[Werken van Monsigny, Beethoven, Bach (Vioolconcert in a, solist Alexander Schmuller) o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Mengelberg had in de uitvoering van Beethoven's Derde Leonore-ouverture nog een kleine noviteit. De trompetter, die de bevrijding aankondigt, blies zijn eerste signaal uit een groote verte, het tweede naderbij en krachtiger; hierdoor wordt de situatie van het drama nog uitdrukkelijker aangegeven en de realiteit van ‘het drama’, dat Wagner in deze ouverture vond, scherper aangeduid.
Of de algemeene expressie er door wint valt moeilijk uit te maken, wijl dit persoonlijke ondervinding blijft. Het is echter een ander voorbeeld van Mengelberg's ongestilde drang naar het onbekende, - dat hij in nieuwe werken of in de nieuwe werken van onzen tijd misschien wel zoo gemakkelijk zou ontdekken.
Het muziekleven schijnt een hyper-klassieke periode door te maken. Alles wat uitgevoerd wordt moet minstens honderd jaar zijn of honderd jaar lijken. En immer hetzelfde! Wanneer 't Beethovens vierde niet is, dan is het de derde of de tweede, is het Bachs e-dur vioolconcert niet dan is het zijn a-moll stuk. Immer hetzelfde! Monsigny klonk bekoorlijk, licht, melodieus, aangenaam en geestig; maar 't was weer de Chaconne en Rigaudon uit ‘Aline Reine de Golconde’.
Hoe gemakkelijk zou 't een actieven bibliothecaris vallen, om uit de omgeving van Monsigny (vroeger en later: Lully, Rameau, Grétry, Méhul, Lesueur enz.) een geheel nieuw en boeiend répertoire samen te stellen, dat voor ons, die van al die meesters geen noot kennen, terwijl we overstelpt worden met hoeveelheden Duitsche cantoren-muziek, behalve een artistieke ook eene historische beteekenis zou hebben. Zou iemand in staat zijn om aan te toonen dat de Fransche klassieke periode minderwaardig is aan de Duitsche? En met welk recht wordt die Fransche periode volkomen verwaarloosd?
De heer Alex. Schmuller trad op met het a-moll concert en de Chaconne van Bach. Beide werden gespeeld met eene voortreffelijke, hoewel geenszins buitensporige techniek, maar overigens in een doodgewonen, banalen stijl.