lang niet kwaad), met zijn bliksemsnelle auto, zijn nooit missende karabijn, de vriend van armen en misdeelden, de vijand van de gendarmen en van alle andere boeven, die niet op een nette manier boef waren, die arme Romanetti kreeg de vorige maand een verraderlijk schot grove hagel en is er aan gestorven.
Ik denk, dat Coty hem bij de volgende senators-vacature niet zal missen, want aan die vier-en-twintig-urige opsluiting heeft hij 't te wijten, dat hij slechts met drie stemmen meerderheid gekozen werd. En terwijl Coty zijne anti-parlementaire en anti-senatoriale artikelen teekende met ‘François Coty, Sénateur de la Corse’, wisten parlementairen en senatoren het zoo ver te brengen, dat men de drie afdoende stemmen ongeldig verklaarde, en Coty werd senator-af.
Toen die ongelukkige haas van de baan was, kwam de Figaro aan de beurt. Alfred Capus stierf op een moment dat niemand er aan dacht, en terwijl een gevoegelijke rouwtijd verstreek, werd de heele Figaro grootscheepsch gereorganiseerd; een nieuw hoofd, nieuw papier, nieuwe letter, nieuwe gebouwen, nieuwe rubrieken, nieuwe advertenties, nieuwe medewerkers, bijvoegsels, gewijd aan kunst en letteren, aan economie en financiën, aan de verschillende landen met welke Frankrijk nauwe relaties heeft, de Vereenigde Staten, de Zuid-Amerikaansche republieken, Brazilië, Tscheko-Slowakije, Griekenland, België etc. etc.; de Figaro kreeg eveneens tot politiek hoofdredacteur een der beste, scherpzinnigste Fransche journalisten, die tevens een geleerde is en een eminent schrijver: Lucien Romier.
Daarmee waren verscheidene maanden gemoeid van de vijftienurige activiteit van François Coty. Mannen van zijn gehalte en zijn krachten moeten zich noodzakelijkerwijze werpen op iets anders, wanneer een doel bereikt is, wanneer eene zaak marcheert. En de gebeurtenissen wilden, dat tijdens die verscheidene maanden van journalistieke activiteit alles hoe langer hoe slechter ging met Frankrijk's geldmiddelen. Toen Poincaré en Millerand naar huis gestuurd werden, en voor langen tijd, stond het pond sterling op 89. Na tweejarig bewind van het Cartel, dat in de schoone dagen van den kamp om de meerderheid beloofde en zwoer alles in 't reine te brengen, èn het budget, èn het dure leven, èn de belastingen, èn de koloniale oorlogen, èn de zestien milliard, die Rusland niet wil betalen, èn de inflatie, èn de Engelsche en Amerikaansche schulden, èn ik weet niet wat nog, na twee-jarig bewind van dat Cartel doet het pond sterling 155. Alles is averechts geloopen; alles is mislukt. Overal grijnst het wantrouwen. De grootindustrieelen laten hun tegoed in New-York, in Londen. Wie kapitaal heeft, verhuist het naar Zwitsersche, Spaansche, Engelsche, Hollandsche banken. Valsche munt wordt niet alleen gemaakt in Hongarije: Herriot is gevallen op de beschuldiging van valsche-munterij en wanneer Daudet nog in de Kamer was, Herriot zou iederen dag naar zijn hoofd geslingerd krijgen: valsche munter.
De Banque de France, zoogenaamd zelfstandig, bij wetsartikel onafhankelijk, drukt bij elken vervaldag de biljetten, welke het gouvernement van den dag noodig heeft en men kan onomwonden lezen, zelfs in zeer gematigde bladen, dat er in de wekelijksche balans van de Banque de France geknoeid wordt. Groote Goden! Wien zal men in dit aangename, bekoorlijke en goed-leefsche land vertrouwen, als de balansen van de Banque de France onbetrouwbaar zijn!? Zoo hellen wij naar de met moeite uitgestelde crisis. Eén flinke paniek, één goed bekokstoofd gerucht en zestig milliard Bons de la Défense Nationale en Bons du Trésor, dat andere soort bankpapier, het bankpapier dat rente geeft, verschijnen voor de loketten ter inwisseling. Want dat is de groote nachtmerrie: hoe lang zal de Franschman zelf vertrouwen hebben in zijn eigen papier? Ondertusschen wapent uiterst-links en wapent uiterst-rechts zich in het geheim voor de laatste ronde.
Een goed vaderlander moet deze onzekere en valsche situatie in de hoogste mate pijn doen. Hoe dikwijls hebben welingelichte lieden mij tijdens de Duitsche financieele crisis niet verzekerd: ‘Bij ons kan zoo iets nooit gebeuren, de Banque de France is niet de Deutsche Reichsbank! De Banque de France is autonoom, mijn waarde, en niemand zal 't in zijn hoofd krijgen aan haar statuten te tornen!’ Ik zou nu, na twee jaren Cartel, kunnen antwoorden: Een mooie autonomie, mijn waarde, een bank, waaruit ieder eerste minister zooveel put als hij voor zijne electorale dwaasheden noodig heeft! En voor die statuten heeft het maar een haartje gescheeld, toen de politici er om heen muisden, of zij waren volkomen wettig getorpedeerd, aangezien politici de wetten maken, welke hun convenieeren!
