Amsterdamsch A Cappella-Koor [o.l.v. Anton Averkamp]
Het was niet onaangenaam in de Koepelkerk, doch wij hebben er drie preeken gehad. De eeste van Anton Averkamp (exegese van Proske en Haberl, over Boek zooveel en zooveel van Scriptores de Musica), toen wij, vóór den aanvang dezer uitvoering, wederom het tekstboekje opensloegen, om ons in te wijden in deze kunst van lang vervlogen tijden; de tweede preek was van Johann Sebastian Bach, evangelisch-luthersch, gelijk den lezers bekend is, op een tekst van zekeren Johann Crüger, een korte onderhouding van drie kwartier, waarbij haast uitsluitend de philologie der thema's, naar aanleiding van fuga's en fugato's, ter sprake kwam. De derde echter, en natuurlijk niet de minst geestige, werd gevocifereerd door niemand anders dan mevrouw Noordewier-Reddingius. Het leek een programma tot eene ‘levensleer’, stond in den humanitairen toon, welke ons allen uit het einde der achttiende eeuw bekend is en behandelt hetzelfde onderwerp als het slotkoor van Beethoven's Negende. Men zegt, dat Mozart er de muziek bij componeerde en als dit waar is, zou deze preek gerekend worden bij Mozart's vrijmetselaarswerken; doch daar de muziek in de hoogste mate onbeduidend klonk, zullen wij zoo vrij zijn om aan de authenthiciteit van Mozart's auteurschap te twijfelen, totdat de heer Averkamp ons over de manuscripten en andere bewijzen heeft ingelicht. Al kan deze bijzonderheid dus nog niet uitgemaakt worden - den humanitairen preek hebben wij gehad.
De middeleeuwsche muziek was op dit programma belangrijk in de minderheid en werd slechts vertegenwoordigd door een ‘Da pacem’ en ‘Media vita [in] morte sumus’ van den Vlaamschen Roland en het ‘Salve regina’, van Giovanni Pierluigi; de wonderbaar suggestieve macht, zóó sterk, dat zij de muren dezer kerk vermag te romaniseeren, duurde ook niet langer en laten wij daarom niet betwijfelen of zij zelfs wel zoolang duurde. De heer Averkamp heeft eene eigenaardige en zeer persoonlijke opvatting, welke wij ondanks herhaalde pogingen niet kunnen deelen. De dirigent voert alle contrapuntische muziek uit volgens een onveranderlijk schema, dat tempo en expressie van alle composities en van alle componisten onveranderlijk vaststelt. Het is reeds een ongelooflijke fout van de muziekgeschiedenis, te wanen, dat bijna de geheele middeleeuwsche muziek geschreven werd in dezelfde (vierdeelige) maat; voegt men er nog andere bij, dan rest er werkelijk niet veel leven en artisticiteit.
De stemmen van het Amsterdamsch a Cappella-koor waren dezen middag trouwens het best gedisponeerd tot de muziek van Bach, wijl voor de contrapuntische kunst de tenoren te zwak stonden. Ik geloof, dat men er niet aan hoeft te twijfelen of Averkamp met de volledige uitvoering van Bach's motet Jesu meine Freude een ‘monumentaal’ werk verrichtte, want zulke gebeurtenissen komen slechts voor te Berlijn en op de Duitsche muziekfeesten. Hoe spijt het mij daarom, hoewel ik in mijn jeugd ook choralen leerde maken als Bach, alle contact met Bach verloren te hebben! Monumentaal, maar welk eene woestijn van dorheid, wier atmosfeer niet eens vibreert! Het is echter te hopen, dat Averkamp met gelijke piëteit de Passio van Obrecht, den Miserere van Josquin of de Boetpsalmen van Lassus uitvoert, waarin altijd gecoupeerd moest worden, hoewel er waarschijnlijk meer vormschoonheid in steekt dan een eindeloos motet van Bach.