Toonkunst [Dopper Symphonia epica, Mahler Das klagende Lied o.l.v. Willem Mengelberg]
Sinds geruimen tijd vond er in de Nederlandsche muziek geen zoo belangrijke gebeurtenis plaats als de eerste opvoering der Symphonia epica’ van Cornelis Dopper, door Toonkunst. Het had in ieder geval eene zeer belangrijke gebeurtenis kunnen worden, een datum zelfs, als sommige praemissen slechts aanwezig geweest waren. Hier ontbrak niets voor een meesterwerk: een uitnemend koor, dat de muziek met groote voorliefde scheen te zingen; een orchest, dat de partituur met alle toewijding vertolkt heeft; voortreffelijke solisten en een dirigent, die de muziek blijkbaar op prijs stelde, getuige de aandacht en vurigheid, waarmee hij 't leidde.
Het meesterwerk zelf ontbrak niet, in zooverre, dat Cornelis Dopper de compositie-techniek evengoed meester is als een Saint-Saëns b.v. en den durf heeft om de meest versletene middelen aan te wenden, eene eigenschap, die voornamelijk behoort tot de ware psyche van den waren componist. Er ontbrak echter iets aan de hoogere harmonie en dit bleek, wat ons betreft, zóó evident, dat 't de waarde van Doppers nieuwe werk uiterst twijfelachtig maakt.
Het voornaamste gebrek in de hoogere harmonie dezer compositie wordt veroorzaakt door de onmetelijke antithese tusschen de psyche van Dopper en de antieke psyche. Wij waardeeren de bescheiden pogingen van Dopper om door eene oude toonladder, eene opeenvolging van heele tonen, van groote drieklanken, door eene archaïstische wending te pogen het milieu te benaderen, doch door zulke détails stemt men zijne individueele snaar niet volgens den toon van dit antieke instrument en zulke détails vooral redden het geheel niet.
De essence van Doppers muzikaal talent is zeer democratisch en harmonieert voortreffelijk met de populaire geluiden der internationales. Men hoeft kunst der antieke wereld geen democratische eigenaardigheden te ontzeggen, mits men slechts het onderscheid vat tusschen eene moderne democratie, die geheel berust op eene universeele vervlakking, en eene nike, die hiervan het juiste tegenbeeld is. De melodieën van Dopper passen bij den proletariër van Amerika, van Duitschland, van Skandinavië, van Engeland, van de Boeren-republieken; zij passen niet bij een antiek volk, dat zich nooit bij zulke hoopen millioenen van wezenloozen en onvrijen heeft afgebeeld en uitgesproken in één melodie; zij passen dus minder nog bij Agamemnon, bij Achilleus, bij den wolkenverzamelaar Zeus, bij den kunst-beroemden Hephaestos en de pauwen-oogige Hera. In zijn hart, in zijn diepste geweten, heeft Dopper niet de geringste affiniteit met de oude wereld en soms intoneert hij zulke onwaarschijnlijke accenten (b.v. two-step-rythmen bij het gekijf van Hera) dat de zaal zou uitgebarsten zijn in een homerisch gelach, als respekt voor de muziek in 't algemeen en waardeering voor sommige eigenschappen van den componist de menschen niet weerhouden had.
Ook wij waardeeren die eigenschappen en we zouden zonder twijfel deze symphonie prijzen, wanneer zij niet geschreven was op dezen tekst van Homerus. Het ontbreekt Dopper aan geen enkele kennis en over vele passages ligt een origineele tint, die aantrekkelijk is en persoonlijk. Ik begrijp echter weer niet, waarom de soli van Thetis in een achttienden-eeuwschen kerk-aria-stijl moesten gecomponeerd worden. Ik begrijp niet de voorliefde tot de banaalste canonische wendingen in de koren, tot de meest verouderde fugato's in de partituur. Deze vormen de afzonderlijke gebreken in dit zonderlinge werk, dat op sommige plaatsen bijna een parodie is.
De solo-partijen werden gezongen door mevr. Noordewier, mej. Meta Reidel, en de heeren Otto Wolf, C. Butter en J. Iseke. Over onze landgenooten kunnen wij zeer tevreden zijn, de buitenlander (Wolf) had echter zijne partij levendiger en dramatischer mogen instudeeren. De compositie is onder Mengelbergs leiding vriendelijk ontvangen met een succes, dat nauwelijks overtroffen werd door Mahlers ‘Klagende Lied’, volgend na de pauze.
Over dit belangrijk werk hopen wij nog te schrijven bij de eerste Mahler-uitvoering de beste. Het staat dikwijls in contrast tot Mahlers latere werken en is er niet minder geniaal om. Integendeel. Het bevat in de instrumentatie en in de compositie stoutmoedigheden, welke Mahler later niet meer gewaagd heeft met zooveel durf en élan.