Ik ben er zeker van dat François Coty niet anders geredeneerd heeft. Alvorens tot paardemiddelen over te gaan heeft hij weken lang propaganda gemaakt voor den verkoop van de staatsmonopolies, die slechte waar leveren en bovendien met verlies werken: de telephoon, de tabak, de lucifers o.a. Een Amerikaansch consortium bood achttien milliard francs voor de pacht van het tabaksmonopolie. Is het geen dwaasheid zulk een aanbod af te slaan? Maar het behoort tot de dogma's der sociaal-democratie, die meer hecht aan hare leerstellingen, al beantwoorden ze aan geen enkele realiteit meer, dan aan de ondervinding der practijk, dat de Staat de eerste, de voornaamste en als 't kan de éénige exploitant behoort te zijn.
Toen het bleek, dat niemand aan de monopolies dorst te morrelen, heeft Coty eene actie gevoerd tot hervorming van het belastingsysteem. Hij heeft aangetoond, en gestaafd, dat de bestaande belastingen, mits doelmatig geïnd, en geïnd met behulp van een klein draconisch wetje, om elke fraude onmeedoogend den kop in te drukken, per jaar een minimum konden opleveren van vijftig milliard francs, en dat elke nieuwe belasting volmaakt overbodig was. Maar het gros der ontduikers zit bij de kleine luyden en bij den boerenstand, het gros der wanbetalers zit dus hij de kiezers. En wie hier, van de meerderheidspartijen, zal ooit de kiezers aandurven? Hij riskeert, dat niet enkel het reeds stemmende kwart, maar bovendien nog het nooit-stemmende driekwart tegen hem ter stembus trekt.
Toen er ook in dit idee geen schot bleek te zitten, besloot hij over te gaan tot het paardemiddel. De Franschman, die aan Caillaux zijn geld niet wenschte af te staan tegen een rente van vier procent, gegarandeerd tegen alle koersschommelingen, werd uitgenoodigd om gratis pro Deo, uit louter patriottisme, mede te werken aan de stichting van een amortisatiefonds, waaraan hij zijne bijdragen zou afstaan zonder eenige rente, zonder eenige kans ze ooit terug te zien. Een amortisatiefonds tot zoo snel mogelijke delging der binnenlandsche schuld. Als absolute conditie werd geëischt: Het fonds zou volkomen onafhankelijk zijn, het zou buiten het parlement om beheerd worden. Onder geen enkel voorwendsel zouden nog nieuwe biljetten gedrukt worden. Onder geen enkel voorwendsel zou nog eene buiten- of binnenlandsche leening worden aangegaan. En toen opnieuw bleek, dat geen enkele politieke persoonlijkheid het idee aandurfde stichtte Coty zijn eigen amortisatiefonds en begon in de Figaro eene openbare inschrijving. Hij opende zelf de lijst met een bedrag van honderd millioen francs, te verdeelen over tien jaren.
Ik behoef u niet te beschrijven het rumoer in 't socialistische kamp van Leon Blum, die sinds ettelijke maanden het geld dreigt te halen waar het zit, het rumoer in het kamp van simili-patriotten als Loucheur, die liever de anderen laten dokken en zelf de provisie opstrijken, het rumoer ook bij de besten van Frankrijk, die aan de Figaro hunne instemming stuurden, te beginnen bij Maréchal Foch, de bekendste generaals, de Académie française, groote handelslichamen, de leiders der katholieke, protestantsche en joodsche geestelijkheid, tal van beroemde persoonlijkheden. Er waren ook inteekenaars. Het liep niet hard, het werd geen universeele betooging, maar na een paar weken was er honderd veertien millioen francs bij elkaar.
Het rumoer was zoo groot, dat het waarachtig doordrong tot de regeering. Wanneer iets ter oore komt van een regeering, kan men er van overtuigd zijn, dat die regeering er sinds lang mee in de maag zit. Wat te doen? Men kon Coty niet beletten geld bijeen te zamelen, daarmee Bons du Trésor, Bons de la Défense of andere vlottende waardestukken op te koopen en er een vuurtje van te stoken, zooals zijn plan was. Wat een idee om op zoo'n manier den man van de straat wegwijs te maken! Die man van de straat met zijn nieuwe belastingen en een budget dat precies sloot, maar dat over een maand vast en zeker niet meer sluiten zal (en wat dan?) had juist een hart onder den riem noodig. Daar komt Coty en zegt: ‘Alles wat jullie daar bedisselen, praatzieke, hypocriete afgevaardigden is larie en apekool. Ik geef honderd millioen francs, uit mijn eigen zak, om het te bewijzen.’ Een honderd millioen francs is geen peulschilletje.
