[P. Steinpflug Ouverture zu einem Lustspiel, Jan van Gilse Variaties op een Sint Nicolaasliedje, Tschaikowsky Symfonie nr 4, optreden van Riek Frank, sopraan o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Eene ouverture, eene symphonie, eene soliste, St. Nicolaasliedjes, en alles om tien uur afgeloopen. De ouverture van Paul Scheinpflug klonk verreweg 't beste; er komen ten minste bekoorlijke en melodieuze dingen in, en daar geen enkele hedendaagsche Duitsche muziek vrij is van gezwollenheid en radelooze pathetiek (zelfs niet het muzikale Lustspiel) moet men er die maar bij nemen. De (vierde) symphonie van Tschaikowsky klonk, ronduit gezegd, slecht, afgezien van het koper, dat zijn noodlotsmotief goed gerettetettet heeft, zouden de nieuwe dichters zeggen. Aan de fortissimo's waren de meeste expressieve zorgen gewijd en zoo uitnemend, dat sommige andere, behalve bij de geestige of geheimzinnige of melancholieke, er over schoten. Wat restte er dan nog? Het smartelijke, een accent, dat de dirigent Cornelis Dopper tot nu toe nog niet vond op zijn speeltuigen.
Van de soliste, mejuffrouw Riek Frank, hadden wij gaarne den leeraar of de leerares geweten. De jonge zangeres heeft eene jongensstem, voortreffelijk geoefend en van een groot metalen timbre, doch niet muzikaal en niet voortkomend uit een sentiment of uit eene bezieling. Deze stem is prachtig (trillers, register-wisselingen en rythmiek kunnen nog beter geschoold worden) maar automatisch, min of meer levenloos en zonder poëzië.
Het zou ons niet verwonderen als dit gebrek het uitvloeisel was eener methode en om deze reden zijn wij nieuwsgierig naar de methode en den leeraar. Het ware werkelijk jammer, wanneer mej. Riek Frank doorging met te zingen als een blinde. Van de Schöpfung aria (Auf starkem Fittige) kunnen wij helaas niets prijzen dan de klank, die niet tot het einde geboeid heeft, daarenboven.
Van Gilse's Variaties op een Sint Nicolaasliedje zijn actueeler dan welke ‘Schlachten-symphonie’ ook. Zij zijn lang, allerteederst, zeer gewichtig, hymnisch in den nieuwen trant (niet zonder pathetiek), pompeus, geweldig van klank, en soms zelfs kinderlijk en geestig. Maar in ieder geval ademden de niet talrijke hoorders zichtbaar op en lachten.
Men lacht niet gauw in de concertzaal, niet eens bij de meest komische muziek en de geestigheden zijn in dit werk dus bijzonder duidelijk. Het Sint Nicolaasliedje behoefde zich slechts even te laten hooren en men lachte. Gelukkige menschen!