(Concertgebouw)
Onder zeer gelukkige omstandigheden gaf Mengelberg Donderdag een nieuwe uitvoering van Mahler's Derde Symphonie. Het is de derde maal dezen winter en het stemt de bewonderaars van den meester zonder twijfel tot voldoening, dat de bewondering bleef nu de sensatie voorbij is. Zoo rijpt een deel der menschheid voor een kunstwerk en een geheelen stijl in den tijd van nauwelijks tien jaar. Het succes wordt grooter en grooter, de muziek wint een triomf bij elke uitvoering en bij elk deel, de vereering groeit tot een zeer enthousiaste opgetogenheid. Ook deze symphonie volbracht hier haar kringloop; zij staat in het teeken van den Leeuw.
Hare wereld wordt ook telkens volmaakter opgebouwd. De hoornisten, wien ik den vorigen keer eenige onaangenaamheden moest zeggen, hebben schitterend revanche genomen. Zij bleken dezen avond tegen alle vermoeienissen en technische bezwaren opgewassen, zoodat we onze bedenkingen aangaande deze laatste intrekken. Aan het overige koper moet ik evenveel lof wijden als vroeger. Een bugle heeft men in 't Concertgebouw nog niet laten vervaardigen, en het trompet-karakter trad in den postillon-solo ditmaal te veel op den voorgrond. Bedriegen me mijne ooren niet dan blies onze uitstekende eerste trompetter Speets deze curieuze aria de beide andere keeren met een hoorn-mondstuk. Mengelberg (of de solist) keerde echter weer tot de trompet-kleur terug, en aan welk hulpmiddel het bugle-effect dan ook te danken was, wij vinden het jammer, dat men er dezen keer gehéél van afzag.
Deze reproductie was in elk opzicht merkwaardig en voortreffelijk. Er speelden twéé harpen, de solisten van het strijk-kwartet waren niet afwezig. Mengelberg leek uitstekend gedisponeerd en de andere medewerkers, behalve het Concertgebouw-orkest, mevrouw de Haan-Manifarges en het vrouwenkoor van Toonkunst, schenen zich te willen overtreffen in schoonen klank en schoone expressie. Behalve onze hulde mogen wij dezen allen, en bijzonder Mengelberg, onzen dank brengen voor de onbetwistbare herhaling.