De regeering kreeg een idee. Zij dacht ten minste een idee te krijgen. Maar het was een idee van Coty. Precies hetzelfde idee, een amortisatiefonds, doch een amortisatiefonds zonder garanties, zonder waarborg tegen nieuwe inflatie, tegen binnen- of buitenlandsche leeningen, en dat precies op dezelfde manier onder de plak zou staan van een stelletje ministers als de onafhankelijke Banque de France. Le bon billet! zooals men hier zegt, vrij vertaald: Wie wou je te grazen nemen! Zet Maarschalk Joffre aan het hoofd van je vaderlandsche comité en citeer zooveel als je wilt het dagorder van den slag aan de Marne! Daar loopen we niet meer in. Dat is oude geschiedenis. Maar dacht je, dat we vergeten hadden, sapristi, dat op den slag aan de Marne nog vier jaren oorlog gevolgd zijn, vier jaren bloed, en tranen, en geld? Le bon billet!
Briand echter, en zijn goedige minister van Financiën Raoul Péret, dachten, dat de gemiddelde Franschman niet meer gelukkig zijn kon zonder een gouvernementeel amortisatiefonds en zoo had het land op eens twee amortisatiekassen. Overal elders, hoop ik, zou Coty bij de minister van Financiën ontboden zijn, die hem ongeveer aldus zou hebben toegesproken: ‘Het heele land is getroffen door uw onbaatzuchtig, patriottisch initiatief. Wij hebben zoo'n massa burgers gedecoreerd voor min of meer dubieuse kwaliteiten, wij grijpen met beide handen de gelegenheid aan om u te benoemen tot Grand'Croix de la Légion d'Honneur. U hebt verklaard onder geen voorwaarde een officieele functie te zullen aanvaarden van welk amortisatiefonds ook. Maar wijs ons den man aan, die volgens uwe ideeën het geschiktst zou zijn, om aan hoofd te staan van zulk een instelling.’ Hij zou precies gezegd hebben wat iedere Franschman op 't oogenblik over die zaak denkt. Maar natuurlijk zei Raoul Péret niets van dat alles, en noch Coty, noch de Figaro zijn vertegenwoordigd in het gouvernementeel amortisatiefonds. Dat fonds, tusschen haakjes, loopt óók niet hard. Het is nog verre van zijn eerste honderd millioen. Zal het de eerste honderd millioen ooit halen? Ik geloof het niet. Het is een comedie-fonds. Dacht gij bovendien, dat er hier veel neiging was, als morgen bij ongeluk de socialisten aan het bewind komen (en als de schatkist vol was waren zij al lang aan het bewind, doch ze laten nu liever andere partijen onpopulaire maatregelen nemen), dacht gij dat er zooveel neiging was om die socialisten te installeeren voor een goed gevulde ruif? Hun appetijt dateert niet van gisteren.
Het was ondertusschen de moeite waard te weten wat Coty zou doen. Men biedt niet gratis honderd millioen aan! Men riskeert zelfs zich belachelijk te maken. Zou hij schipperen voor de honing-zoete smoesjes van Briand? Het altaar des vaderlands van Briand en consorten is langzamerhand te bouwvallig geworden om er op te offeren. Neen! Coty is niet de man van halve maatregelen. Hij zal niet meewerken aan het gouvernementeel fonds, maar zal het ook niet tegenwerken. Hij trekt zijn fonds in. Hij stuurt zijne inschrijvers hunne chèques terug: zij moeten zelf weten of zij hunne bijdragen willen zenden naar de kassa van Raoul Péret. In extremis laat hij juridisch vaststellen, dat zijn gegarandeerd amortisatiefonds aannemelijk en wettig was. Hij handhaaft zijn aanbod van honderd millioen tot het einde van dit jaar, als het gouvernement op zijne condities wil ingaan. Doet het gouvernement dat niet, dan verklaart Coty zijne honderd millioen te zullen besteden aan een werk van openbaar belang, dat hij reeds geruimen tijd in overweging heeft. Men gaf hem reeds den raad (het was Charles Maurras) om dat nieuwe idee zorgvuldig geheim te houden, want anders troggelt het gouvernement hem ook dàt af.
Al mijn respect ten slotte voor François Coty. Hij speelde een fair play, dat hem honderd millioen kost. ‘Men kan François Coty moeilijk zijne sympathie weigeren,’ zegt de voorzichtige Times. De campagne van Coty voor een gezond financieel stelsel is mislukt. Het andere fonds heeft het eene om zeep gebracht maar het eene zal het andere om zeep brengen. Wij zijn nog niet aan de crisis, wij gaan er zoetjes-aan naar toe, en het oogenblik is nog niet gekomen om in de franken te speculeeren à la hausse. En terwijl men zoo helling-af glijdt vertelt de minister van Pensioenen in het openbaar, dat de Franschman per hoofd (zuigelingen bijbegrepen) 1.037 francs jaarlijksche belastingen betaalt, wat 29 pCt. beduidt van het nationale inkomen. Wat eveneens beteekent, dat men op iedere drie dagen ongeveer één dag werkt voor den fiscus. Ook François Coty, en ik verzeker u, dat hij 't er niet bij zal laten.
Qu'est-ce qu'il a encore dans le flacon? zeggen de spotters. Gij zult het weten vóór 't eind van het jaar.
[verschenen: 12 juli 1926]